ECLI:NL:RBALK:2008:BD1883

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.036023-04
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke immuniteit van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) in milieudelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) met betrekking tot milieudelicten. De officier van justitie had Euratom gedagvaard voor het niet naleven van milieuwetgeving en vergunningen in de inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) in Petten. De rechtbank moest beoordelen of de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, gezien de mogelijke strafrechtelijke immuniteit van Euratom. De rechtbank oordeelde dat Euratom geen strafrechtelijke immuniteit toekomt voor de tenlastegelegde feiten, omdat deze niet onder de functievervulling van Euratom vallen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante bepalingen van het Euratomverdrag en het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. De rechtbank concludeerde dat de overtredingen van de milieuwetgeving door Euratom niet konden worden beschouwd als handelingen die noodzakelijk waren voor de vervulling van haar taken. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van Euratom, wat betekent dat de zaak niet verder kon worden vervolgd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Locatie Alkmaar
Parketnummer : 14.036023-04
Datum uitspraak : 10 april 2008
NIET VERSCHENEN
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE (EURATOM),
gevestigd Westerduinweg 3, 1755 LE Petten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2008.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1 primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning(en), (telkens) een in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, gelegen inrichting (die zij als rechtspersoon (mede) dreef/drijft, onder de naam "Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, vestiging Petten"), als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, (telkens) heeft veranderd en/of (telkens) de werking daarvan heeft veranderd, immers:
A. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 104 en/of 102) uitgebreid door de plaatsing en/of aanwezigheid van meerdere gasflessenopslagen en/of plaatsing en/of opslag van meerdere batterijen gasflessen (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104),
en/of
B. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 150 en/of 300) uitgebreid door de plaatsing van vijf, althans een of meer, opslagplaats(en), te weten vijf, althans een of meer, container(s) (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104), ten behoeve van de opslag van (onder meer), al dan niet radioactieve, materia(a)l(en) en/of gereedschap(pen) en/of (afval)stoffen,
en/of
C. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij/in gebouw 104) uitgebreid door de plaatsing en/of aanwezigheid van een of meerdere opslag(en), van "Natronloog NAOH 25%" en/of "Zwavelzuur 96%" (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104), in ieder geval gevaarlijke stoffen, dan wel lege ongereinigde verpakkingen daarvan,
zulks terwijl voor deze uitbreiding(en) (telkens) geen vergunning(en) was/waren verleend;
(parketnummer 036023.04)
1 subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning(en), (telkens) een in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, gelegen inrichting (die zij als rechtspersoon (mede) dreef/drijft, onder de naam "Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, vestiging Petten"), waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, als bedoeld in artikel 15 onder b van de Kernenergiewet, in elk geval een
inrichting in de zin van de Kernenergiewet, (telkens) heeft veranderd en/of (telkens) de werking daarvan heeft veranderd, immers:
A. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 104 en/of 102) uitgebreid door de plaatsing en/of aanwezigheid van meerdere gasflessenopslagen en/of plaatsing en/of opslag van meerdere batterijen gasflessen (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104),
en/of
B. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 150 en/of 300) uitgebreid door de plaatsing van vijf, althans een of meer, opslagplaats(en), te weten vijf, althans een of meer, container(s) (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104), ten behoeve van de opslag van (onder meer), al dan niet radioactieve, materia(a)l(en) en/of gereedschap(pen) en/of (afval)stoffen,
en/of
C. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij/in gebouw 104) uitgebreid door de plaatsing en/of aanwezigheid van een of meerdere opslag(en), van "Natronloog NAOH 25%" en/of "Zwavelzuur 96%" (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G104), in ieder geval gevaarlijke stoffen, dan wel lege ongereinigde verpakkingen daarvan,
zulks terwijl voor deze uitbreiding(en) (telkens) geen vergunning(en) was/waren verleend;
(parketnummer 036023.04)
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de bodem (een) handeling(en) heeft verricht, te weten:
A. een vat bevattende "Natronloog NAOH 25%, in ieder geval een gevaarlijke stof, op en/of boven de bodem heeft bewaard en/of opgeslagen, boven een opvangbak welke niet (ten allen tijde) vloeistofdicht was, immers was voornoemde bak aan de onderzijde voorzien van aftappunt met een makkelijk te verwijderen afsluitdop en/of was voornoemde bak niet tegen inregenen beschermd, waardoor bij lekkage van het boven de bak geplaatste vat en het inregenen van regenwater in die opvangbak, de totale opvangcapaciteit van die bak overschreden kon worden en waardoor overstroming van die bak zou kunnen volgen,
en/of
B. vijf, althans een of meer, vaten inhoudende "Zwavelzuur 96%", dan wel lege ongereinigde verpakkingen hiervan, op de onbeschermde bodem heeft bewaard en/of opgeslagen,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast en/of (aldus) al dan niet opzettelijk niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar en/of haar mededader(s) konden/kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen;
(parketnummer 036023.04)
3.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan "de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, Vestiging Petten, Westerduinweg 3 te Petten", door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 2 juli 1985 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Petten (thans Zijpe), sectie A, nummer(s) 305, 306 en/of 307, oprichten en/of in werking hebben van een inrichting ten behoeve van "wetenschappelijk en technisch onderzoek", zijnde een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, zich, als rechtspersoon die (mede) de inrichting dreef/drijft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen, althans eenmaal:
A. in/van gebouw 310, zijnde een bewaarplaats voor gasflessen, in strijd met voorschrift IX.19, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de buitendeur van die bewaarplaats niet van binnenuit te openen zonder gebruikmaking van een sleutel of ander los voorwerp, immers was die toegangsdeur middels een hangslot afgesloten,
en/of
B. gebouw 310, zijnde een bewaarplaats voor gasflessen, in strijd met voorschrift IX.14, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, niet voorzien van een of meer opschriften welke de soort(en) (daadwerkelijk) opgeslagen gas(sen) vermelde, immers;
werd(en) in een ruimte (in proces-verbaal 03-OH-G310 aangeduid als opslag 1) 30, althans een of meer, gasfles(sen) inhoudende "Waterstof, UN1049" opgeslagen, terwijl op de toegangsdeur(en) van die ruimte "Acetyleen" stond vermeld,
en/of
werd(en) in een ruimte (in proces-verbaal 03-OH-G310 aangeduid als opslag 4) 30, althans een of meer, gasflessen inhoudende "Methaan, UN1971" opgeslagen, terwijl op de toegangsdeur(en) van die ruimte "Oxygen" stond vermeld,
en/of
werd(en) in een ruimte (in proces-verbaal 03-OH-G310 aangeduid als opslag 7) een gasfles inhoudende "Methaan" en/of een gasfles inhoudende "Zuurstof" en/of een gasfles inhoudende "Stikstof" en/of een gasfles inhoudende Zoutzuur" opgeslagen, terwijl op de toegangsdeur(en) van die ruimte "Ammonia" en/of "Hydrogen" en/of "Chloride" en/of "Silane" stond vermeld,
en/of
werd(en) in een ruimte (in proces-verbaal 03-OH-G310 aangeduid als opslag 8) twee, althans een of meer, gasfles(sen) inhoudende "Argon" en/of een gasfles inhoudende "Waterstof" opgeslagen, terwijl op de toegangsdeur(en) van die ruimte "Hydrogen" en/of "Methane" en/of "Carbon dioxide" stond vermeld,
en/of
C. verkeerde gebouw 310, zijnde een bewaarplaats voor gasflessen, in strijd met voorschrift VIII.1, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, niet in een goede staat van onderhoud, immers was een deel van het gebouw en/of van de in het gebouw aanwezige opslagkasten en/of compartimenten (sterk) door corrosie aangetast en/of waren een of meer in dat gebouw aanwezige leiding(en) (sterk) door corrosie aangetast en/of kon (regen)water op de bodem in het gebouw terecht komen en/of blijven staan;
(parketnummer 036023.04)
4.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan "de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, Vestiging Petten, Westerduinweg 3 te Petten", door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 2 juli 1985 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Petten (thans Zijpe), sectie A, nummer(s) 305, 306 en/of 307, oprichten en/of in werking hebben van een inrichting ten behoeve van "wetenschappelijk en technisch onderzoek", zijnde een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, zich, als rechtspersoon die (mede) de inrichting dreef/drijft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen, althans eenmaal:
A. van gebouw 313, zijnde een ruimte voor de opslag van brandbare en/of vluchtige stoffen, althans gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift X.24 onder b, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de wanden van dat gebouw niet (allemaal) vervaardigd van beton of metselwerk van tenminste 11 cm dikte, dan wel van een andere constructie met een brandwerendheid van tenminste 60 minuten (bepaald overeenkomstig de norm NEN 3884, uitgave 1978), immers was een wand van dat gebouw vervaardigd van hout en/of waren in die wand een of meer ruiten aanwezig van enkelvoudig glas,
en/of
B. van gebouw 313, zijnde een ruimte voor de opslag van brandbare en/of vluchtige stoffen, althans gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift X.24 onder d, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de toegangsdeur(en) van dat gebouw 313 niet (een) naar buiten draaiende deur(en) en/of was/waren de toegangsdeur(en) van dat gebouw 313 niet vervaardigd van tenminste 4 cm dik hout, met een aanslag van tenminste 2,5 cm, dan wel van een andere constructie met een brandwerendheid van tenminste 30 minuten (bepaald overeenkomstig de norm NEN 3885, uitgave 1982), immers was/waren die toegangsdeur(en) (een) schuifdeur(en) van (ten hoogste) 2,5 cm dikte,
en/of
C. nabij het gebouw 313, zijnde een ruimte voor de opslag van brandbare en/of vluchtige stoffen, althans gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift X.31, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, geen poederblusser aanwezig met een vulling van tenminste 10 kg, immers was nabij gebouw 313 in het geheel geen brandblusmiddel aanwezig,
en/of
D. het gebouw 313, zijnde een ruimte voor de opslag van brandbare en/of vluchtige stoffen, althans gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift X.26, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, niet tenminste 5 meter van een brandbare opslag en/of (ander) gebouw verwijderd, immers was gebouw 313 gelegen op een afstand van (ongeveer) 3 meter, in ieder geval minder dan 5 meter, van gebouw 316, zijnde een gebouw voor de opslag van gasflessen,
en/of
E. werd in gebouw 313, zijnde een ruimte voor de opslag van brandbare en/of
vluchtige stoffen, althans gevaarlijke stoffen, in strijd met voorschrift X.22, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, vloeistof bewaard in gesloten vaatwerk met een inhoud van meer dan 300 liter, immers bevatte een in dat gebouw bewaard vat een hoeveelheid van (ongeveer) 600 liter vloeistof (te weten "Fixeervloeistof"),
en/of
F. was/werd(en) nabij gebouw 313, in strijd met voorschrift VIII.1 en/of VIII.3, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de inrichting niet schoon gehouden en/of afvalstoffen niet bewaard in goede gesloten doelmatige verpakkingen, dan wel containers van onbrandbaar materiaal, immers werden nabij gebouw 313 op het terrein van de inrichting meerdere afvalstoffen, te weten oude kasten en/of tafels en/of stoelen en/of een koelkast en/of (ander) oud ijzer, in ieder geval afvalstofen, (los) op de bodem, in ieder geval niet in doelmatige verpakkingen, dan wel containers, bewaard en/of opgeslagen;
(parketnummer 036023.04)
5.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan "de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, Vestiging Petten, Westerduinweg 3 te Petten", door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 2 juli 1985 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Petten (thans Zijpe), sectie A, nummer(s) 305, 306 en/of 307, oprichten en/of in werking hebben van een inrichting ten behoeve van "wetenschappelijk en technisch onderzoek", zijnde een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, zich, als rechtspersoon die (mede) de inrichting dreef/drijft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen, althans eenmaal:
A. nabij gebouw 314, in strijd met voorschrift IX.18, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de wanden en afdekkingen van twee, althans een of meer, speciaal daartoe bestemde bewaarplaatsen voor gasflessen (beschreven in proces-verbaal 03-OH-G314 op blz 3) niet (allemaal) vervaardigd van beton of metselwerk van tenminste 7 cm dikte en/of van voldoende sterkte, immers was/waren de voorgevel(s) van die bewaarplaats(en) vervaardigd van hout en/of was/waren in die voorgevel(s) een of meer ruiten van enkelvoudig glas aanwezig,
en/of
B. nabij gebouw 314, in strijd met voorschrift VIII.1, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, de inrichting niet schoon gehouden, immers waren nabij gebouw 314 op het terrein van de inrichting meerdere afvalstoffen, te weten oud ijzer en/of bouw- en/of sloopafval, in ieder geval afvalstoffen, al dan niet (los) op de bodem, aanwezig, in ieder geval niet opgeruimd,
en/of
C. verkeerde gebouw 314, in strijd met voorschrift VIII.1, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, niet in een goede staat van onderhoud, immers was/waren in een muur van dat gebouw 314 een of meer (grote) scheur(en) aanwezig;
(parketnummer 036023.04)
6 primair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, gelegen inrichting (die zij als rechtspersoon (mede) dreef/drijft, onder de naam "Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, vestiging Petten"), als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de
Wet milieubeheer, heeft veranderd en/of de werking daarvan heeft veranderd,
immers: was toen en daar de (werking van de) inrichting uitgebreid door de plaatsing
en/of aanwezigheid van gebouw 316, zijnde een bewaarplaats ten behoeve van de
opslag van gasflessen (als beschreven in proces-verbaal 03-OH-G316), zulks terwijl voor deze uitbreiding(en) (telkens) geen vergunning(en) was/waren verleend;
(parketnummer 036023.04)
6 subsidiair
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 september 2003 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, terwijl aan "de Commissie van de Europese Gemeenschappen, Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, Vestiging Petten, Westerduinweg 3 te Petten", door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zijpe bij besluit van 2 juli 1985 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) gelegen aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, kadastraal bekend gemeente Petten (thans Zijpe), sectie A, nummer(s) 305, 306 en/of 307, oprichten en/of in werking hebben van een inrichting ten behoeve van "wetenschappelijk en technisch onderzoek", zijnde een inrichting als bedoeld in bijlage I en/of III van het
Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, zich, als rechtspersoon die (mede) de inrichting dreef/drijft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers werd(en), dan wel was/waren, toen en daar, meermalen, althans eenmaal:
A. nabij gebouw 316, zijnde een bewaarplaats voor de opslag van gasflessen, in strijd met voorschrift IX.7, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, geen opschrift(en) aangebracht met (in duidelijk leesbare letters van tenminste 5 cm hoogte) de tekst "roken en vuur verboden",
en/of
B. nabij gebouw 316, zijnde een bewaarplaats voor de opslag van gasflessen, in strijd met voorschrift IX.3, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, negen, althans een of meer, lege gasfles(sen) niet bewaard net als gevulde gasflessen, immers werd(en) die lege gasfles(sen) buiten bewaard en niet in een bewaarplaats voor gasflessen,
en/of
C. in gebouw 316, zijnde een bewaarplaats voor de opslag van gasflessen, in strijd met voorschrift IX.2, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, 24, althans een of meer, gasfles(sen) niet dusdanig geplaatst dat zij niet kon(den) omvallen, immers was/waren die gasfles(sen) niet in (een) daartoe bestemde wandhouder(s) geplaatst en/of was/waren die gasfles(sen) niet geborgd middels (een) ketting(en), dan wel gelijkwaardige voorziening(en),
en/of
D. was nabij het gebouw 316, zijnde een bewaarplaats voor de opslag van gasflessen, in strijd met voorschrift X.31, in ieder geval enig voorschrift, van voornoemde vergunning, geen poederblusser aanwezig met een vulling van tenminste 10 kg, immers was nabij gebouw 316 in het geheel geen brandblusmiddel aanwezig;
(parketnummer 036023.04)
7.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 10 oktober 2003 te Petten, in de gemeente Zijpe, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning(en), (telkens) een in die gemeente op een of meer perce(e)l(en) aan de Westerduinweg nummer 3 te Petten, gelegen inrichting (die zij als rechtspersoon (mede) dreef/drijft, onder de naam "Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, vestiging Petten"), als bedoeld in bijlage I en/of III van het Inrichtingen- en
vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, (telkens) heeft veranderd en/of (telkens) de werking daarvan heeft veranderd, immers:
A. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 310) veranderd door het verwijderen van een of meer gebouw(en) en/of het verwijderen van een opslagtank en/of door de plaatsing en/of aanwezigheid van twee, althans een of meer, container(s) ten behoeve van de opslag van materialen en/of door de aanwezigheid van een opslagterrein ten behoeve van de opslag van materialen,
en/of
B. was toen en daar de (werking van de) inrichting (nabij gebouw 314) veranderd door de plaatsing en/of aanwezigheid (in de open lucht) van een batterij van 12, althans een of meer, gasflessen (inhoudende "Argon, UN1006"), welke door middel van een of meer appendage(s) was verbonden aan (een opstelling in) een (bij)gebouw nabij dat gebouw 314,
en/of
C. was toen en daar de (werking van de) inrichting (in/nabij gebouw 314) veranderd door de aanleg en/of aanwezigheid van een rioleringstelsel, dan wel afvoerstelsel, (als omschreven in proces-verbaal 03-OH-G314 op blz 2) ten behoeve van de afvoer van (koel)water uit een (in dat gebouw 314 gelegen) laboratorium;
zulks terwijl voor deze uitbreiding(en) (telkens) geen vergunning(en) was/waren verleend;
(parketnummer 036023.04)
2. VOORVRAGEN
1. Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
2. Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank verklaart zichzelf bevoegd tot kennisneming van de zaak.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank zal allereerst een antwoord moeten geven op de vraag of de officier van justitie vervolgingsrecht heeft ten aanzien van Euratom.
Voor een juist begrip van de zaak acht de rechtbank het van belang in het kort de voorgeschiedenis te schetsen van de door de officier van justitie ingestelde vervolging.
De officier van justitie heeft Euratom gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting van de Economische strafkamer van deze rechtbank van 25 maart 2004. In deze dagvaarding werd aan Euratom het verwijt gemaakt zich te hebben schuldig gemaakt aan een aantal economische delicten in de inrichting van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO), vestiging Petten, welk centrum Euratom als rechtspersoon drijft.
Op 25 februari 2004 heeft de officier van justitie de dagvaarding ingetrokken. De officier van justitie heeft in een kennisgeving niet verdere vervolging van 21 juli 2005 laten weten Euratom niet verder te vervolgen omdat hij naar zijn oordeel geen vervolgingsrecht (meer) heeft, aangezien Euratom strafrechterlijke immuniteit geniet.
Op 9 december 2004 heeft de Stichting Greenpeace Nederland een klaagschrift op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend bij de griffie van het Gerechtshof in Amsterdam. Het Hof heeft bij beschikking van 21 december 2005 geoordeeld dat ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen Euratom zich niet kan beroepen op strafrechtelijke immuniteit. Het Hof heeft de officier van justitie bevolen de vervolging van Euratom voort te zetten terzake van de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
De beschikking van het Hof houdt onder meer het volgende in:
“6.3 Het GCO is een door de toenmalige Commissie van Euratom krachtens artikel 8, lid 1, van het Euratom¬verdrag opgericht onderzoekscentrum op het gebied van de kernenergie. Met het oog op de vestiging van een inrichting van het GCO in Petten (hierna: het Centrum) is tussen de Nederlandse Staat en Euratom op 25 juli 1961 de zogeheten Zetelovereenkomst gesloten. Op grond van artikel 16 van de Zetelovereenkomst dient de wijze van handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III.
Gelet op het bepaalde in de aanhef van Bijlage III zijn het Centrum, zijn werkzaamheden en het daarvoor in aanmerking komende personeel onderworpen aan de bepalingen van het Verdrag en het Protocol, alsook aan de toepassingsbepalingen zoals vastgelegd in de Notawisseling.
6.4 Het Verdrag houdt in (artikel 28 Fusieverdrag, overeenkomstig het tevoren geldende artikel 191 Euratomverdrag) dat de Europese gemeenschappen - en derhalve in casu Euratom - overeenkomstig de bepalingen van het Protocol op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten genieten welke nodig zijn ter vervulling van hun taak. Deze laatste zinsnede houdt een relevante beperking in van de immuniteit, nu het moet gaan om zo¬genaamde functionele immuniteit. Daar waar het activiteiten betreft die passen in de functievervulling van Euratom, kan op die immuniteit een beroep worden gedaan.
Bij de activiteiten waarop het beklag betrekking heeft, gaat het - indien bewijsbaar - om veelvuldige en geenszins onbetekenende overtredingen van wetten en regels door het Centrum, zijnde een inrichting van het onder Euratom ressorterende GCO. Het Centrum kan worden beschouwd als een werkmaatschappij van Euratom, die deelneemt aan het privaatrechtelijke verkeer op gelijke voet met andere inrichtingen zoals ECN, NRC en Mallinckrodt en evenals die andere inrichtingen gehouden is de daarbij geldende regels na te leven. Het correct moeten naleven van die regels kan niet als een belemmering worden gezien, welke niet zou mogen gelden voor Euratom en wel voor die andere inrichtingen. In dit kader door het Centrum begane overtredingen kunnen nimmer vallen onder de functievervulling van Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen. Immers niet kan worden gesteld dat de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum. Toelichting waaruit iets anders zou moeten worden afgeleid ontbreekt. Omdat aan Euratom slechts functionele immuniteit toekomt kan haar belang, gelegen in het feit dat zij beducht is om zich voor een strafrechter in een gastland te moeten verantwoorden, geen toereikende grond opleveren om te oordelen dat haar immuniteit toekomt. Aan het Verdrag kan dan ook geen strafrechtelijke immuniteit van Euratom worden ontleend.
Aan het Protocol kan strafrechtelijke immuniteit evenmin worden ontleend, nu daarin weliswaar ingevolge artikel 6 aan de instellingen van de Europese gemeenschappen diplomatieke status wordt toegekend voor communicatiedoel¬einden, maar overigens op geen enkele wijze hun strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt uitgesloten.
6.5 Daarentegen is in de Zetelovereenkomst voorzien (artikel l6) dat de handhaving van de Nederlandse wetgeving binnen het Centrum zal geschieden overeenkomstig het bepaalde in Bijlage III. Daarvan zijn in casu de artikelen 1 tot en met 5 relevant, waarin - kort samengevat -wordt bepaald dat zal worden bevorderd dat de Nederlandse wetgeving binnen het centrum zal worden nageleefd, dat de Nederlandse autoriteiten op verzoek van of in overleg met de Commissie dan wel haar gemachtigde de nodige maatregelen zullen treffen tot handhaving van de Nederlandse wet, dat de Nederlandse justitiële autoriteiten in de gelegenheid zullen worden gesteld op te treden en dat medewerking zal worden verleend aan inspecties.
6.6 Uit de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake milieubescherming in het strafrecht van 13 maart 2001 en de daarbij behorende toelichting volgt dat deze Europese instellingen strafrechtelijke sancties soms nodig achten en van oordeel zijn dat de lidstaten dienen zorg te dragen voor strafwetgeving met evenredige en af- schrikkende straffen en dat strafrechtelijk onderzoek en vervolging bij de rechterlijke instanties van de lidstaten berusten.
In het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht wordt vastgelegd dat de lidstaten ruime rechtsmacht moeten vestigen om te voorkomen dat natuurlijke of rechtspersonen niet kunnen worden vervolgd en dat de lidstaten moeten zorgen voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Zo al ten tijde van de totstandkoming van Verdrag en Protocol niet zou zijn gedacht aan mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen naar communautair recht en als gevolg daarvan zou zijn verzuimd uitdrukkelijk strafrechtelijke immuniteit op te nemen voor de instellingen van de Europese gemeenschappen, blijkt wel uit het voorgaande dat nadien ruimschoots aandacht is besteed aan de rechtspersoon in het straf¬recht en dat de verantwoordelijkheid in dezen uitdrukkelijk is neergelegd bij de lidstaten zonder enige uitzondering voor de instellingen van de Europese Gemeenschappen.
6.7 Nu - in aanmerking genomen dat overleg met de Commissie heeft plaatsgehad als bedoeld in Bijlage III - noch uit de hiervoor besproken regels noch uit enige andere het hof bekende (geschreven of ongeschreven) rechtsregels strafrechtelijke immuniteit voor Europese instellingen kan worden afgeleid en derhalve in casu geen sprake kan zijn van in het volkenrecht erkende uitzonderingen als bedoeld in artikel 8 Wetboek van Strafrecht, is het hof van oordeel dat ten aanzien van Euratom geen strafrechtelijke immuniteit geldt.”
Op 3 juli 2007 heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet ingesteld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat aan Euratom met betrekking tot de tenlastegelegde gedragingen strafrechtelijke immuniteit toekomt en hij heeft gevorderd dat de Hoge Raad de beschikking van het Hof in het belang der wet zal vernietigen. De conclusie bevat onder meer de volgende overwegingen:
“33. Het oordeel van het Hof komt er kort en zakelijk samengevat op neer dat Euratom geen immuniteit toekomt, omdat zij haar functie ook had kunnen uitoefenen zónder zich aan de betreffende feiten schuldig te maken en omdat niet valt in te zien dat Euratom in de taakuitoefening zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van wetten en regels door het Centrum. Dat is een te beperkt criterium. Zoals hiervoor onder verwijzing naar enkele schrijvers uiteen is gezet, heeft de functionele immuniteit ten doel te voorkomen dat de vestigingsstaat het functioneren van de organisatie kan beïnvloeden. Deze moet haar taak onafhankelijk kunnen uitoefenen. Indien de vestigingsstaat vermoedt dat in het kader van de officiële werkzaamheden van de organisatie strafbare feiten zijn begaan, kan zij in contact treden met de organisatie, die geheel of gedeeltelijk afstand kan doen van de haar toekomende immuniteiten. Zij kan niet tot vervolging overgaan omdat naar haar oordeel die strafbare feiten onnodig zijn begaan. De immuniteit heeft juist ten doel te voorkomen dat de vestigingsstaat dat oordeel aan zich zou trekken, omdat daarmee de staat van vestiging de werkwijze van de internationale organisatie zou kunnen beïnvloeden.
34. Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging onder de functionele immuniteit valt, moet als criterium worden aangelegd of de gedraging werd verricht ‘ter behartiging van’ of ‘ter vervulling van’ die functie. Deze criteria zijn in de rechtspraak in Nederland destijds aan de orde geweest in de voor Pikmeer 2 gewezen arresten inzake de strafrechtelijke aansprakelijkheid van gemeenten en andere openbare lichamen. Daarin is aangenomen dat het vellen van een houtopstand geschiedde ter behartiging van een bij of krachtens de wet aan de Streekgewest Oostelijk Zuid-Limburg in het bijzonder opgedragen overheidstaak. Eveneens werd aangenomen dat de gemeente Boamsterhim bij het storten van verontreinigde baggerspecie optrad ter vervulling van een in de wet opgedragen bestuurstaak. Of die taak op de juiste wijze werd vervuld kwam daarbij niet aan de orde.
Middel van cassatie
35. Daarmee kom ik tot het volgende middel van cassatie:
Het Hof heeft in zijn hierboven weergegeven beschikking het recht geschonden dan wel op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen verzuimd door te oordelen dat aan Euratom geen immuniteit van strafvervolging toekomt op grond van art. 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen. De overweging dat de door het Centrum begane overtredingen nimmer kunnen vallen onder de functievervulling van Euratom, derhalve onder datgene wat Euratom ter vervulling van haar taak zou moeten kunnen doen en dat niet kan worden gesteld dat de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum, geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting, althans is deze zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Het betreft hier immers overtredingen van voorschriften van de aan Euratom afgegeven milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet en derhalve activiteiten die in het kader van de vervulling van de taken van Euratom zijn begaan, waarbij het voor het al dan niet toekennen van immuniteit niet van belang is of de betreffende overtredingen al dan niet hadden kunnen worden vermeden zonder de taakuitoefening te belemmeren of te bemoeilijken.
(…)
37. Op grond van het vorenstaande vorder ik dat de Hoge Raad het bestreden arrest van het Hof te Amsterdam in het belang der wet zal vernietigen.”
Bij arrest van 13 november 2007 heeft de Hoge Raad de conclusie van de Procureur-Generaal gevolgd en vastgesteld dat aan Euratom in verband met de tenlastegelegde gedragingen strafrechtelijke immuniteit toekomt. De Hoge raad heeft de beschikking vernietigd in het belang der wet. De Hoge Raad heeft onder meer overwogen:
“4. Wettelijk kader
(i) Het Euratomverdrag luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
-Art. 1: “De Gemeenschap heeft tot taak, door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de Lid-Staten en de ontwikkeling van de betrekkingen met andere landen.”
-Art. 2: “Voor de vervulling van haar taak moet de Gemeen¬schap onder de in dit Verdrag bepaalde voorwaarden:
a) het onderzoek ontwikkelen en zorgen voor de versprei¬ding van technische kennis,
(…)
-Art. 8, eerste lid: “Na raadpleging van het Wetenschappelijk en Technisch Comité richt de Commissie een Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek op het Gebied van de Kernenergie op. Het Centrum draagt zorg voor de uitvoering van de onderzoekprogramma’s en van de overige taken, welke de Commissie aan het Centrum toevertrouwt.”
-Art. 191: “De Gemeenschap geniet, overeenkomstig de bepalingen van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en irnmuniteiten welke nodig zijn ter vervulling van haar taak.”
(ii) Het in voormeld art. 191 Euratomverdrag bedoelde Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Protocol) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
-Art. 1: “De gebouwen en terreinen van de Gemeenschappen zijn onschendbaar. Zij zijn vrijgesteld van huiszoeking, vordering, verbeurdverklaring of onteigening. De eigen¬dommen en bezittingen van de Gemeenschappen kunnen zon¬der toestemming van het Hof van Justitie niet worden ge¬troffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard.”
-Art. 12: “De ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen zijn, ongeacht hun nationaliteit, op het grondgebied van elk der lidstaten:
a) vrijgesteld van rechtsvervolging voor hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, behoudens de toepassing van de bepalingen der Verdragen, die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de ambtenaren en overige personeelsleden tegen¬over de Gemeenschappen, en voorts op de bevoegdheid van het Hof om uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschappen en hun ambtenaren en overige personeelsleden. Zij blijven deze immuniteit genieten nadat zij hun ambt hebben neergelegd.”
5. Beschikking van het Hof (zie hierboven)
6. Beoordeling van het middel
6.1. Het middel komt op tegen ‘s Hofs oordeel dat Euratom geen immuniteit van jurisdictie toekomt.
6.2. Zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat Euratom op grond van art. 191 Euratomverdrag in verbinding met het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, in Nederland zogenoemde functionele immuniteit geniet. Dat wil zeggen dat aan Euratom immuniteit van jurisdictie toekomt voor zover het gaat om strafbare feiten die zijn begaan in het verband van haar officiële werkzaamheden opdat die werkzaamheden in volledige onafhankelijkheid overeenkomstig haar taak kunnen worden uitgeoefend (vgl. HvJEG 11 juli 1968, nr. 5/68, Verkeersrecht 1971, 14).
6.3. Het Hof heeft bij zijn oordeel dat Euratom ten aanzien van de in de tenlastelegging omschreven feiten geen immuniteit toekomt, klaarblijkelijk als maatstaf aangelegd of Euratom haar taken ook had kunnen uitoefenen zonder die feiten te begaan. Het Hof heeft immers in zijn hiervoor onder 5 weergegeven rechtsoverweging 6.4 doorslaggevend geacht of ‘de taakuitoefening van Euratom zou worden belemmerd in geval van strafrechtelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de naleving van die wetten en regels door het Centrum’.
6.4. Die maatstaf is niet juist, want te beperkt. Het gaat immers erom of de desbetreffende gedragingen onmiddellijk verband houden met de vervulling van de aan Euratom opgedragen taken. De aan Euratom verweten gedragingen, zoals deze zijn omschreven in de tenlastelegging, betreffen overtredingen van voorschriften van de aan het Centrum afgegeven milieuvergunningen en vergunningen krachtens de Kernenergiewet, alsmede andere overtredingen van de milieuwetgeving. Deze gedragingen kunnen bezwaarlijk anders worden gezien dan als gedragingen die onmiddellijk verband houden met de aan Euratom opgedragen taken. Daartoe strekt de functionele immuniteit zich dan ook uit.
6.5. Het middel is terecht voorgesteld.”
Aangezien de Hoge Raad de beschikking van het Hof heeft vernietigd in het belang der wet, heeft de officier van justitie Euratom gedagvaard om terzake van dezelfde feiten terecht te staan voor de strafkamer van deze rechtbank op 27 maart 2008. De officier heeft in de dagvaarding meegedeeld dat hij/zij voornemens is om na het voordragen van de zaak te requireren tot niet ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdachte en de raadsman zijn niet op de terechtzitting verschenen, maar hebben zich in een brief van 13 maart 2008 op het standpunt gesteld dat aan Euratom vanwege de tenlastegelegde gedragingen strafrechtelijke immuniteit toekomt en dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat zij ook in dit stadium van oordeel is dat aan Euratom vanwege de tenlastegelegde gedragingen strafrechtelijke immuniteit toekomt en heeft gevorderd dat de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk zal verklaren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overwegingen in het hierboven geciteerde arrest van de Hoge Raad niet tot een ander oordeel worden gekomen dan dat aan Euratom in verband met de tenlastegelegde gedragingen strafrechtelijke immuniteit toekomt en dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
3. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. T.H. Bosma, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2008.