RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers : 14/810479-07 + 14/715797-06 (tul)
Datum uitspraak : 4 maart 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
(Verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum) 1982,
wonende (adres),
gedetineerd in [naam HvB] te [plaatsnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte in de zaak met parketnummer 14/810479-07 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met als bijzondere voorwaarden verplicht contact met Brijder Verslavingszorg en het volgen van een leefstijltraining voor justitiabelen, alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden onvoorwaardelijk;
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 23 maart 2007 in de zaak met parketnummer 14/715797-06 aan veroordeelde opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 WVW 1994 alsnog zal worden tenuitvoergelegd;
- hetgeen door de verdachte en mr. J.C. de Goeij, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 10 november 2007 te Hensbroek, gemeente Koggenland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een
bedrijfsauto), daarmede rijdende over de openbare weg, de Dorpsweg, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat hij, onder
invloed van alcoholhoudende drank, een voor hem in dezelfde rijrichting
rijdende fietser (genaamd [naam slachtoffer]) niet heeft gezien, althans op haar
geen acht heeft geslagen en/of niet of onvoldoende naar links is uitgeweken om
deze fietser te passeren en/of niet zijn snelheid zodanig heeft geregeld dat
hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor een
aanrijding is ontstaan met een voor hem in dezelfde rijrichting rijdende
(voornoemde) fietser (genaamd [naam slachtoffer]), tengevolge waarvan deze fietser
ten val is gekomen en werd gedood, althans zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hersensletsel) werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in
de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de
Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel
gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van
genoemde wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2007 te Hensbroek, gemeente Koggenland, als
bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem
bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van
de Wegenverkeerswet 1994, 580 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram,
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
hij op of omstreeks 10 november 2007 te Hensbroek, gemeente Koggenland, als
bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), heeft gereden over de openbare
weg, de Dorpsweg, zonder in staat te zijn geweest zijn motorrijtuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was, immers is hij -verdachte- met het door hem bestuurde
motorrijtuig tegen een voor hem in dezelfde rijrichting rijdende fietser
gebotst door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 10 november 2007 te Hensbroek, gemeente Koggenland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een bedrijfsauto), daarmede rijdende over de openbare weg, de Dorpsweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat hij, onder invloed van alcoholhoudende drank, een voor hem in dezelfde rijrichting rijdende fietser genaamd [naam slachtoffer] niet heeft gezien en onvoldoende naar links is uitgeweken om deze fietser te passeren, waardoor een aanrijding is ontstaan met voornoemde fietser, tengevolge waarvan deze fietser ten val is gekomen en werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAF EN DE BIJKOMENDE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft door onder invloed van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden, een ernstig verkeersongeval veroorzaakt waarbij een fietser, genaamd [naam slachtoffer], om het leven is gekomen. Verdachte liep in de proeftijd van een eerdere veroordeling wegens rijden onder invloed en was dus een gewaarschuwd man. Toch is hij gaan rijden.
De nabestaanden van het slachtoffer, in het bijzonder de echtgenoot en de minderjarige kinderen, zien zich geconfronteerd met de onuitwisbare gevolgen van het door verdachte veroorzaakte ongeval. Geen straf zal de nabestaanden met het aangedane leed kunnen verzoenen. Zoekend naar een passende strafrechtelijke reactie moet een balans worden gevonden. Een balans, die enerzijds recht doet aan het aangerichte onheil, maar die anderzijds ook rekening houdt met het feit dat het hier een schulddelict betreft en geen opzetdelict. Hoezeer zijn gedrag hem ook valt te verwijten, verdachte heeft deze gevolgen uiteindelijk ook niet gewild. De verdachte zal verder moeten leven met een groot schuldgevoel over wat hij heeft teweeggebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 november 2007, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van overtreding van artikel 8 lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld tot een geldboete alsmede tot een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 18 januari 2008 van L. Zwier, als reclasseringswerkster verbonden aan Brijder Verslavingszorg.
Het voorlichtingsrapport gedateerd 18 januari 2008 houdt onder meer het volgende in:
[verdachte] is een 25-jarige man die wordt verdacht van rijden onder invloed met dodelijke afloop. Tevens heeft hij de plaats van het ongeval verlaten. Betrokkene bekent het delict en heeft heel veel spijt van zijn daad. Dit duidt op een ontwikkelde gewetensfunctie. Wij hebben onvoldoende inzichtelijk kunnen krijgen waarom betrokkene na zijn eerdere veroordeling toch weer is gaan rijden onder invloed. Aangezien betrokkene gerecidiveerd is wat betreft het rijden onder invloed lijkt er sprake te zijn van alcoholmisbruik. Wij achten de kans op recidive nu echter klein, daar betrokkene zeer aangedaan is door het delict. Betrokkene zal psychologische ondersteuning nodig hebben bij het verwerken van dit delict, tevens zal hij moeten leren om zijn emoties te uiten en zijn grenzen te stellen. De [verdachte] zijn sociale integratie is goed. Hij heeft goede kansen op de arbeidsmarkt, een woning en de relatie met zijn familie en partner is goed. Hij krijgt veel steun van hen. Behalve de psychologische hulp en een interventie gericht op het alcoholgebruik in combinatie met het rijden onder invloed, achten wij geen andere interventies noodzakelijk.
Advies:
Wij adviseren de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht contact met de Brijder Verslavingsreclassering en het volgen van een leefstijltraining voor justitiabelen. Dit in combinatie met een werkstraf.
Met het advies in dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
Bij de bepaling van de duur van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden onvoorwaardelijk.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven de eis van de officier van justitie redelijk en passend te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte dit feit heeft begaan terwijl hij in een proeftijd liep van een recente veroordeling voor rijden onder invloed en hij dus een gewaarschuwd man was, rechtvaardigen dat naast een vrijheidsstraf een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd van een langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Hoewel de reclassering de kans op recidive gering acht, ziet de rechtbank toch voldoende aanleiding om de maatschappij, en in het bijzonder kwetsbare verkeersdeelnemers zoals fietsers, langdurig te beschermen tegen het rijgedrag van verdachte, die als beginnend bestuurder in korte tijd tweemaal fors over de schreef is gegaan, waarvan eenmaal met fataal en onherstelbaar gevolg. De rechtbank zoekt hiermee aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, zoals op 27 mei 2005 vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS).
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde verplicht contact met de Brijder Verslavingszorg en het volgen van een leefstijltraining voor justitiabelen
De rechtbank zal als bijkomende straf een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 36 maanden.
7. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 23 maart 2007 in de zaak met parketnummer 14/715797-06 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 april 2007 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 april 2007 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Brijder Verslavingszorg, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van een leefstijltraining voor justitiabelen.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg¬ging van de rijbevoegd¬heid in mindering is ge¬bracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet tenuitvoergelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden, opgelegd bij voormeld vonnis van 23 maart 2007 in de zaak met parketnummer 14/715797-06 aldus, dat die bijkomende straf geheel wordt tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.N. Schipper, voorzitter,
mr. F.J. Lourens en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2008.