ECLI:NL:RBALK:2008:BC8025

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810239-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 18 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de voorbereiding van de onttrekking van zijn minderjarige zoon aan het wettig gezag. De verdachte, geboren in 1969, was op 17 mei 2006 in Den Helder en had verschillende voorwerpen in zijn bezit die kennelijk bestemd waren voor het begaan van het misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelingen had verricht die gericht waren op het ontvoeren van zijn zoon, die op dat moment minderjarig was en onder toezicht stond van zijn moeder. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging genomen, evenals de omstandigheden waaronder de verdachte handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen ontzag had voor de rechterlijke beslissingen en dat zijn handelen angst veroorzaakte bij zowel zijn zoon als de moeder. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1000 aan de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, wegens immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij had gemaakt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810239-06
Datum uitspraak : 18 maart 2008
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 maart 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
- verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij [naam] zal toewijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen;
- hetgeen door mr. J.J. Jorna, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 17 mei 2006 in de gemeente Den Helder ter voorbereiding van het misdrijf onttrekking van een minderjarige beneden de twaalf jaren aan het wettig gezag (zoals strafbaar gesteld bij artikel 279 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
- een papier met het adres van de school van zijn, verdachtes, zoon en/of de schooltijden en/of tijden van de gymles van zijn zoon en/of
- (een) papier(en) met adressen en/of schetsen van basisscholen en/of het Blijf-van-mijn-lijf-huis en/of de dak- en thuislozenopvang in de gemeente Den Helder en/of
- (een) visitekaartje(s) van de Stichting Kinderontvoering en/of Interrescue en/of
- een plattegrond van Den Helder en/of
- een verrekijker en/of
- drie mobiele telefoons en/of
- een mes
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
Bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding van de verdachte voor de voornoemde terechtzitting op de bij de wet voorgeschreven wijze is betekend. Derhalve is de dagvaarding geldig. De verdachte is niet op de terechtzitting verschenen. Hij heeft zijn raadsman hiervan tevoren in kennis gesteld en hem uitdrukkelijk gemachtigd om ter terechtzitting de verdediging te voeren.
3. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 17 mei 2006 in de gemeente Den Helder ter voorbereiding van het misdrijf onttrekking van een minderjarige beneden de twaalf jaren aan het wettig gezag (zoals strafbaar gesteld bij artikel 279 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
- een papier met het adres van de school van zijn, verdachtes, zoon en de schooltijden en tijden van de gymles van zijn zoon en
- papieren met adressen van basisscholen en het Blijf-van-mijn-lijf-huis en de dak- en thuislozenopvang in de gemeente Den Helder en een schets van het Blijf-van-mijn-lijf-huis in de gemeente Den Helder en
- visitekaartjes van de Stichting Kinderontvoering en Interrescue en
- een plattegrond van Den Helder en
- een verrekijker en
- een mobiele telefoon en
- een mes
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. BEWIJSMIDDELEN
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 22 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [naam opsporingsambtenaar 1], p. 63 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 mei 2006 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik loop stage op [naam school], gevestigd in [straatnaam] te Den Helder. Toen ik begon met mijn stage, op maandag 15 mei, hoorde ik van de lerares dat er een jongen bij ons op school zat die extra toezicht nodig had. Dit was [naam slachtoffer]. Dit omdat de vader van [naam slachtoffer] mogelijk [naam slachtoffer] wilde ontvoeren. Woensdag 17 mei 2006 tussen 12.45 en 13.00 uur was ik op het schoolplein. Ik zag dat er een groepje van 4 jongens met een man stonden te praten. Ik zag dat de man erg op [naam slachtoffer] leek. Daar ik dit niet vertrouwde heb ik gewacht tot de man wegging en ik sprak de jongens aan. De jongens zeiden dat de man vroeg naar iemand van groep 4. De man vroeg aan de kinderen of [naam slachtoffer] in groep 4 zat. Dit bleef hij steeds herhalen tegen de jongens. Toen was het voor mij vrij duidelijk dat dit de vader van [naam slachtoffer] was en dat hij op zoek was naar [naam slachtoffer]. Ik zag dat de man in de richting van de parkeerautomaat liep en daar een kaartje kocht. De man legde de parkeerkaart in zijn auto. Ik heb vervolgens de leraren gewaarschuwd dat de vader van [naam slachtoffer] op het schoolplein was en dat hij naar [naam slachtoffer] aan het informeren was. Ik ben weer naar buiten gegaan en ben vervolgens naar de auto van de man gelopen. Ik heb toen zijn kenteken genoteerd en dit doorgegeven. Ik heb de man in de gaten gehouden en zag dat hij in de richting van [straatnaam] liep. Ik zag dat de man hierop weer kinderen aansprak. Ik ben kort daarna weggegaan. Ik zag dat de man daar nog steeds met een groepje kinderen stond te praten.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 19 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[naam opsporingsambtenaar 2] en [naam opsporingsambtenaar 1], p. 60 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 mei 2006 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Ik ben werkzaam als directeur op de [naam school] gevestigd aan [straatnaam] te Den Helder. Op 12 april 2006 heeft een moeder haar zoontje [naam slachtoffer] ingeschreven bij [naam school]. Ik heb toen het achterliggende verhaal van [naam slachtoffer] gehoord dat hij samen met zijn moeder in een blijf-van-mijn-lijfhuis had gezeten en dat ze op de vlucht waren voor de vader van [naam slacthoffer]. Ik heb toen de afspraak met moeder gemaakt dat [naam slachtoffer] vanaf het moment dat hij bij ons op school kwam [naam slachtoffer] ging heten. Omdat wij de vader van [naam slachtoffer] niet kennen hebben alle medewerkers van onze school een foto bekeken waarop de vader stond. Gisteren, woensdag 17 mei 2006 was ik werkzaam in school. Omstreeks 13.00 uur werd ik in de lerarenkamer geroepen omdat er iemand op het schoolplein was die naar [naam slachtoffer] vroeg. Ik hoorde later van onze [naam stagiair] dat er een man op het hoofdschoolplein was geweest en aan kinderen had gevraagd of er een jongen in groep 4 zat die [naam slachtoffer] heette. Ik keek uit het raam en zag hem weglopen richting [straatnaam]. Ik zag dat het een getinte man met donker haar was. Ik zag dat hij ter hoogte van [straatnaam] buitenspelende kinderen aansprak. Later zag ik dat deze man weer terug kwam richting het schoolplein. Ik stond nog steeds bij het raam van de lerarenkamer. Ik zag dat hij ter hoogte van het raam van de lerarenkamer drie kinderen aansprak. Ik liep naar buiten. Op het moment dat ik de hoek omkwam zag de man mij. We keken elkaar aan en ik zag dat de man zich omdraaide en met versnelde pas het schoolplein afliep richting [straatnaam]. Ik ben naar de kinderen toegelopen en heb gevraagd aan hen wat de man had gezegd. Ik hoorde de kinderen zeggen dat de man op zoek was naar [naam slachtoffer] en of [naam slachtoffer] in groep 4 zat. Ik hoorde de kinderen zeggen dat ze tegen de man hadden gezegd dat [naam slachtoffer] in groep 3 zat. Ik hoorde van [naam stagiair] dat een auto van de man geparkeerd stond op het parkeerterrein naast onze school. Ik ben gaan kijken of de auto er nog stond en dat was zo. Het was en donkere Opel. Toen kwam de man weer terug richting onze school maar waarschijnlijk geschrokken door de politieauto liep hij weer weg. Op het moment dat we met de politie in school stonden te praten zag een van mijn collega’s de man weer lopen. De politie is de man toen achterna gegaan en kwam later met die man terug.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[naam opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4], p. 8 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten:
Op woensdag 17 mei 2006, omstreeks 13.15 uur, kreeg ik, eerste verbalisant, een melding om te gaan naar [naam school], gelegen aan [straatnaam] te Den Helder. Aldaar zou een man vragen naar een jongetje dat daar op school zou zitten. De schoolleiding vertrouwde het niet en verzocht politie ter plaatse. De man zou rijden in een grijze personenauto van het merk Opel van het type Astra Sedan en voorzien zijn van het [kenteken]. Op woensdag 17 mei 2006, omstreeks 13.20 uur was ik ter plaatse op voornoemde locatie gelegen aan [straatnaam] te Den Helder. Ik, eerste verbalisant, hoorde toen dat een lerares zei: “Daar gaat hij.” Ik zag dat zij wees in de richting van [straatnaam] te Den Helder. Ik, eerste verbalisant, hoorde dat zij zei: “Hij gaat net de hoek om in de richting van [straatnaam].” Hierop ben ik, eerste verbalisant, achter de man aan gegaan, echter ik heb de man niet meer getroffen. Op de weg terug naar [naam school] zag ik, eerste verbalisant, de voornoemde Opel Astra staan op een parkeerterrein gelegen aan [straatnaam] ter hoogte van [naam school]. Hierop ben ik teruggegaan naar de voornoemde school en daar sprak ik voornoemde lerares. Zij deelde mij mede dat er zojuist een man op het schoolplein was geweest en dat zou zijn de vader van een jongetje [naam slachtoffer]. Op dat moment hoorde ik, eerste verbalisant, dat de man wederom zou lopen in [straatnaam] en dat hij richting zijn auto zou lopen. Hierop zag ik de man lopen. Ik ben de man achterna gelopen en zag dat hij wegliep in tegenovergestelde richting. Ik zag dat hij terug liep naar [straatnaam] en doorliep naar [straatnaam]. Aldaar sprak ik de man aan. Ik vroeg de man naar zijn identiteitspapieren. Ik hoorde dat hij zei: “Ik heb geen papieren bij mij, maar mijn naam is [verdachte].”
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[naam opsporingsambtenaar 3] en [naam opsporingsambtenaar 4], p. 10 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisanten:
Op woensdag 17 mei 2006, omstreeks 13.35 uur, kreeg ik, verbalisant [naam opsporingsambtenaar 3], de opdracht om te gaan naar [straatnaam] te Den Helder.
Collega [naam opsporingsambtenaar 4] stond bij het geparkeerde voertuig van de verdachte. Deze auto van het merk Opel type Astra, voorzien van het [kenteken], kleur zwart, stond geparkeerd op de parkeerplaats aan [straatnaam]. Ik, verbalisant [naam opsporingsambtenaar 4], heb voorin de auto doorzocht en trof in het dashboardkastje een mapje met daarin een rijbewijs, welke op naam stond van [verdachte]. Voorts heb ik, verbalisant [naam opsporingsambtenaar 4], op de passagiersstoel gekeken. Ik trof op de passagiersstoel een plattegrond van Den Helder aan. Verder zag ik dat er papier lag van het formaat A4 met daarop een aantal handgeschreven tijden van de school. In het kort stond er vermeld het adres van de school en de tijden dat de school uitgaat en de tijden dat er naar de gymles wordt gegaan. Verder trof ik, [naam opsporingsambtenaar 4], onder de passagiersstoel een mes aan. Ik, [naam opsporingsambtenaar 4], zag dat het lemmet een lengte had van ongeveer 20 centimeter en het heft een lengte had van 10 centimeter. Verder troffen wij, verbalisanten, in het voertuig een aantal mobiele telefoons en een verrekijker aan.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 17 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 5], p. 29 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
Op woensdag 17 mei 2006 kreeg ik de opdracht om een personenauto van het merk Opel voorzien van het [kenteken] over te brengen naar het politiebureau te Den Helder. Met toestemming van de verdachte heb ik een onderzoek ingesteld in de personenauto waarbij ik het volgende heb aangetroffen.
Achterbank rechts achter: Verrekijker, zwart van kleur.
Middenconsole:
-visitekaartje Stichting Kinderontvoering
-visitekaartje Interrescue, Specifiek voor internationale opsporing
-groen notitieboekje
Rechter voorstoel:
-mobiele telefoon
-stadsplattegrond van Den Helder
-A4 papier voorzien van adressen van twee scholen in Den Helder
-kladblok
-envelop voorzien van [adres].
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 18 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 6], p. 35 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
In de auto van verdachte werd onder meer aangetroffen:
- 1 witte envelop waarop op de achterzijde was geschreven: [adres]. Deze school is te zien vanaf de [straatnaam].
- 1 groen ringband-boekje met daarin een bladzijde waarop staat geschreven: [adres school 1], [adres school 2], [adres school 3], [adres school 4], [adres school 5], [adres school 6], [adres school 7], [adres school 8], [adres school 9], [adres school 10], [adres school 11]. Na onderzoek is gebleken dat het gaat om adressen van basisscholen te Den Helder, het blijf-van-mijn-lijf huis en de dak- en thuislozenopvang te Den Helder. Tevens zit er in het groene ringband boekje, een bladzijde met daarop een tekening van [straatnaam], [straatnaam] en [straatnaam]. Deze tekening schetst de situatie zoals hij is bij het Blijf-van-mij-lijf huis te Den Helder.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 18 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 7], p. 42 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:
In de door verdachte [naam verdachte] bestuurde auto werd onder meer een plattegrond van Den Helder aangetroffen. Bij onderzoek van deze plattegrond zag ik het volgende. Wijken zijn omcirkeld, een wijk is doorgestreept, flats zijn omcirkeld, straten zijn doorgekruist.
? Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-172230 van 18 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 7], p. 48 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 mei 2006 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van
[naam benadeelde partij]:
Ik doe aangifte tegen mijn ex-man [verdachte] dat hij mijn zoontje probeert te ontvoeren. Er zijn 2 voorlopige voorzieningen getroffen totdat bij de derde voorziening ik ons zoontje van 7 jaar kreeg toegewezen. Op 12 juli 2005 had hij ons dochtertje naar Turkije gestuurd wat ik niet wist. Mijn ex man zei toen dat ik haar moest vergeten en dat zij niet terug zou komen. Ik moest ook mijn zoon thuis laten en ik moest wegwezen. Ik kreeg eind 2005/begin 2006 het bericht van mensen dat mijn ex-man zat te wachten met nog drie mannen in de auto. Een week later meldde de chauffeur dat hij was achtervolgd door een auto met 1 man erin. Mijn kind werd opgehaald door een schoolbus. De chauffeur was op de hoogte van de situatie. Ik ben in januari 2006 gebeld door de schooljuffrouw dat zij de auto en mijn ex-man voor de school had gezien. Op 8 maart 2006 was mijn ex-man gezien door een andere vrouw. Zij heeft mijn ex-man gezien bij het Postkantoor in het centrum. Een week later, 15 maart 2006, werd ik aangesproken door een andere vrouw. Zij vertelde mij dat zij mijn ex-man op de markt had gezien. Hij was met nog 2 mannen die vrouwen met kinderen aanspraken of zij [naam slachtoffer] een Turkse jongen had gezien. Momenteel wordt mijn zoontje aangesproken met een andere naam, [naam slachtoffer]. Op 10 april 2006 haalde ik mijn zoontje van school in Den Helder. Dat was een andere school dan waar hij nu zit. Ik ging mijn zoontje ophalen en zou met de bus naar huis gaan. Ik zag mijn man op een afstand staan en ik zag ook dat hij zich probeerde te verstoppen achter de bosjes. Ik ben toen met mijn zoontje de bus ingestapt en vertelde de buschauffeur wat er was gebeurd. De buschauffeur heeft mij toen met de bus naar het station gereden. Ik zag dat mijn man de bus volgde. Ik heb toen de politie gebeld via de gsm. Ik zei dat ik naar het station reed met de bus. Ik moest van de politie daar in de bus wachten. Ik zag dat mijn man met zijn auto in de buurt van de bus parkeerde en daar bleef wachten. Ik werd naar mijn huis gebracht door de politie. Een week of twee weken later bracht ik mijn zoontje naar school. Ik stond met hem bij de bushalte. Terwijl de bus reed, zag ik weer dat mijn ex-man de bus met een auto volgde. De buschauffeur belde de politie. Mijn man reed toen weer in een andere auto. De buschauffeur heeft mij toen volgens mij met haar eigen auto naar het politiebureau gereden. Gisteren, 17 mei 2006, werd [verdachte] door de politie aangehouden. Ik heb begrepen van de politie en van de school dat [verdachte] gisteren op school is geweest en daar aan kinderen gevraagd heeft naar [naam slachtoffer]. Ik denk dat als de politie hem gisteren niet had gepakt hij zeker mij zoontje zou hebben meegenomen.
? Het proces-verbaal van 19 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik was op 17 mei 2006 in Den Helder omdat ik de verblijfplaats van mijn zoon wilde achterhalen. Ik had niet het plan en ik had ook geen voorbereidingen getroffen om mijn zoon mee te nemen en op die manier aan het gezag van zijn moeder te onttrekken. Het zou ook heel onverstandig zijn van mij om nu mijn zoon mee te nemen, nu er in juni 2006 weer een zitting is gepland en er dus over enkele weken een definitieve uitspraak over de gezagsvoorziening over de kinderen zal komen. De eerste voorlopige voorziening bepaalde dat mijn zoon aan mij werd toegewezen maar mijn ex-vrouw weigerde deze voorziening uit te voeren. Ook de tweede voorlopige voorziening bepaalde dat mijn zoon aan mij werd toegewezen. Ten tijde van deze tweede voorlopige voorziening wist ik niet de verblijfplaats van mijn ex-vrouw en mijn zoon. Ik heb geprobeerd via de politie mijn zoon aan mij te laten overdragen, maar de politie zei dat zij niet konden meewerken zolang zij geen adres van mijn zoon hadden. Nu er op relatief korte termijn een definitieve uitspraak over het gezag over mijn zoon is te verwachten, wilde ik alvast zijn verblijfplaats achterhalen, zodat mijn vrouw niet weer de uitspraak van de rechter kan frustreren. Ik had via een familielid van mijn ex-vrouw vernomen dat zij in Den Helder zou verblijven. Daarna heb ik rondgevraagd en ben erachter gekomen op welke school hij zou zitten. Ik was al eerder in Den Helder geweest en wist al in januari van dit jaar op welke school mijn zoon zat. Ik wist toen ook dat mij ex-vrouw in een blijf van mijn lijf huis verbleef. Het feit dat ik wist waar mijn zoon op school zat, was op dat moment voor mij voldoende. Later begreep ik van de Raad voor de Kinderbescherming dat mijn vrouw niet meer in een blijf van mijn lijf huis zou verblijven, dus toen ben ik nog een keer naar Den Helder gegaan om te kijken waar mijn zoon was. Ik ben in totaal vier keer in Den Helder geweest. Inmiddels heb ik het rapport van de Raad gelezen en weet ik ook het advies van de Raad. Het advies houdt in dat de huidige situatie wordt gehandhaafd, dat er een onder toezichtstelling zal komen en dat er onder begeleiding omgang moet plaatsvinden.
? Een geschrift, zijnde p. 9 van een conceptrapport van de Raad voor de Kinderbescherming, p. 69.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Advies:
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de Rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [naam slachtoffer], [geboortedatum]1998, vast te stellen bij zijn moeder, [naam benadeelde partij].
Inzage:
Vader is het niet eens met het advies van de Raad. Hij wil dat [naam slachtoffer] bij [naam] en hem komt wonen.
? Een geschrift, zijnde een afschrift van de uitspraak van 24 november 2005 van rechtbank Zutphen, zaaknummer 73539 FARK 05-1987, p. 65 e.v.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen [naam benadeelde partij] en [naam verdachte].
De rechtbank vertrouwt het minderjarige kind van partijen, [naam slachtoffer], [geboortedatum]1998 te [geboorteplaats] toe aan de vrouw.
6. BEWIJSVERWEER
De verdediging heeft een vrijspraak bepleit, aangezien niet bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen kennelijk bestemd waren tot onttrekking van [naam slachtoffer] aan het wettig gezag van de moeder.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Bij beantwoording van de vraag of de voorwerpen, zoals in de tenlastelegging genoemd, kennelijk bestemd zijn tot onttrekking van [naam slachtoffer] aan het wettig gezag van zijn moeder moet niet slechts worden gekeken naar de aard van de voorwerpen, doch moeten tevens in ogenschouw worden genomen de concrete omstandigheden van het geval.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de aanwezigheid van voornoemde voorwerpen en hetgeen hij heeft verklaard omtrent de intentie van zijn handelen. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris een inhoudelijke verklaring afgelegd. Hetgeen verdachte heeft verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank kennelijk leugenachtig om de volgende redenen.
Verdachte heeft verklaard dat hij tot doel had de verblijfplaats van zijn zoon te achterhalen om een toekomstige rechterlijke beslissing, waarbij [naam slachtoffer] mogelijk aan verdachte zou worden toegewezen, te kunnen executeren. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte geen enkele grond had om te verwachten dat zijn zoon aan hem zou worden toegewezen, gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, welk advies verdachte bekend was.
Dat verdachte naar eigen zeggen slechts beoogde de verblijfplaats van zijn zoon te achterhalen, kan voorts niet verdachtes handelwijze en het voorhanden hebben van de bewuste voorwerpen verklaren. Verdachte is immers naar de school van zijn zoon gereden met in zijn auto onder meer verschillende adressen van basisscholen in Den Helder en de lestijden en gymtijden van zijn zoon en verdachte heeft bij herhaling aan kinderen bij [naam school] gevraagd of [naam slachtoffer] daar op school zat. De nadruk van verdachtes handelen heeft dus niet op het achterhalen van de verblijfplaats, doch op de
schoolgang van zijn zoon gelegen.
Indien en voor zover verdachte bedoeld heeft te verklaren dat hij wilde weten op welke school zijn zoon zat, acht de rechtbank dat strijdig met zijn eigen verklaring, inhoudende dat hij reeds in januari 2006 op de hoogte was geraakt van de school die [naam slachtoffer] zou frequenteren en bovendien strijdig met zijn handelwijze, aangezien verdachte aan kinderen naar [naam slachtoffer]/[naam slachtoffer] is blijven vragen, terwijl hij reeds bevestigd had gekregen dat [naam slachtoffer] op [naam school] zat. Bovendien had het in dat geval voor de hand gelegen dat verdachte zich zou wenden tot het hoofd van de school dan wel tot politieagenten. Verdachte heeft echter niet gepoogd informatie in te winnen bij volwassenen, doch bij kinderen en heeft zich bovendien bij het zien van voornoemde personen juist uit de voeten gemaakt.
Andere omstandigheden die de rechtbank bij de totstandkoming van de bewezenverklaring redengevend acht, zijn de volgende. Verdachte heeft eerder, buiten medeweten van de moeder, hun dochter naar Turkije doen gaan en contact tussen moeder en dochter afgehouden. Verdachte heeft de moeder toen gemaand hun zoon bij hem achter te laten. Voorts zijn er verschillende incidenten geweest, waarbij verdachte zijn zoon en diens moeder in de gaten heeft gehouden en naar hen heeft gevraagd in Den Helder. Verdachte heeft bij voornoemde rechter-commissaris ook verklaard meermalen in Den Helder te zijn geweest om de verblijfplaats van zijn zoon te achterhalen, ook nadat hij al wist op welke school zijn zoon zat, te weten januari 2006.
Gelet op de vorengaande omstandigheden in combinatie met de voorwerpen die verdachte voorhanden heeft gehad, alles in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
7. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
voorbereiding van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl het een minderjarige betreft die minder dan twaalf jaar oud is.
8. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
9. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft de onttrekking van zijn zoon [naam slachtoffer] aan het gezag van zijn moeder, aan wie hij in het kader van een voorlopige voorziening was toevertrouwd, voorbereid. Met zijn handelwijze heeft verdachte aangetoond geen ontzag te hebben voor de rechterlijke beslissing en heeft hij niet alleen de moeder van zijn zoon, maar ook zijn zoon – van zeven jaar oud – angst aangejaagd. Slachtoffers van een dergelijk strafbaar feit kunnen geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dit is in het bijzonder het geval wanneer het feit wordt gepleegd door een persoon op wie een kind dient te kunnen vertrouwen en die het belang van een kind voorop dient te stellen, te weten de vader en wanneer het feit plaatsvindt in een omgeving waar men zich veilig en geborgen behoort te kunnen voelen, zoals op school. In het kader van haar vordering als benadeelde partij heeft de moeder van [naam slachtoffer] aangegeven ook daadwerkelijk negatieve emotionele gevolgen van het voorval te hebben ervaren. Bovendien brengt het plegen van een dergelijk feit bij burgers gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is, mede gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat oplegging van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat van een voorwaardelijke vrijheidsstraf geen preventieve werking kan worden verwacht, daar het de rechtbank bekend is dat [naam slachtoffer] thans daadwerkelijk aan het wettig gezag van zijn moeder is onttrokken. Ook overigens ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte – voor zover deze in zijn afwezigheid konden worden toegelicht – geen aanleiding om te komen tot een andere straf.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden is.
10. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [naam], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1000,-- , zijnde een voorschot, wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Ter terechtzitting is verschenen mr. G.A.M. van Dijk, als gemachtigde van voornoemde benadeelde partij.
De rechtbank komt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade tot het oordeel dat thans in billijkheid bij wijze van voorschot een vergoeding van € 1000,-- kan worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
11. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f (oud), 46 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
13. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1000,-- (duizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam]te betalen een som geld ten bedrage van € 1000,--, (duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G.F. van der Kraats, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. A.E. van Montfrans-Wolters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. André-van Rijn, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2008.