ECLI:NL:RBALK:2008:BC7886

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810286-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op de kermis in Schagen met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 26 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging op de kermis in Schagen op 16 juni 2007. De verdachte, geboren in [woonplaats], was gedetineerd en werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling van meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een conflict was tussen groepen jongeren uit Den Helder en Schagen, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie op de kermis. De verdachte had wapens uitgedeeld en bood geld aan om de vechtpartij te initiëren. Tijdens de vechtpartij zijn er verschillende geweldshandelingen gepleegd, waaronder het steken van [slachtoffer] met een scherp voorwerp en het slaan met een stalen pijp.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van poging tot moord en zware mishandeling, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een initiërende rol had gespeeld in het geweld en dat dit geweld plaatsvond op een druk bezochte kermis, wat de openbare orde verstoorde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de verplichting om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [moeder van slachtoffer], voor de geleden schade als gevolg van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Straf
Parketnummer : 14/810286-07 (P)
Datum uitspraak : 26 maart 2008
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [woonplaats] op [geboorte datum],
wonende te [adres], [postcode en woonplaats]
gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Zuyder Bos te Heerhugowaard.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
11 en 12 maart 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2007 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg),
- met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)
(meermalen) in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- met (een) pijp(en) en/of (een) staaf/staven en/of een helm, althans met
(een) hard(e) voorwerp(en) (meermalen) op/tegen het lichaam en/of het hoofd
van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2007 in de gemeente Schagen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade), aan een persoon genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (een geperforeerde long), heeft toegebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk (en na kalm
beraad en rustig overleg), met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (meermalen), in de rug van die [slachtoffer] gestoken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2007 in de gemeente Schagen, op of aan de openbare weg, te weten op de Markt, openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- met (een) mes(sen), althans met (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)
(meermalen) steken in de rug van die [slachtoffer] en/of
- met (een) pijp(en) en/of (een) staaf/staven en/of (een) knuppel(s) en/of een
helm, althans met (een) hard(e) voorwerp(en) (meermalen) op/tegen het
lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] slaan en/of
- schoppen en/of slaan tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2007 in de gemeente Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
- met (een) pijp(en) en/of (een) staaf/staven en/of (een) knuppel(s), althans
met (een) hard(e) voorwerp(en) (meermalen) op/tegen het lichaam en/of het
hoofd van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juni 2007 in de gemeente Schagen, op of aan de openbare weg, te weten op de Markt, openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3], welk geweld bestond uit het
- met (een) pijp(en) en/of (een) staaf/staven en/of (een) knuppel(s), althans
met (een) hard(e) voorwerp(en) (meermalen) op/tegen het lichaam en/of het
hoofd van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] slaan en/of
- schoppen en/of slaan tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer2] en/of
[slachtoffer3];
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak en Bewijsmotivering
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer] (feit 1. primair) en medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer2] en [slachtoffer3] (feit 2. primair).
De officier van justitie is van mening dat op grond van het belastende materiaal, zoals door hem besproken in zijn op schrift gesteld en ter zitting overgelegd requisitoir, de conclusie kan worden getrokken dat alle verdachten aanwezig zijn geweest op de kermis in Schagen op 16 juni 2007, dat alle verdachten op die datum in meer of mindere mate geweld hebben gebruikt tegen een of meer in de tenlastelegging genoemde personen en dat het geweld tegen [slachtoffer] heeft geresulteerd in twee steekwonden in de rug van [slachtoffer].
De officier van justitie is van mening dat op grond van de door hem aangehaalde verklaringen duidelijk is dat er van te voren plannen zijn gemaakt om met een groep in Schagen en in ieder geval met [slachtoffer] te gaan vechten. Verdachte heeft al langere tijd ruzie met [slachtoffer] en hij heeft [slachtoffer] aangewezen toen hij - op de kermis geconfronteerd met de groep uit Schagen - diverse personen probeerde over te halen om het gevecht te beginnen. Verdachte heeft volgens de officier van justitie van te voren wapens uitgedeeld.
Ten aanzien van de medeverdachten [medeverdachte1] en [medeverdachte2] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat zij in ieder geval in de trein op weg naar de kermis op de hoogte zijn geraakt van de plannen. Deze wetenschap gecombineerd met wapens die geschikt zijn om een ander dodelijk mee te verwonden, maakt volgens de officier dat bij hen het besef moet zijn ontstaan dat het niet bij droge klappen zou blijven. Zij hebben vervolgens voldoende gelegenheid gehad om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad. Dit heeft hen er niet van weerhouden deel te nemen aan het gevecht en het geweld.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte3] is de officier van justitie van mening dat hij ook bij de groep hoort waartoe ook de medeverdachten behoren en dat hij zich heeft geschaard achter het voornemen van de groep om te gaan vechten. Evenals bij de rest van de groep was zijn opzet gericht op de door de groep te plegen geweldshandelingen. Deze geweldshandelingen waren gericht op het komen te overlijden van personen, dan wel droegen het aanmerkelijk risico in zich dat personen daardoor zouden kunnen komen te overlijden.
De officier van justitie is voorts van mening dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op [slachtoffer3] en [slachtoffer2]. Het tegen hen gebruikte geweld is in groepsverband gepleegd en kan niet los worden gezien van het geweld tegen [slachtoffer]. Aangezien verdachten in de groep geweld hebben gepleegd is hun opzet gericht op de gezamenlijkheid, op het delict en op de gevolgen ervan.
B. Het standpunt van de verdachte, de verdediging.
De verdediging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair en het onder 2. primair tenlastegelegde.
De raadsman is van mening dat de geweldshandelingen die verdachte bekent te hebben gepleegd juridisch zijn te duiden als openlijke geweldpleging. De raadsman heeft aangegeven dat bewezen kan worden dat verdachte voor de ontmoeting op de kermis op 16 juni 2007 het plan had om te gaan vechten, dat hij een tas met wapens heeft meegenomen die hij heeft uitgedeeld aan anderen en dat hij 100 euro heeft uitgeloofd aan degene die het gevecht op de kermis zou beginnen.
Niet gezegd kan worden dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de voltooiing van doodslag dan wel zware mishandeling van [slachtoffer], [slachtoffer3] en [slachtoffer2]. Er is geen homogene groep die doelgericht samenwerkte. Nergens blijkt uit dat er in de groep overeenstemming was om [slachtoffer] met een mes om het leven te brengen. Er blijkt niet van samenwerking ten aanzien van het steken. Daarbij is het handelen naar de uiterlijke verschijningsvorm niet gericht op voltooiing van doodslag. De groep heeft op een openbare plek, een kermis, de confrontatie gezocht. De wijze waarop [slachtoffer] is gestoken duidt niet op een poging tot moord dan wel doodslag. Het treffen was van korte duur. Naast [slachtoffer] waren ook [slachtoffer3] en [slachtoffer2] doelwit van geweld. Aldus is veeleer sprake van een publieke afstraffing.
C. Beoordeling van de tenlastelegging en bespreking van de verweren
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor, afgenomen op 5 juli 2007, (map G, pag. 138 ev) heeft [getuige 1] verklaard dat zij op een zaterdag, twee weken geleden, in de stad hoorde dat er plannen waren om die avond te gaan vechten in Schagen. Zij weet dat [verdachte], [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [medeverdachte3] en nog meer jongens [slachtoffer] haten en die avond naar Schagen wilden gaan.
Zij zag deze jongens op de zaterdag van de steekpartij in de middag in het centrum van Den Helder, achter Haantje De Voorste bij de Mac Donalds. Zij hoorde in de groep zeggen dat ze vanavond naar Schagen zouden gaan om te vechten. Zij hoorde dat [medeverdachte3] een knuppel zou meenemen, [verdachte] zou een ijzeren staaf meenemen, dat zou een staaf zijn waar je gewichten aan doet om mee te sporten. Zij heeft toen gehoord dat er een paar gasten uit Julianadorp zouden komen op de scooter. Zij hoorde dat deze jongens helmen zouden hebben waarmee ze zouden gaan slaan.
Op die zaterdag in de avond, was zij op het centraal station in Den Helder. Ter hoogte van de Albert Heijn op het Julianaplein zag zij [medeverdachte1] en [verdachte]. [verdachte] was op een fiets, [medeverdachte2] was lopend en [medeverdachte1] kwam uit een auto gestapt, die was mee gereden met iemand. [verdachte] vroeg of zij ook naar de kermis in Schagen gingen. Zij keek richting het station en zag een groep jongens staan. In deze groep zag zij onder andere:
[persoon], Antilliaan en [persoon], halfbloed Antilliaan en [persoon]. Verder stonden er nog een heleboel jongens. Zij zag dat de groep naar de trein liep.
In zijn verklaring van 19 december 2007 bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2], wonende in Julianadorp, verklaard dat hij in de avond van 16 juni 2007 van [persoon] heeft gehoord dat er zou worden gevochten op de kermis in Schagen. Hij heeft besloten mee te gaan en hield er rekening mee dat hij ook zou gaan vechten. Hij is met [persoon], [persoon] en [persoon] op twee scooters naar de kermis gegaan. Op de kermis zag hij een groep uit Den Helder. Het was hem duidelijk dat ze wilden gaan vechten. Verschillende jongens, onder wie [verdachte], vroegen ‘wie gaat er als eerste’. In de groep zaten [verdachte], [persoon], [medeverdachte1] en [persoon]. Het begin van de vechtpartij was dat hij een duw gaf aan een jongen die in de groep Schagen stond. Hij wist dat hij dat groepje moest hebben, ze waren aangewezen door jongens uit de groep Den Helder. Later heeft [persoon] hem verteld dat hij met een helm had geslagen. Hij weet nog dat [verdachte] zei ‘als jij de eerste klap geeft, kom ik als tweede’.
[verdachte] wees ook de groep uit Schagen aan. [medeverdachte1] zat in de groep die op de jongens afging.
In zijn verklaring van 17 december 2007 bij de rechter-commissaris heeft de [getuige 3] verklaard dat hij met [medeverdachte2], [verdachte], [medeverdachte3] en [persoon] had afgesproken om naar de kermis in Schagen te gaan. [medeverdachte1] ging ook mee. In de trein was een uitklapmes aanwezig, en een dunne staaf. Hij zag [medeverdachte1] met die staaf op het station in Den Helder.
Hij is in de groep naar de kermis gelopen. Hij heeft het begin van de vechtpartij bij de botsauto’s gezien. Een jongen duwde [slachtoffer]. Kort daarna dook iedereen op elkaar. [verdachte] had hem € 100 geboden als hij zou beginnen tegen [slachtoffer]. [verdachte] wees [slachtoffer] daar ook aan. [verdachte] heeft die € 100 ook aan anderen aangeboden als ze zouden beginnen met vechten.
In zijn verklaring van 31 januari 2008 bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4] verklaard dat hij op de avond van de kermis op het centraal station van Den Helder is ingestapt. Hij hoorde op het station dat er zou worden gevochten. In de trein zaten [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [persoon], [verdachte], [persoon], [persoon] en [medeverdachte2].
Die jongens uit Julianadorp waren op scooters. Er ontstond een gevecht tussen de twee groepen. Hij heeft [verdachte] en jongens uit Julianadorp en [medeverdachte1] en [medeverdachte2] en verder nog andere jongens uit Den Helder, van wie hij de naam niet weet, zien vechten. Ze waren in totaal met tien of vijftien jongens. Deze jongens waren met zijn allen als één groep. Hij heeft mensen zien schoppen en slaan.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor, afgenomen op 6 juli 2007, (map G, pag. 166 ev) heeft [getuige 5] verklaard dat hij op de donderdagmiddag voor de steekpartij de politie heeft gebeld omdat een groep Antillianen uit Den Helder en een groep uit Schagen elkaar zouden treffen bij een jeugdhonk in Schagen. De personen [slachtoffer], [slachtoffer2] en [persoon] verzamelden zich bij hem thuis. Uit hun gesprekken maakte hij op dat ze gingen vechten met die groep Antillianen uit Den Helder. Later die middag hoorde hij van die jongens dat er niets was gebeurd en hij hoorde dat ze ’s avonds zouden komen. Op een gegeven moment stonden 15 of 20 personen rond zijn woning. Hij begreep vervolgens dat ze die avond om zeven uur afspraken op het station van Schagen om met die groep Antillianen uit Den Helder te vechten. Toen de jongens om omstreeks 19.00 uur weggingen heeft hij wederom de politie gebeld. Toen de groep terugkwam, hoorde hij ze zeggen dat er niets gebeurd was, omdat de groep uit Den Helder niet gekomen was.
Op de avond van 16 juni 2007 hing het groepje [persoon], [persoon] en [slachtoffer] bij hem wat rond. In de avond zijn zij naar de kermis gegaan.
Blijkens het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op 17 juni 2007, (map G, pag. 001 ev) heeft [slachtoffer] verklaard dat hij in de avond van 16 juni 2007 op de kermis op de Markt in Schagen was. Hij was daar met vrienden, onder andere[slachtoffer2]. Bij de botsauto’s zag hij [verdachte] en [medeverdachte1] en vrienden. Hij werd geduwd door een Nederlandse jongen en kwam ten val. Hij is opgestaan en is op een andere plek gaan staan. Toen kwam [medeverdachte1] op hem aflopen. Hij zag en voelde dat [medeverdachte1] hem een knietje en een aantal klappen gaf waardoor hij weer op de grond viel. Hij lag op zijn buik. Hij zag dat [verdachte] op hem af kwam lopen die hem een trap gaf. Vervolgens voelde hij twee dingen in zijn rug. Het leek alsof er een electrische schok door zijn rug ging. Hij is vervolgens opgestaan en weer weggelopen. Toen hij wegliep, zag hij dat een andere blanke jongen hem klappen met een helm gaf. Volgens [slachtoffer] betreft het vier jongens die hem hebben mishandeld, twee blanke Nederlanders en [verdachte] en [medeverdachte1]. Ook stonden er nog andere jongens om heen. [slachtoffer] zag dat de jongen die hem de eerste duw gaf een goedkeurend knikje van [verdachte] kreeg.
Blijkens het proces-verbaal van zijn tweede verhoor op 20 juni 2007 (map G, pag. 008 ev) heeft [slachtoffer] verklaard dat er sinds ongeveer een jaar ruzie is tussen een groep jongeren uit Den Helder en een groep uit Schagen. Tussen hem en [verdachte] is een persoonlijke ruzie ontstaan.
Bij de stukken bevindt zich voorts een letselbeschrijving van de arts G.C.J. Vogel, betreffende twee wonden in de rug, mogelijk veroorzaakt door een scherp snijdend steekwapen, een zwelling onder het linkeroog en een schaafwond aan de rechterknie van [slachtoffer]. (map E/F/J, pag. 28 ev).
Blijkens het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op 17 juni 2007, (map G, pag. 017 ev) heeft [slachtoffer3] verklaard dat hij in de avond van 16 juni 2007 op de kermis in Schagen was. Hij stond op de rand van de botsautobaan. Daar werd hij aangesproken door een groep jongens bestaande uit vijf Antilliaanse jongens en één Indonesische jongen. Hij herkende die Indonesische jongen als [verdachte]. [verdachte] stompte hem met zijn vuisten op zijn gezicht. Een Antilliaanse jongen gaf die Indonesische jongen een soort stok. Meteen sloeg die Indonesische jongen hem met die stang op zijn hoofd en op zijn rechterarm. Hij had een flinke hoofdwond op de haargrens van zijn voorhoofd en een wond aan de achterzijde van de rechter-onderarm.
Bij de stukken bevindt zich voorts een proces-verbaal van bevindingen (map E/F/J, pag. 23) inhoudende dat verbalisant op 16 juni 2007 een ijzeren staaf in ontvangst heeft genomen die een op de kermis werkzame man had gevonden, en een proces-verbaal van bevindingen (map E/F/J, pag. 24 ev) inhoudende dat [slachtoffer3] de stang die voornoemde verbalisant in ontvangst heeft genomen, herkent als zijnde het voorwerp waarmee hij is geslagen.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor, afgenomen op 18 juni 2007, (map G, pag. 061 ev) heeft [slachtoffer2] verklaard dat hij getuige en betrokken is geweest bij een vechtpartij op 16 juni 2007 te Schagen. Hij was samen met zijn vrienden [slachtoffer] en [slachtoffer3] naar de kermis gegaan. Op het kermisterrein zagen zij een groep jongens uit Den Helder.
Bij de botsauto’s heeft een lange blanke jongen die hij kent als [medeverdachte3] uit Den Helder een duw gegeven aan [persoon].
Een groep jongens uit Den Helder is naar hen toe komen lopen. Hij zag dat er over en weer vuistslagen werden uitgedeeld. Hij zag dat iemand zijn hand omhoog deed en iets glimmends vasthield.
Hij kreeg een klap met een vuist op zijn linkerwang. En hij voelde dat hij een harde klap kreeg op zijn achterhoofd. Hij moest een paar dagen in het ziekenhuis blijven omdat hij een lichte hersenschudding had.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het juist is dat hij op 16 juni 2007 op de kermis in Schagen [slachtoffer] tweemaal met een stalen pijp op zijn rug heeft geslagen en dat hij [slachtoffer3] een klap heeft gegeven. Tijdens de vechtpartij bestond de groep uit ongeveer 12 jongens.
Verdachte heeft op 12 december 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met [medeverdachte1] in dezelfde treincoupé zat. Vanaf 2005 heeft hij regelmatig confrontaties met [slachtoffer].
Na het duwen tussen [slachtoffer] en [persoon] begon het gevecht. Hij gaf een klap aan [slachtoffer] met de blote hand. [medeverdachte1] gaf een klap aan [slachtoffer]. Hij heeft toen een ijzeren pijp van [persoon] afgepakt en hij wilde [slachtoffer3] daarmee slaan. [Slachtoffer3] weerde dat af. Hij heeft [slachtoffer] op de grond zien liggen en heeft hem nog twee klappen gegeven met de ijzeren pijp op zijn rug.
Hij weet dat er op de kermis een ijzeren staaf en een halterstang waren. De halterstang die mee was, was er een met schroefdraad. De pijp waarmee hij [slachtoffer] heeft geslagen is afgebeeld op de onderste foto op pagina 23 van map F.
[medeverdachte1] heeft op 10 december 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij met [verdachte] en [persoon] had afgesproken om naar de kermis te gaan. Zij zaten met een groep in de trein van Den Helder naar Schagen. Er werd een zilverkleurig knipmes door [verdachte] getoond en dat ging van hand tot hand. [verdachte] had een plastic tas mee. In die tas heeft hij een vleesmes, een stang om je armen mee te trainen zonder gewichten en een vergroot aardappelschilmesje gezien. Hij heeft de tas in Schagen niet meer gezien.
Hij heeft op de kermis gehoord dat [verdachte] € 100 beloofde aan [medeverdachte2] als hij zou beginnen met vechten. Hij heeft ook gehoord dat [verdachte] zei dat hij die € 100 wel zou aanbieden aan [persoon]. Het eerste begin van de vechtpartij was dat [persoon] een duw aan [slachtoffer] gaf. [slachtoffer] liep een paar stappen weg. Toen werd het vechten. Hij gaf [slachtoffer] een klap en een knietje.
Volgens [medeverdachte1] zat [medeverdachte3] ook in de trein naar Schagen. De tas van [verdachte] was zichtbaar. Een donkere jongen heeft zitten spelen met de stang die uit de tas kwam.
[medeverdachte2] heeft op 5 december 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij van de vechtpartij niet zoveel heeft gezien. Hij is er naar toe gerend en heeft iemand een klap gegeven. Er was een tas met wapens. [verdachte] deelde de wapens uit en bood € 100 om de eerste duw te geven. Hij hoorde in de trein dat er jongens waren die gingen vechten.
[medeverdachte3] heeft op 10 december 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op de avond van de kermis alleen met de trein naar Schagen is gereisd. In Schagen is hij met een hele groep richting de kermis gelopen. Dat waren mensen uit Den Helder, Heerhugowaard en Alkmaar. Daar zat zijn neef [persoon] ook bij. Hij herinnert zich het allereerste begin van de vechtpartij. Een blanke jongen gaf [slachtoffer] een stomp op de traanplaat van de botsauto’s. [slachtoffer] stond toen ongeveer acht of negen meter van hem vandaan. [slachtoffer] liep een klein stukje verder. Daar is de vechtpartij ontstaan. Bij hem in de buurt stonden [slachtoffer2] en [persoon]. Zij renden naar [slachtoffer] toe. Toen was er meteen een grote vechtpartij tussen deze jongens en jongens uit Den Helder. Heel kort na het ontstaan van de vechtpartij is hij richting de kerk gelopen. Hij moest daarvoor een klein stukje richting die vechtpartij. Hij heeft het vanaf een afstand van ongeveer drie meter gezien. Hij zag een stalen pijp op de grond liggen en er werd een houten knuppel naar hem toegegooid. Toen [slachtoffer] die stomp kreeg, gaf een, hij denkt Turkse, jongen hem een klap op de borst. Hij heef die jongen toen een klap gegeven en is daarna weggelopen.
Op de kermis heeft [verdachte] hem € 100 geboden als hij een duw zou geven aan [slachtoffer].
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Sinds ongeveer een jaar is er sprake van een ruzie tussen een groep jongeren uit Den Helder en een groep uit Schagen. Tussen verdachte uit de groep Den Helder en [slachtoffer] uit de groep Schagen is een persoonlijke ruzie ontstaan.
In de avond van 16 juni 2007 is een groep personen vanuit Den Helder per trein naar Schagen gereisd. In die trein waren onder meer aanwezig verdachte, [medeverdachte1], [medeverdachte2] en [medeverdachte3]. Zij wisten op enig moment dat er die avond op de kermis gevochten zou gaan worden. Vanuit Julianadorp zijn enkele personen op de scooter naar de kermis in Schagen gekomen. Zij hebben zich bij de groep Den Helder gevoegd. Ook zij wisten dat er die avond op de kermis gevochten zou gaan worden.
In de trein vanuit Den Helder naar Schagen had verdachte een (plastic) tas mee, waarin zich een vleesmes, een stang, en een vergroot aardappelschilmesje bevond. Deze wapens zijn uitgedeeld aan diverse zich in de trein bevindende personen.
Op de kermis in Schagen heeft verdachte aan verschillende personen geld geboden om de vechtpartij te beginnen. Het gevecht heeft een aanvang genomen nadat [persoon] [slachtoffer] heeft geduwd. Verdachte, [medeverdachte1], [medeverdachte2] en [medeverdachte3] hebben personen uit de groep uit Schagen al dan niet met wapens geslagen en/of geschopt. [slachtoffer] had na de vechtpartij twee steekwonden in zijn rug, een schaafwond op zijn knie en een zwelling onder zijn linkeroog. [slachtoffer3] had een hoofdwond en wond aan zijn rechterarm. [slachtoffer2] had een lichte hersenschudding.
De rechtbank kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vaststellen wie [slachtoffer] de twee steekwonden in zijn rug heeft toegebracht. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte2] heeft in zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat hij twee steekwonden aan het slachtoffer [slachtoffer] heeft toegebracht. In het vijfde verhoor heeft hij verklaard dat hij één steekwond heeft toegebracht. In het zesde verhoor heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte1] in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken en dat hij de schuld op zich heeft genomen omdat hij wordt bedreigd door [medeverdachte1]. [medeverdachte1] ontkent te hebben gestoken. [medeverdachte1] heeft verklaard dat [medeverdachte2] het slachtoffer in de rug heeft gestoken.
Daarmee is op zichzelf voldaan aan de hoeveelheid bewijs die de wet minimaal vereist voor bewezenverklaring van het steken door [medeverdachte2] of [medeverdachte1].
Naast het wettig bewijs moet de rechtbank ook vaststellen of het bewijs overtuigend is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is.
Objectief steunbewijs, dat niet uit de bron van [medeverdachte2] komt, ontbreekt in deze zaak.
Er zijn geen getuigen die op grond van eigen waarneming kunnen aangeven wie de steekwonden aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Ook het slachtoffer zelf heeft uiteindelijk verklaard dat hij niemand heeft zien steken. De getuigen die naar eigen zeggen iemand hebben zien steken weten niet wie die persoon is. Deze getuigen hebben een signalement gegeven dat niet overeenkomt met het signalement van [medeverdachte2]. Evenmin is [medeverdachte1] op basis hiervan herkend. De getuigen die verklaren te weten wie er heeft gestoken hebben het van anderen gehoord. Ook [medeverdachte1] en getuige [getuige4] zeggen van [medeverdachte2] zelf te hebben gehoord dat hij heeft gestoken.
Volgens de beschrijving van het letsel van [slachtoffer] is één van de steekwonden mogelijk veroorzaakt door een tweezijdig snijdend voorwerp. De officier van justitie hanteert op basis hiervan de theorie dat er sprake is van twee stekers, mogelijk zijnde [medeverdachte2] èn [medeverdachte1]. [medeverdachte2] en [medeverdachte1] hebben elkaar evenwel met uitsluiting van zichzelf beschuldigd en de getuigen verklaren één persoon te hebben zien steken.
Op aanwijzing van [medeverdachte1] is door de politie in een grasveld in Schagen het lemmet van een mes in de grond aangetroffen dat volgens [medeverdachte1] het mes is waarmee [medeverdachte2] [slachtoffer] zou hebben gestoken. Er zijn geen sporen zoals bloed of vingerafdrukken op het lemmet aangetroffen. Afgezien van de conclusie dat één van de steekwonden mogelijk is veroorzaakt door een enkelzijdig snijdend voorwerp en het lemmet een snijvlak aan één zijde heeft is niet onderzocht of het aangetroffen lemmet past bij de verwondingen van [slachtoffer]. De rechtbank kan dan ook niet tot de gevolgtrekking komen dat dit het mes is geweest waarmee (een van) de steekwonden aan [slachtoffer] zijn toegebracht.
De door de officier van justitie aan [medeverdachte2] toegedichte daderkennis betreffende de plaats van de aan [slachtoffer] toegebrachte verwondingen kan naar het oordeel van de rechtbank ook zijn verkregen in zijn hoedanigheid als getuige van het steken door een ander.
Uit het dossier als geheel heeft de rechtbank dan ook niet de overtuiging gekregen dat [medeverdachte2] of [medeverdachte1] zich schuldig heeft gemaakt aan het steken in de rug van [slachtoffer].
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte en de medeverdachten bewust, nauw en volledig hebben samengewerkt om [slachtoffer], [slachtoffer3] en [slachtoffer2] van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen.
Medeplegen vereist opzet op de samenwerking en veronderstelt een gemeenschappelijke kern in het opzet van de deelnemers op het te voltooien delict.
Geen bewijsmiddel is voorhanden om de conclusie te rechtvaardigen dat de individuele personen uit de groep het vooropgezette plan hadden om voornoemde [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen. Naar het oordeel van de rechtbank is het opzet bij de veronderstelde medeplegers op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3] ook niet af te leiden uit de aard van de gedragingen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat de groep die op de kermis is gaan vechten blijkens de getuigenverklaringen groot in aantal was en niet alleen bestond uit de mensen die samen naar Schagen waren gereisd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat na aanvang van het gevecht niet is gebleken van enige regie van geweld richting [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3]. De gedragingen van de groep vertoonden geen samenhang. Er is tamelijk ongestructureerd gevochten tegen verschillende personen uit de groep Schagen. Tenslotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat het treffen van korte duur is geweest en op onduidelijke wijze is geëindigd. De deelnemers aan beide zijden, inclusief [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3], zijn door elkaar heen weggerend, dan wel weggelopen. Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd tot een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de dood, dan wel zware mishandeling van [slachtoffer], [slachtoffer2] en [slachtoffer3].
Evenmin is de rechtbank van oordeel dat verdachte rekening moest houden met de aanmerkelijke kans dat iemand van de groep zich bij de uitvoering van het plan om te gaan vechten zodanig gewelddadig zou betonen dat hij zou proberen [slachtoffer], [slachtoffer3] en [slachtoffer2] met een steekwapen of een slagwapen te doden dan wel zwaar te mishandelen. Daartoe zijn naar het oordeel van de rechtbank de aanleiding voor de vechtpartij, de groep die zou deelnemen aan de vechtpartij en het doel van de vechtpartij te onbepaald. Weliswaar zijn de door verdachte uitgedeelde wapens op zichzelf geschikt om een ander dodelijk mee te verwonden, doch de wapens zijn blijkens de bewijsmiddelen willekeurig uitgedeeld. Daarbij is niet vermeld dat en hoe de wapens zouden moeten worden gebruikt. Tot de aanvang van de vechtpartij was onduidelijk of en hoe het treffen met de groep uit Schagen zou plaatsvinden en wie van de groep Schagen en Den Helder daadwerkelijk zouden deelnemen aan de vechtpartij. Voorts acht de rechtbank van belang dat het treffen tussen de groep uit Den Helder en Schagen niet geheel op zichzelf stond, maar dat uit de voorgeschiedenis, voorzover deze uit de bewijsmiddelen is af te leiden evenmin is gebleken van een zodanig explosieve situatie tussen beide groepen dat reeds gelet daarop de kans aanmerkelijk was dat er zwaargewonden of doden zouden vallen.
Uit de bewijsmiddelen kan zoals hiervoor is overwogen wel worden afgeleid dat de groep die zich de avond van 16 juni 2007 op de kermis in Schagen bevond bestond uit jongeren uit Den Helder, versterkt door een aantal personen uit Julianadorp. De rechtbank overweegt hierbij nog dat de personen uit de groep zich kennelijk verbonden voelden door het feit dat zij een Antilliaanse achtergrond hadden of omgingen met personen met een Antilliaanse achtergrond, dat zij woonden in (de buurt van) Den Helder en dat zij een gedeelde antipathie hadden voor ‘Schagen’. Bij de geweldplegingen door de groep uit Den Helder tegen [slachtoffer] is gebruik gemaakt van een scherp en puntig voorwerp, een stalen pijp en een helm. Ten aanzien van [slachtoffer2] en [slachtoffer3] is gebruik gemaakt van een hard voorwerp. Weliswaar is niet komen vast te staan wie [slachtoffer] heeft gestoken en wie [slachtoffer2] heeft geslagen, doch gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat iemand uit de groep Den Helder deze handelingen moet hebben verricht, tenzij aannemelijk is dat anderen dan leden van de groep uit Den Helder het op datzelfde moment op [slachtoffer] en [slachtoffer2], leden van de groep uit Schagen, hadden gemunt. De rechtbank heeft hiervoor geen aanknopingspunten gevonden.
Verdachte bevond zich in de groep uit Den Helder en heeft in de trein enkele wapens uitgedeeld. Verdachte heeft op de kermis in Schagen diverse personen 100 euro geboden om het gevecht met de groep uit Schagen uit te lokken. Hij heeft daarbij aangewezen wie moest worden geduwd. Voorts heeft hij in ieder geval enige feitelijke geweldshandelingen verricht, bestaande uit het slaan met een pijp op [slachtoffer3] en [slachtoffer]. Aldus heeft verdachte een significante bijdrage geleverd aan het gepleegde groepsgeweld.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] tegen [slachtoffer2] en [slachtoffer3].
D. De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair, 1 subsidiair en 2. primair aan verdachte is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
E. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
hij op 16 juni 2007 in de gemeente Schagen, op de openbare weg, te weten op de Markt,
openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer],
welk geweld bestond uit het
- met een scherp en puntig voorwerp meermalen steken in de rug van die [slachtoffer] en
- met een pijp en een helm meermalen tegen het lichaam van die [slachtoffer] slaan en
- schoppen en slaan tegen het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer];
2. subsidiair
hij op 16 juni 2007 in de gemeente Schagen, op de openbare weg, te weten op de Markt,
openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer2] en [slachtoffer3], welk geweld bestond uit het
- met een hard voorwerp meermalen tegen het lichaam en/of het
hoofd van die [slachtoffer2] en/of [slachtoffer3] slaan en
- slaan tegen het lichaam het hoofd van die [slachtoffer2] en [slachtoffer3];
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair en 2. subsidiair bewezenverklaarde:
Telkens: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7. De strafoplegging
A. De eis van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het onder 1. primair en 2. primair bewezen zal verklaren en verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft geen aanleiding gezien een verplicht reclasseringscontact bij een voorwaardelijk strafdeel te eisen, nu dat, gelet op de houding van verdachte, gedoemd is te mislukken.
De officier van justitie is van mening dat, gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte en het recidiverisico, in de straf maximale beveiliging van de maatschappij tot uiting dient te komen.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij vordert de officier van justitie toewijzing van deze vordering, in die zin dat de verdachten hoofdelijk zullen worden veroordeeld met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
B. Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft gewezen op het feit dat verdachte zich reeds negen maanden in voorarrest bevindt en in de periode van december 2007 tot februari 2008 in beperkingen heeft gezeten. Feiten als de onderhavige worden in de regel bij de politierechter aangebracht en leiden bij een verdachte die in vrijheid is gesteld in de meeste gevallen tot de oplegging van een werkstraf. Psychiater Beld heeft erop gewezen dat een intensieve begeleiding door de reclassering het recidivegevaar kan indammen.
De raadsman bepleit de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke vrijheidsstraf met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering. Verdachte is bereid mee te werken aan een reclasseringscontact. Hij beseft dat hij in het voorportaal van een tbs-maatregel zit en hij wil zijn leven een andere wending geven door intensieve begeleiding van de reclassering.
De raadsman meent dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze niet eenvoudig van aard is.
C. De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een ander op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Verdachte heeft zich, samen met anderen, op een zomeravond op de kermis in Schagen waar op dat moment veel andere mensen aanwezig waren, gewelddadig en bedreigend gedragen tegenover een andere groep jongeren. Daarbij heeft één van de slachtoffers twee steekwonden in de rug opgelopen. Verdachte maakte deel uit van een groep van personen. Alle personen in die groep stonden in beginsel in een gelijkwaardige verhouding tot elkaar. Uit de stukken en de bewezenverklaring blijkt voorts dat de verdachte een initiërende rol heeft gespeeld bij het toepassen van het geweld. Verdachte heeft immers in de trein op weg van Den Helder naar Schagen wapens uitgedeeld aan een aantal leden van de groep en daarnaast heeft hij geld uitgeloofd aan degene uit de groep die met de vechtpartij wilde beginnen. Voorts heeft verdachte zelf een feitelijke bijdrage aan het geweld geleverd door - zoals hij zelf heeft verklaard - diverse klappen uit te delen en met een stalen pijp op de rug van één van de slachtoffers te slaan.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich in groepsverband schuldig heeft gemaakt aan geweld op een druk bezochte kermis en zulks op een wijze en onder omstandigheden dat daardoor de openbare orde wordt verstoord en een bijdrage wordt geleverd aan de in de maatschappij levende onveiligheidsgevoelens. Geweld op straat tegen personen veroorzaakt maatschappelijke onrust en draagt er aan bij dat mensen zich minder veilig voelen op straat. Het slachtoffer wordt in zijn of haar persoonlijke integriteit aangetast en al of niet ernstig verwond of soms zelfs gedood. Geweld op straat maakt voorts niet alleen een diepe indruk op de personen die getuige zijn geweest van het geweld en personen die persoonlijk betrokken zijn bij het slachtoffer, maar ook op anderen die via de media kennis nemen van het voorval. Geweld op straat veroorzaakt zo op velerlei wijze leed aan vele – vaak anonieme – personen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 juli 2007, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten is veroordeeld en van een veroordeling nog in de proeftijd loopt.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van:
- het over de verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd 4 maart 2008, opgemaakt door de psychiater E.A. Beld;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport, gedateerd 1 november 2007, opgemaakt door de psycholoog D. Breuker;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, gedateerd 20 september 2007, opgemaakt door M.D. Contze.
Het rapport van de psychiater Beld houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was er geen andere of bijkomende psychische stoornis, anders dan de geconstateerde antisociale persoonlijkheidsstoornis. De gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene werden ten tijde van het tenlastegelegde door deze stoornis beïnvloed.
Vanuit de antisociale houding en de cognities is betrokkene niet van plan om geweld uit de weg te gaan als hij wordt bedreigd of aangevallen. Hij wordt niet tegengehouden door angst voor straf of een sturend geweten. Betrokkene is goed in staat om het ontoelaatbare in te zien van zijn handelen, hij laat zich echter niet leiden door dat besef. De stoornis heeft de keuzevrijheid van betrokkene niet ernstig beperkt. Betrokkene heeft een besluit genomen naar Schagen te gaan, waarvan hij kon voorzien dat hij het slachtoffer tegen zou komen. Betrokkene is gaan vechten, heeft mensen geslagen en zou vervolgens het slachtoffer hebben gestoken en/of geslagen terwijl deze op de grond lag. Het lag voor de hand een andere gedragskeuze te maken en daar was betrokkene ook toe in staat. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat betrokkene volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor het ten laste gelegde, indien dit kan worden bewezen.
Met betrekking tot de prognose kan worden gesteld dat er bij betrokkene diverse risicofactoren zijn die een bewezen voorspeller zijn voor toekomstig gewelddadig gedrag: eerder gewelddadig gedrag, gedragsproblemen in de jeugd, een problematische opvoedingssituatie, gebrek aan berouw en empathie, gebrekkig toekomstperspectief, weinig probleeminzicht, aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis en een hulpverleningsgeschiedenis, beperkte sociale steun en omgang met criminele vriendengroep. Over het algemeen kan worden gesteld dat hoe meer risicofactoren er zijn, des te groter de kans op gewelddadige recidive. De risicofactoren versterken elkaar.
Daar betrokkene volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht is een advies voor een maatregel niet op zijn plaats. Eerdere hulpverlening en therapie hadden geen structureel effect op de gedragsproblematiek en de antisociale cognities en levenshouding van betrokkene. Betrokkene ervaart zelf geen lijdensdruk of probleembesef. Een advies voor therapie in het kader van bijzondere voorwaarden is op dit moment derhalve niet aan de orde. Uit de rapportages van bureau Jeugdzorg bleek dat betrokkene het wel goed doet als er een duidelijke structuur wordt opgelegd. Een voorwaardelijk strafdeel, waarbij betrokkene zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zou een haalbare vermindering kunnen geven van het recidiverisico.
Het rapport van de psycholoog Breuker houdt onder meer het volgende in.
Bij betrokkene is sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met een psychopathe ontwikkeling. De stoornis was aanwezig tijdens het plegen van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen en beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Betrokkene voelt zich vanuit zijn antisociale ontwikkeling niet bezwaard tot het plegen van gewelddadig en delinquent gedrag, ondanks het besef van de ontoelaatbaarheid hiervan en de negatieve strafrechtelijke consequenties die dit gedrag kunnen opleveren. De antisociale persoonlijkheid kenmerkt de afwezigheid van corrigerende gevoelens van schuld en schaamte. Er is sprake van opportunisme en egocentrisme. Betrokkene gaat ook tijdens zijn detentie door met manipulatie en bedreiging. Daarnaast onderhoudt hij nog steeds nauwe banden met andere delinquente jongeren, onder wie één van zijn medeverdachten in de onderhavige zaak. Hij laat zich weinig kritisch uit over het bezit van wapens en het plegen van criminele activiteiten. Tegen de achtergrond van deze antisociale ontwikkeling moet ook het plegen van de feiten, indien bewezen, worden bezien. Hij bekent gevochten te hebben met de aangever, maar ontkent te hebben gestoken. Ten aanzien van het gebruik van geweld door betrokkene in zijn algemeenheid, kan worden opgemerkt dat tegen de achtergrond van zijn antisociale gedrag en ontwikkeling hij zich weinig bezwaard voelt om agressie en geweld jegens anderen in te zetten. Het plegen van de tenlastegelegde feiten heeft niet een opvallend impulsief karakter, maar lijkt weloverwogen te zijn gepleegd. De ruzie was al langer gaande tussen beiden en er was eerder ook al sprake geweest van een ernstige escalatie. Betrokkene lijkt de aangever bewust te hebben opgezocht, in ieder geval is hij hem niet uit de weg gegaan. Hij wist op basis van eerdere ervaringen dat het tot een gewelddadige confrontatie zou kunnen komen.
Geadviseerd wordt om betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen, indien de feiten bewezen worden geacht. De kans op (gewelddadige) recidive is groot gezien de aanwezigheid van verschillende risicofactoren als eerder delinquent en gewelddadig gedrag (jeugdcriminaliteit), gedragsproblemen beginnende in de vroege kindertijd, de vroege en langdurig verstoorde opvoedingssituatie, geringe schoolprestaties, gebrek aan een duidelijk toekomstperspectief, de omgang met andere delinquenten, riskant en impulsief gedrag, problemen met het hanteren van boosheid, gebrek aan berouw en empathie (de aanwezigheid van een antisociale persoonlijkheid), onvoldoende medewerking aan interventies en het zich (op momenten) onttrekken aan toezicht en interventies.
Gezien de aanwezigheid van ernstige persoonlijkheidspathologie, de antisociale levensstijl en de grote kans op herhaling van het plegen van nieuwe strafbare feiten, is een behandelings- en begeleidingsadvies overwogen. Een behandeling lijkt geen noemenswaardig effect te hebben op de reeds aanwezige karakterstructuur en zal derhalve niet leiden tot een gewenste en structurele gedragsverandering. Betrokkene is gezien de aard van de persoonlijkheidspathologie moeilijk behandelbaar en de prognose voor behandeling op dit gebied is somber. Er is gebrek aan lijdensdruk en een volledig ontbreken aan intrinsieke motivatie om tot een gedragsverandering te
komen. Derhalve wordt geen behandeladvies gegeven. Geadviseerd wordt wel om betrokkene een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht en intensief reclasseringscontact. De verwachting bestaat dat betrokkene zich wel aan de afspraken met de reclassering zal houden, omdat hij dit in het verleden ook heeft gedaan. Betrokkene lijkt gebaat bij hulp op het gebied van werk (het zoeken van een geschikte opleidingsplek) en eventueel huisvesting in de toekomst. Zonder externe hulp en structuur lijkt een kans op slagen in de maatschappij weinig groot. Indien betrokkene behandeling toch zou wensen, kan de reclassering hem helpen met een (her)aanmelding. Het toezicht kan tevens als extra stok achter de deur voor nieuwe recidive worden gezien.
Het reclasseringsrapport van reclasseringswerker Contze houdt onder meer het volgende in.
Een verplicht reclasseringscontact is geïndiceerd. Betrokkene heeft praktische hulpvragen zodoende zien wij een ingang voor begeleiding. Om zicht op betrokkene te houden stellen wij wel een toezicht voor. Dit toezicht zal een controlerende, sturende en begeleidende functie hebben. Bij het overtreden van de regels en het niet nakomen van de afspraken zal er direct een officiële waarschuwing volgen en indien betrokkene zich dan nog niet aan de afspraken kan houden zal het toezicht geretourneerd worden. Mogelijk worden er tijdens het toezicht interventies gepleegd waarbij het volgen van een training noodzakelijk is. Betrokkene dient dit dan uit te voeren. Het bespreken van het delictscenario dient in ieder geval ter sprake te komen in het verplichte reclasseringscontact.
Wij geven de rechtbank in overweging om [verdachte], naast een onvoorwaardelijke straf, ook een, bij voorkeur fors, voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzonder voorwaarde een verplicht reclasseringscontact
Ter terechtzitting van 12 maart 2008 zijn de deskundigen Beld en Breuker nader gehoord. In de kern zijn zij bij de inhoud van hun rapportage gebleven en hebben zij hun advies gehandhaafd.
De rechtbank neemt de conclusies over en volgt het advies.
De rechtbank rekent de feiten volledig toe aan verdachte en zal een gevangenisstraf opleggen met een voorwaardelijk deel. De rechtbank zal daarbij verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde stellen, nu de deskundigen hebben verklaard dat een intensief reclasseringscontact een haalbare vermindering van het recidiverisico kan geven en verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven mee te zullen werken aan een eventueel op te leggen reclasseringscontact
8. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [moeder van slachtoffer], wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van
€ 160,- wegens materiële schade en € 3.600,- wegens immateriële schade, die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor een deel van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al zijn andere daders daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 160,- aan materiële schade en tot een bedrag van € 1800,- aan immateriële schade, kan de vordering tot een totaal bedrag van € 1.960,- worden toegewezen. Bij het vaststellen van de immateriële schade heeft de rechtbank laten meewegen dat het slachtoffer ook zelf een verwijt is te maken, nu hij - wetende dat het tot een vechtpartij zou komen - de situatie waarin het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden, zelf heeft opgezocht.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader(s) aan de benadeelde partij is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair,
1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, Unit Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [moeder van slachtoffer], wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.960,- (negentienhonderdzestig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader[s] zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.960,- (negentienhonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.H. Franke, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2008.