zaak- en rekestnummer: 91194 / ES RK 06-1283
datum: 15 mei 2008
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
[man]
wonende te [woonplaats],
verzoekende tevens verwerende partij,
procureur mr. M.H.A. Gobes,
[vrouw],
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde, tevens verzoekende partij,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaat mr. M.E. van Zutphen te Amsterdam.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
In deze zaak heeft de rechtbank op 13 december 2007 een beschikking gegeven, waarbij tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken. De mondelinge behandeling is met betrekking tot de nevenvoorzieningen aangehouden tot de rol van 24 januari 2008 in afwachting van het door de rechtbank verzochte rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Bij de stukken bevindt zich een rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam gedateerd 4 december 2007.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de man nog nadere financiële stukken in het geding gebracht.
Bij brief van 16 april 2008 is van de zijde van de man het verzoek gekomen een datum te bepalen voor een mondelinge behandeling met betrekking tot de tussen partijen in geschil zijnde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, voor zover die gemeenschap naar Marokkaans recht aanwezig is.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 april 2008, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Gobes, en de vrouw, bijgestaan door mr. Van Zutphen. Tevens zijn ten behoeve van de vrouw verschenen de heer [tolk] tolk, en mevrouw [maatschappelijk werkster], maatschappelijk werkster.
Bij deze gelegenheid is ook de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar gehoord.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De rechtbank neemt hier over hetgeen is overwogen in de beschikking van 13 december 2008.In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat thans nog een beslissing gegeven dient te worden met betrekking tot de over en weer verzochte nevenvoorzieningen.
Ten aanzien van het gezag
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat zij zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de communicatie tussen haar en de man zodanig is verstoord dat als gevolg daarvan een onaanvaardbaar risico bestaat dat bij voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag de minderjarige dreigt klem te raken.
De man heeft hetgeen de vrouw naar voren heeft gebracht uitdrukkelijk betwist.
De Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam heeft in zijn rapport van 4 december 2007 geadviseerd het gezamenlijk gezag voort te zetten nu, hoewel er sprake is van communicatieproblemen, er geen signalen naar voren zijn gekomen dat de minderjarige hierdoor klem komt te zitten.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het verzoek van de vrouw te worden afgewezen. De rechtbank legt hieraan ten grondslag dat de man verzocht heeft de verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vast te stellen, zodat hij daarmee erkent dat de vrouw de verzorgende ouder is. Er is niet gebleken van contra-indicaties in de persoon van de man die toewijzing van het verzoek van de vrouw zouden kunnen rechtvaardigen. De twee begeleide omgangscontacten tussen de man en de minderjarige zijn goed verlopen, waarbij de minderjarige op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van afkeer jegens de man of angstgevoelens. De man heeft onlangs toestemming gegeven voor de aanvraag van een paspoort voor de minderjarige en de man heeft zich steeds coöperatief opgesteld als het ging om te komen tot afspraken voor omgangscontacten, ook als deze vanwege allerlei bureaucratische beslommeringen lang op zich lieten wachten.
De ouders blijven daarmee ingevolge artikel 251 lid 2 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
Ten aanzien van de omgangsregeling
De man heeft verzocht tussen hem en de minderjarige een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende een weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen. De man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verzoek in die zin aangepast dat hij thans verzoekt een opbouwende omgangsregeling vast te stellen.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het vaststellen van een omgangsregeling en daaraan ten grondslag gelegd dat zij geen confrontatie met de man aankan. De overdrachtsmomenten zouden in haar visie door een derde geregeld moeten worden en voorts zou omgang alleen plaats kunnen vinden in het bijzijn van een voor de minderjarige vertrouwd persoon.
De Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam heeft in haar rapport van 4 december 2007 de rechtbank geadviseerd het vast stellen van een omgangsregeling voor bepaalde tijd op te schorten, om de vrouw in de gelegenheid te stellen professionele hulp in te schakelen om te werken aan haar eigen beleving ten aanzien van de man en hun gezamenlijk verleden.
De rechtbank overweegt als volgt:
Tussen de man en de minderjarige hebben, onder begeleiding van mevrouw [], een tweetal contacten plaats gevonden die goed zijn verlopen. Ook de vrouw heeft erkend dat de twee omgangscontacten geen nadelige gevolgen hebben gehad voor de minderjarige. Doordat de vrouw enerzijds aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de omgang tussen de man en de minderjarige, maar anderzijds haar negatieve gevoelens ten opzichte van de man overbrengt op de minderjarige, creëert de vrouw voor de minderjarige een verwarrende situatie, die niet in het belang van de minderjarige is.
Mevrouw [] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat zij bereid en in staat is om na de zomervakantie omgangscontacten tussen de man en de minderjarige te begeleiden.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige niet eerder kan plaatsvinden dan op het moment dat mevrouw [] daartoe de gelegenheid heeft.
Nu geen concrete omgangsregeling kan worden vastgesteld, geeft de rechtbank de man in overweging om medio augustus 2008 contact op te nemen met mevrouw [] om met haar de mogelijkheden van omgang tussen hem en de minderjarige te bespreken.
Het verzoek van de man om thans een opbouwende omgangsregeling vast te stellen zal onder de gegeven omstandigheden worden afgewezen.
De rechtbank zal voor de periode totdat de man weer daadwerkelijk omgang met de minderjarige zal hebben bepalen dat de vrouw de man met betrekking tot de minderjarige op na te melden wijze en frequentie dient te informeren.
Met betrekking tot de door de vrouw verzochte bijdrage ten behoeve van de minderjarige
De vrouw heeft verzocht ten laste van de man een bijdrage vast te stellen van euro 300,= per maand.
De man heeft primair tot zijn verweer aangevoerd dat de door de vrouw verzochte bijdrage de behoefte van de minderjarige te boven gaat. De man heeft gesteld dat de behoefte van de minderjarige, gelet op het netto gezinsinkomen, niet hoger kan zijn dan euro 187,= per maand.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
Partijen zijn eind 2006 uit elkaar gegaan. Blijkens de cumulatieven op de salarisspecificatie van de man over december 2006 kan zijn netto inkomen, omgerekend naar een maandbedrag, op euro 1.523,= worden gesteld. De vrouw genereert geen inkomsten uit arbeid, zodat de behoefte van de minderjarige volgens de toen geldende alimentatienormen op euro 200,= per maand kan worden gesteld. Geïndexeerd naar een bijdrage voor 2008 kan deze op euro 208,= per maand worden gesteld.
Het verweer van de man, voor zover de door de vrouw verzochte bijdrage de hiervoor berekende euro 208,= per maand te boven gaat, treft derhalve doel.
Subsidiair heeft de man tot zijn verweer aangevoerd dat bij hem de draagkracht ontbreekt om enige bijdrage te kunnen voldoen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
Blijkens de jaaropgave 2007 is inkomen van de man euro 27.319,= bruto per jaar. Blijkens de aangifte IB 2007 bedraagt het eigenwoningforfait euro 435,=. De rechtbank zal, nu de man voor 50% eigenaar is van de door hem bewoonde woning (zijn broer is eveneens voor 50% eigenaar) slechts rekening houden met zijn aandeel van de rente van hypothecaire schulden, zoals deze eveneens blijken uit de aangifte IB 2007. Het belastbaar inkomen van de man komt hiermee op euro 23.228,= en het draagkrachtloos inkomen komt hiermee op euro 22.565.=.
Omgerekend heeft de man een netto besteedbaar inkomen van euro 1.880,= per maand. De man is alleenstaand. Zijn aandeel in de hypotheekrente kan op euro 436,= per maand worden gesteld. De rechtbank houdt rekening met de volledige bedrag ter zake van aflossing adeuro 142,= per maand en het forfait overige eigenaarslasten, omdat de man de woning alleen bewoont. De premie zorgverzekering kan op euro 209,= per maand worden gesteld. De rechtbank houdt voorts rekening met de aflossing op een schuld in verband met de aanschaf van een auto in 2006. De auto is immers ten tijde van het huwelijk aangeschaft en dat de man de auto, in de visie van de vrouw, niet nodig zou hebben voor zijn werk doet daar niets aan af. De rechtbank houdt geen rekening met de aflossing op een tweetal andere schulden. De man heeft immers wel betalingsbewijzen overgelegd waaruit de aflossingen blijken, maar geen verificatoire bescheiden waaruit de betreffende schulden naar voren komen.
Op grond van het vorenstaande heeft de man een draagkrachtruimte van euro 67,= per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor alimentatie, derhalve euro 40,=.
De rechtbank zal het bedrag dienovereenkomstig vaststellen.
Ten aanzien van de door de vrouw verzochte uitkering tot haar levensonderhoud
De vrouw heeft verzocht ten laste van de man een uitkering tot haar levensonderhoud vast te stellen van euro 1.250,= per maand.
De man heeft primair tot zijn verweer aangevoerd dat de vrouw geen behoefte heeft aan een bijdrage.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat het primaire verweer van de man verworpen dient te worden, nu vaststaat dat de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt.
Subsidiair heeft de man tot zijn verweer aangevoerd dat, als de vrouw al behoefte zou hebben aan een bijdrage, de verzochte bijdrage haar behoefte te boven gaat.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt:
De hoogte van een uitkering in de kosten van het levensonderhoud kan, in de regel, worden vastgesteld op 60% van het gezinsinkomen. In dit geval is dat 60% van euro 1.523,= per maand, derhalve euro 914,=. Het verweer van de man treft daarmee doel, voor zover de verzochte uitkering een bedrag van euro 914,= per maand te boven gaat.
Meer subsidiair heeft de man tot zijn verweer aangevoerd dat bij hem de draagkracht ontbreekt om enige bijdrage te kunnen voldoen.
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van de draagkracht van de man, in het kader van de verzochte bijdrage ten behoeve van de minderjarige, heeft overwogen treft dit verweer doel.
Het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een uitkering tot haar levensonderhoud zal daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Partijen hebben beiden verzocht te bepalen dat zij over zullen gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 december 2007 reeds overwogen dat op grond van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen Marokkaans recht van toepassing is op de verdeling.
Partijen zijn op 2 december 2003 gehuwd. Bij de invoering van de familiewet 2004 is het wettelijk huwelijksvermogensregime, inhoudende een stelsel van algehele scheiding van goederen, niet gewijzigd. In artikel 49 van de Mudawwana wordt de onafhankelijkheid van iedere echtgenoot om over zijn eigen vermogen te beschikken neergelegd. Voornoemd artikel bevat voorts een regeling die inhoudt dat de echtgenoten bij de huwelijkssluiting bevoegd zijn een regeling te treffen met betrekking tot het vermogen dat na de huwelijkssluiting is verkregen. Echtgenoten kunnen ook na de huwelijkssluiting een regeling treffen die onder artikel 49 van de familiewet 2004 valt, maar deze afspraken dienen vastgelegd te worden in een aparte akte.
De rechtbank zal de behandeling met betrekking tot de verdeling, voor zover deze naar Marokkaans recht bestaat, aanhouden tot na te melden datum om partijen in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen.
Bepaalt dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats bij de vrouw zal hebben.
Bepaalt dat de vrouw de man met betrekking tot de minderjarige als volgt zal informeren:
De vrouw dient, zolang geen omgang tussen de man en de minderjarige plaatsvindt, de man eenmaal per drie maanden een verslag te doen toekomen met betrekking tot de gezondheid van de minderjarige en haar interesses. De informatie dient vergezeld te gaan van een goedgelijkende foto van de minderjarige.
Bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal voldoen euro 40,= per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend, één en ander met ingang van de dag waarop de beschikking houdende echtscheiding is of zal zijn ingeschreven in de daartoe bestemde registers.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst tot zover af hetgeen meer of anders is verzocht.
Houdt iedere verdere behandeling met betrekking tot de tussen partijen in geschil zijnde verdeling van de goederengemeenschap, voor zover deze naar Marokkaans recht bestaat, tot de rol van donderdag 17 juli 2008 om partijen in de gelegenheid te stellen na te melden bescheiden in het geding te brengen:
* een bewijs van inschrijving van de echtscheiding;
* een akte waaruit blijkt dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan waarin zij afspraken hebben gemaakt over het beheer van het vermogen gedurende het huwelijk en over de wijze van verdeling, een en ander zoals neergelegd in artikel 49 van de familiewet 2004;
* een voorstel tot verdeling, gebaseerd op artikel 49, laatste alinea van de Mudawwana, inhoudende dat ieder van partijen bewijs dient te leveren van "wat is ingebracht aan inspanning en wat is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen van het gezin".
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van DONDERDAG 15 mei 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.