RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.705564-07 (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken,
in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] ,
[postcode en woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari
2008, 7 april 2008, 11 april 2008, 25 april 2008, 10 juni 2008 en 24 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en mr. F.S. Cuperus, raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging ex artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van 7 april 2008 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
zij in of omstreeks de periode van 20 februari 2007 tot en met 21 februari 2007, althans in of omstreeks de maand februari 2007, in de gemeente Hoorn NH en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die schuldig was aan of verdachte was van het misdrijf van medeplegen poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans enig misdrijf, heeft verborgen en/of behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) die [medeverdachte] met een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto (vanuit Hoorn) gebracht naar een adres in Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
nadat er op of omstreeks 20 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH, het misdrijf was gepleegd van het medeplegen van poging tot moord/doodslag op [slachtoffer] [art. 289/287/45/47 Wetboek van Strafrecht] en/of medeplegen poging tot doodslag op [slachtoffer] [art. 287/45/47 Wetboek van Strafrecht], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededader(s), na het pakken van een (vuur)wapen (pistool) door een van de dader(s)/verdachte { [medeverdachte]} van bovenomschreven misdrijven/misdrijf uit de (trap)kast van de woning van de mededader van verdachte en/of met medeneming van kleding van die dader/verdachte van het /de bovenomschreven misdrijven/misdrijf, dat wapen en/of die kleding in een door verdachte en/of haar mededader(s) bestuurde auto, waarin ook de genoemde dader/verdachte zat, vanaf de woning van haar mededader te Hoorn vervoerd naar Leeuwarden, althans ergens in Nederland;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het eerste cumulatief tenlastegelegde feit wettig en over- tuigend bewezen. Bij verdachte was sprake van (voorwaardelijk) opzet, nu verdachte zich bewust was van het feit dat [medeverdachte] werd gezocht. Verdachte moet met mede-verdachte [medeverdachte] worden aangemerkt als medepleger van dit feit, aangezien zij tezamen [medeverdachte] met de auto hebben vervoerd naar Leeuwarden. De officier van justitie acht het tweede cumulatief tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, omdat uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden dat verdachte wist dat er een wapen zat in de tas met kleding die naar Leeuwarden is vervoerd. Gelet hierop is er geen bewijs dat verdachte het oogmerk had om het op 20 februari 2007 gepleegde misdrijf, waarvan [medeverdachte] werd verdacht, te bedekken of de nasporing of vervolging ervan te bemoeilijken. De officier van justitie vordert daarom vrijspraak ten aanzien van dit feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte op het moment van wegbrengen van [medeverdachte] wist dat deze verdacht werd van het schietincident op het Kerkplein in Hoorn, dan wel van een ander misdrijf. Ook blijkt niet dat verdachte willens en wetens de kwade kans heeft aanvaard dat degene die zij heeft geholpen bij een misdrijf was betrokken. Daarnaast blijkt uit geen van de bewijsmiddelen overduidelijk dat verdachte heeft gezien dat [medeverdachte] een wapen uit de trapkast pakte en dit in de tas met kleding heeft gestopt. Verdachte heeft verklaard dat zij samen met [medeverdachte] in de keuken stond en dat zij niets verder heeft gezien. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte iets naar achteren stond zodat zij daarvan niets heeft gezien. Verdachte wist derhalve niet dat er sprake was van een vuurwapen. Dit heeft zij pas op de terugreis naar Hoorn gehoord van [medeverdachte]. Van het oogmerk om het vuurwapen weg te maken, is daarom geen sprake. De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide cumulatief tenlastegelegde feiten geconcludeerd tot vrijspraak.
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
Op dinsdag 20 februari 2007 omstreeks 23.10 uur, werden voor de coffeeshop “ ‘t Keteltje” gevestigd aan het Kerkplein in de gemeente Hoorn (Noord-Holland) twee mannen, te weten [slachtoffer] en [slachtoffer], neergeschoten, waarbij zij ernstig gewond raakten. Het schieten vond plaats tijdens een confrontatie tussen twee groepen op het Kerkplein, waarbij de broers [slachtoffer] deel uitmaakten van de ene groep en [medeverdachte] deel uit maakte van de andere groep. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 maart 2007 betreffende munitie-onderzoek, blijkt dat tijdens de schietpartij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geschoten is met één vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch pistool van het merk Beretta, model 9000S. [medeverdachte] verbleef in de nacht van 20 op 21 februari 2007 in de woning van medeverdachte [medeverdachte].
Op woensdag 21 februari 2007 omstreeks 07.30 uur is door een arrestatieteam van politie binnengetreden in de woning van medeverdachte [medeverdachte] te Hoorn.
De binnentreding vond plaats met het doel [medeverdachte] aan te houden, die verdacht werd van het (mede)plegen van de op 20 februari 2007 te Hoorn gepleegde misdrijven ten aanzien van de broers [slachtoffer]. In de woning waren op het moment van binnentreden aanwezig verdachte en haar medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] werd niet in de woning van [medeverdachte] aangetroffen. Die ochtend bracht [medeverdachte] [medeverdachte] op de hoogte van het feit dat de politie bij haar in de woning was geweest in verband met een schietpartij op het Kerkplein en dat de politie op zoek was naar [medeverdachte]. [medeverdachte] vroeg toen aan [medeverdachte] of zij [medeverdachte] naar diens vriendin, medeverdachte [medeverdachte], in Leeuwarden wilde brengen. Diezelfde dag zijn verdachte en [medeverdachte] in een van de broer van verdachte geleende auto naar de woning van verdachte [medeverdachte] in Zwaag gegaan, waar ten [medeverdachte] en [medeverdachte] aanwezig waren. In de woning van [medeverdachte] opende [medeverdachte] op een gegeven moment de trapkast en haalde daaruit een zwart vuurwapen, dat hij in een tas met kleding stopte. Verdachte heeft de tas in de auto gezet. Vervolgens zijn verdachte, [medeverdachte] en [medeverdachte] in de auto naar Leeuwarden gereden. [medeverdachte] heeft de auto bestuurd. In Leeuwarden heeft [medeverdachte] de tas uit de auto meegenomen in de woning van medeverdachte [medeverdachte]. Vervolgens zijn verdachte en [medeverdachte] in de auto teruggereden naar Hoorn. Op 11 april 2007 is [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] te Leeuwarden aangehouden op verdenking van poging tot moord of poging tot doodslag van [slachtoffer] en poging tot doodslag van [slachtoffer].
Beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 21 februari 2007 samen met haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] [medeverdachte], die verdacht werd van een misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van en de aanhouding door ambtenaren van justitie en politie door [medeverdachte] in een door [medeverdachte] bestuurde auto vanuit Hoorn naar Leeuwarden te brengen. De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 februari 2007 wist dat [medeverdachte] verdacht werd van een misdrijf. Hiertoe is redengevend dat op 21 februari 2007 omstreeks 07.30 uur een arrestatieteam is binnengetreden in de woning van [medeverdachte], waar verdachte op dat moment verbleef. Verdachte heeft daarover verklaard dat zij heeft gehoord dat de politie op zoek was naar [medeverdachte]. Gelet op het geweld waarmee is binnen-getreden en gelet op het feit dat het van algemene bekendheid is dat de politie alleen in ernstige gevallen een arrestatieteam inzet, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting dat zij niet wist in verband waarmee [medeverdachte] werd gezocht, en dacht dat het misschien om een “oude zaak” van [medeverdachte] kon gaan, volstrekt onaannemelijk. Redengevend is bovendien dat [medeverdachte] heeft verklaard dat zij op 21 februari 2007 omstreeks 08.00 uur [medeverdachte] heeft gebeld en haar toen heeft verteld dat de politie bij haar thuis was geweest om [medeverdachte] te zoeken in verband met een schietpartij bij het Kerkplein in Hoorn. Vervolgens is [medeverdachte] omstreeks 09.00 uur naar de woning van [medeverdachte] gekomen en heeft zij daar [medeverdachte] gevraagd om [medeverdachte] naar diens vriendin in Leeuwarden te brengen. Verdachte is daarop naar haar broer gegaan om diens auto voor die dag te lenen ten behoeve van [medeverdachte], die de auto zou gaan besturen. Verdachte heeft haar broer daarbij voorgehouden dat [medeverdachte] naar het ziekenhuis moest, hetgeen niet overeenkomstig de waarheid was. Niet aannemelijk is voorts dat [medeverdachte] verdachte op geen enkel moment deelgenoot heeft gemaakt van hetgeen zij wist omtrent [medeverdachte] en de schietpartij van 20 februari 2007. In dit verband is van belang dat er bijkomende factoren zijn aan te wijzen, die er op duiden dat verdachte uitdrukkelijk door [medeverdachte] en [medeverdachte] bij de gebeurtenissen op 21 februari 2007 is betrokken. Immers, verdachte ging met [medeverdachte] mee naar Leeuwarden om [medeverdachte] weg te brengen. Voorts heeft [medeverdachte], toen [medeverdachte] in de woning van [medeverdachte] een vuurwapen uit de trapkast pakte, verdachte een signaal gegeven. Tenslotte heeft [medeverdachte] verdachte op de terugweg naar Hoorn verteld over dit voorval in de woning van [medeverdachte].
Nu verdachte, gelet op het vorenstaande, op 21 februari 2007 heeft geweten dat [medeverdachte] werd gezocht als verdachte van een misdrijf, acht de rechtbank bewezen dat de opzet van verdachte er op was gericht om [medeverdachte] te laten ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door justitie en politie. Het door de verdediging gevoerde bewijsverweer wordt derhalve verworpen.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, bewezen dat tussen verdachte en haar medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte] sprake is geweest van een bewuste samenwerking en een gezamenlijke uitvoering. Verdachte moet derhalve als medepleger worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 21 februari 2007 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het tweede cumulatief tenlastegelegde misdrijf, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet volgt dat verdachte wist dat zich in de tas met kleding die in de auto naar Leeuwarden werd vervoerd, een vuurwapen bevond. Bij gebreke van deze wetenschap kan niet worden bewezen dat verdachte het oogmerk had om het misdrijf, waarvan [medeverdachte] werd verdacht, te bedekken of de nasporing ervan te beletten of te bemoeilijken dan wel dat verdachte de bedoeling had om een voorwerp waarmee dat misdrijf was gepleegd te verbergen en aan het onderzoek van justitie en politie te onttrekken. Evenmin volgt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting dat verdachte de bedoeling had om andere sporen van het misdrijf, te weten de kleding van [medeverdachte], te verbergen en aan het onderzoek van justitie en politie te onttrekken. Immers, niet is vastgesteld dat de kleding die in de tas zat en werd vervoerd naar Leeuwarden, door [medeverdachte] is gedragen ten tijde van het misdrijf waarvan hij werd verdacht.
Verdachte moet derhalve van het tweede cumulatief tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
De rechtbank verklaart op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 21 februari 2007 in de gemeente Hoorn NH en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en [medeverdachte], opzettelijk een persoon, [medeverdachte], die verdachte was van een misdrijf, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie of politie, immers hebben verdachte en [medeverdachte] die [medeverdachte] met een door [medeverdachte] bestuurde auto vanuit Hoorn gebracht naar een adres in Leeuwarden.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van de justitie of politie.
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Verdachte is ook strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Verdachte heeft op 21 februari 2007 Lucien [medeverdachte], die gezocht werd door justitie en politie als verdachte van een misdrijf, tezamen en in vereniging met haar mededaders [medeverdachte] en [medeverdachte] geholpen om te ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door ambtenaren van justitie en politie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 40 uren (20 dagen vervangende jeugddetentie) wordt opgelegd. Daarnaast acht zij het opleggen van een werkstraf van 40 uren (20 dagen vervangende jeugddetentie) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, gepleit voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf van maximaal 30 uren. Het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf acht de raadsvrouw in dit geval niet noodzakelijk. Subsidiair is aangevoerd dat, indien naast een onvoorwaardelijke werkstraf tevens een voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd, de proeftijd wordt beperkt tot één jaar.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, tezamen en in vereniging met twee mededaders, behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door politie en justitie van een persoon die verdacht werd van twee zeer ernstige misdrijven, waarbij aan één slachtoffer blijvend zwaar letsel is toegebracht. Het handelen van verdachte heeft er toe bijgedragen dat de betreffende persoon, te weten [medeverdachte], eerst geruime tijd na het plegen van de misdrijven kon worden aangehouden en ondervraagd. Dit heeft de waarheidsvinding in de betreffende strafzaak in aanzienlijke mate bemoeilijkt. Verdachte heeft zich geen rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen die haar handelen heeft gehad voor de opsporing en vervolging van de op 20 februari 2007 in Hoorn gepleegde strafbare feiten, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Gelet op de gegeven omstandigheden zou het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf in het algemeen op zijn plaats zijn.
De volgende omstandigheden hebben de rechtbank evenwel aanleiding gegeven om in dit geval van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf af te zien.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 14 november 2007, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarnaast moet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit 17 jaren oud was en derhalve nog minderjarig. Uit het voorbereidend onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting is voorts naar voren gekomen dat verdachte geen initiërende of leidende rol heeft gespeeld bij het plegen van dit feit. Het vorenstaande in aanmerking genomen, acht de rechtbank in dit geval het opleggen van een werkstraf van 40 uren (20 dagen vervangende jeugddetentie) passend. Aangezien er geen concrete aanwijzingen zijn dat gevaar voor recidive bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke straf, zoals door de officier van justitie gevorderd, op te leggen.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 189 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tweede cumulatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste het eerste cumulatief ten laste gelegde feit, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het volgende strafbare feit:
medeplegen van
opzettelijk iemand die schuldig is aan of vervolgd wordt ter zake van enig misdrijf verbergen of hem/haar behulpzaam zijn in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren van justitie of politie.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
? Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 20 (twintig) dagen.
? Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter, tevens kinderstrafrechter,
mr. M. Lolkema en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2008.