RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 706433-07
Datum uitspraak : 17 juni 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats, geboortedatum],
wonende te [adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
- hetgeen door de raadsman mr. E. van den Boogaard, advocaat te Amsterdam en verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 30 augustus 1996 tot en met 08 december 2007 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de
[adres] en/of de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en/of water en/of licht, en althans opzettelijk eet- en/of drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de hypotheek van die woning en/of dat gas en/of water en/of licht en/of eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk werd(en) betaald van een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, welke door [medeverdachte] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde – door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij in de periode van 30 augustus 1996 tot en met 8 december 2007 te [woonplaats] (tot 1 januari 2006 gemeente [naam], daarna gemeente [naam]) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de [adres] en de in die woning aanwezige voorzieningen, te weten gas en water en licht, en opzettelijk eet- en drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de hypotheek van die woning en dat gas en water en licht en eet- en drinkwaren geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, welke door [medeverdachte]- met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde – door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel getrokken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat verdachte van het aan hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, kort gezegd, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte gebruik heeft gemaakt van goederen en/of voorzieningen, die van de uitkering van zijn partner/medeverdachte (hierna: [naam]) zijn betaald. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat als [medeverdachte] de samenwoning met verdachte wel had opgegeven, [medeverdachte] nog wel gedeeltelijk recht zou hebben gehad op de uitkering. Dat maakt het volgens raadsman onmogelijk om te onderscheiden tussen betalingen vanuit de terecht of onterecht ontvangen uitkering.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Ter toelichting geldt het volgende.
Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard dat zij vanaf 30 augustus 1996 samenwonen in de woning aan de [adres]. Voorts hebben verdachte en [medeverdachte] verklaard dat ze wel wisten dat [medeverdachte] opgave moest doen van de samenwoning aan de uitkeringsinstelling, maar dat [medeverdachte] dat - in strijd met de op haar rustende verplichting – niet heeft gedaan. [Medeverdachte] heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan een misdrijf, hetgeen verdachte bekend was. Verdachte heeft op een vraag, wat er al die jaren met de uitkering van [medeverdachte] is gebeurd, verklaard dat dat geld is opgegaan aan de hypotheek en het huishouden . Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigd bewezen dat de hypotheek voor de woning, waarvan verdachte gebruik maakt(e) en de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, geheel of gedeeltelijk is betaald met de uitkering van [medeverdachte]. Hierdoor heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed. De door de raadsman genoemde situatie dat als [medeverdachte] de samenwoning wel had opgegeven, recht zou hebben gehad op een gedeeltelijke uitkering doet hieraan niet af, nu zij dit niet heeft gedaan.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft door zijn handelen geprofiteerd van een ten onrechte aan zijn partner verstrekte uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, terwijl hij met haar samenwoonde en met haar een gezamenlijke huishouding voerde. Verdachte heeft zichzelf gedurende een periode van ruim elf jaar bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft daardoor het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, in ernstige mate geschonden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van enig strafbaar tot straf is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
De rechtbank zal een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd nu ter terechtzitting is gebleken dat verdachte vanwege het bewezenverklaarde door zijn werkgever disciplinair is gestraft en hij met [medeverdachte] reeds een deel van te veel uitbetaalde uitkering reeds heeft terugbetaald.
7. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (twee honderd) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 (één honderd) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.J. Lourens, voorzitter,
mr. H. de Klerk, en mr. N.O.P Roché, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2008.