ECLI:NL:RBALK:2008:BC7688

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810331-07
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de opbrengst bij medeplegen van handel in heroïne in het kader van ontnemingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 maart 2008 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, gedurende een bepaalde periode cocaïne heeft verhandeld. De officier van justitie heeft een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen op € 8.588,10, gebaseerd op eerdere veroordelingen en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte recht heeft op de helft van de netto winst, die is berekend op basis van de verkoop van cocaïne over een periode van 92 dagen. De rechtbank heeft de totale opbrengst van de cocaïne berekend op € 11.500,00, met een inkoopprijs van € 7.160,00, wat resulteert in een winst van € 4.340,00. Aangezien de verdachte en haar mededader geen inzicht hebben gegeven in de verdeling van de winst, heeft de rechtbank besloten dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk moet worden verdeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het te betalen bedrag vastgesteld op € 2.170,00, dat de verdachte aan de Staat moet betalen ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de wettelijke basis voor deze beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.810331-07-O
Datum uitspraak: 10 maart 2008.
TEGENSPRAAK
V O N N I S EX ARTIKEL 36E VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT van de rechtbank Alk¬maar, Meer¬voudige Kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
te¬gen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres],
hierna te noemen [verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terecht¬zitting van 25 februari 2008.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, van de op de vordering betrekking hebben¬de stukken (waaronder het strafdossier) en van hetgeen namens [verdachte] en haar raadsman mr. T. De Bont naar voren is ge¬bracht.
1. De vordering
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 31 januari 2008 gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 8.588,10 en aan [verdachte] de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering baseert de officier van justitie kennelijk op de feiten welke bij vonnis van de rechtbank van 4 december 2007 bewezen zijn verklaard en waarvoor [verdachte] bij genoemd vonnis is veroordeeld.
2. Het verloop van de procedure.
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2008.
De raadsman heeft verweer gevoerd . De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering gematigd tot € 3964,--. Vervolgens is de datum van de uitspraak bepaald op 10 maart 2008.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] voor de terechtzit¬ting van 25 februari 2008 geldig is opgeroepen, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de vordering, dat het openbaar ministe¬rie ontvan¬kelijk is in zijn vordering en dat er geen redenen zijn tot schorsing van de vervolging.
3. De gronden voor het geschatte bedrag van het wederrechtelijk voordeel
Voor de schatting van dit voordeel baseert de officier van justitie zich op de navolgende stukken:
A. Het vonnis d.d. 4 december 2007
In dit vonnis van deze rechtbank is bewezen verklaard dat:
Zij op tijdstippen in de periode van 15 mei 2007 tot en met 14 augustus 2007 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Heiloo tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
B. Het proces-verbaal voordeelsberekening
In het proces-verbaal met bijlagen, dossiernummer PL10AL/07-015843, gedateerd 9 november 2007 en opgesteld [agent 1] en [agent 2], beiden hoofdagent/rechercheur deeluitmakend van de Afdelingsrecherche en de Regionale Recherche van de regiopolitie Noord-Holland Noord wordt aangege¬ven onder meer dat het vermoe¬delijk wederrechtelijk verkregen voordeel voor [verdachte] als volgt is samengesteld:
4.5 Aandeel [verdachte]
Gelet op de verklaringen van getuigen wordt er in de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van uitgegaan dat [verdachte] gedurende een half jaar, zijnde 182,5 dagen, cocaïne heeft gedeald waarbij zij met [mededader] heeft gedeeld in de winst.
Daar de periode waarin [mededader] en [verdachte] samen hebben geprofiteerd van de opbrengsten van de cocaïne lag in 2007 wordt bij de berekening van de winst rekening gehouden met de op dat tijdstip geldende in- en verkoopprijzen.
Voor een periode van 182 dagen betreft dit dan 182 x 5 gram = 910 gram.
910 gram x € 50,-- = € 45.500,00.
In deze tijd werd voor een kilo cocaïne € 31.125,00 inkoopprijs gerekend.
Voor 910 gram is in dit geval € 28.323,75 betaald.
De gezamenlijke nettowinst in de periode waarin [verdachte] en [mededader] samen cocaïne hebben gedeald bedraagt dus: € 17.176, 25.
In de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ervan uitgegaan dat [verdachte] de helft van de netto winst in deze periode, zijnde € 8.588,10 heeft genoten.
De officier van justitie heeft met betrekking tot de vordering ter terechtzitting voorts nog het volgende opgemerkt:
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet overeenkomstig het vonnis d.d. 4 december 2007 worden uitgegaan van een periode van 84 dagen. Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan worden vastgesteld dat door [verdachte] en [mededader] dagelijks een groot aantal transacties werden gedaan, gezien de verklaring van genoemde gebruikers dat “de hele Alkmaarse drugsscene klant was bij [mededader] en [verdachte]”. Bovendien werd bij doorzoeking van de woning van [mededader] een groot geldbedrag aangetroffen, kennelijk de opbrengst van de handel van één of enkele dagen. Op grond daarvan mag worden geschat dat dagelijks minimaal vijf teansacties plaatsvonden van tenminste 1 gram cocaïne.
Daarmee kan het wederrechtelijk voordeel voor [verdachte] als volgt worden berekend:
Verkoop 84 dagen à 5 gram per dag = 420 gram.
De opbrengst van deze grammen cocaïne bedraagt
420 x € 50,-- per gram = € 21.000,--
De inkoop bedraagt
420 x 31,125 = € 13.072,--
De netto opbrengst bedraagt dan € 7.928,--.
De helft van dit bedrag kan worden toegerekend aan [verdachte] als wederrechtelijk verkregen
voordeel, te weten:
€ 7.928,-- : 2 = € 3.964,--
[mededader] en [verdachte] zijn veroordeeld wegens het medeplegen van - kort gezegd - de handel in cocaïne. Zij hebben geen inzicht gegeven in de wijze waarop de winst tussen hen werd verdeeld. In dat geval mag worden uitgegaan van een pondsgewijze verdeling van de winst.
4. Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.1
De rechtbank zal bij de bespreking van de vordering, het verweer en het standpunt van de officier van justitie de volgorde aanhouden van het hiervoor aangehaalde proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.2
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert de rechtbank zich op het hiervoor aangehaalde vonnis van deze rechtbank van 4 december 2007 alsmede op onderdelen van het hiervoor aangehaalde ambtsedig proces-verbaal met bijlagen, dossiernummer PL10AL/07-015843, gedateerd 9 november 2007 en opgesteld door [agent 1] en [agent 2], beiden hoofdagent/rechercheur deeluitmakend van de Afdelingsrecherche en de Regionale Recherche van de regiopolitie Noord-Holland Noord met betrekking tot het door [verdachte] verkregen voordeel uit het hiervoor genoemde feit, zoals hiervoor onder 3. is weergegeven.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 25 februari 2008 onder meer het volgende aangevoerd:
Op grond van het vonnis van 4 december 2007 kwam ik op een aantal van 84 dagen waarop door mijn cliënt gehandeld zou zijn in cocaïne. [mededader] en mijn cliënt hebben niet samen gedeald, waarmee de in het proces-verbaal van ontneming gehanteerde berekening komt te vervallen.
Mijn cliënt heeft eenmaal 10 gram cocaïne gekocht voor € 300,-- en deze hoeveelheid verkocht voor € 500,-- waardoor zij ten hoogste € 200,-- winst heeft geboekt. Ook had ze van deze hoeveelheid cocaïne ook nog een aantal bolletje op de pof verkocht, waardoor de opbrengst nog lager uitvalt. Ik verzoek u dan ook het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat te beperken tot € 200,--.
Het uitgangspunt van 1 gram per transactie is, gelet op de praktijk, niet realistich te noemen. Een hoeveelheid van 1 gram betreft 5 à 8 bolletjes. De cocaïne wordt niet verhandeld per gram, maar per bolletje.
Dit wordt ook ondersteund door de verklaringen van [getuige 3] die verklaarde per dag een halve tot 1 gram coke te gebruiken en [getuige 2] die verklaart voor zichzelf en [getuige 1] 1 gram cocaïne te kopen die ze dan samen rookten en [getuige 3] die verklaarde gemiddeld per week voor twee tientjes te gebruiken.
De maximale hoeveelheid die per transactie wordt verkocht ligt gemiddeld eerder op 0.5 gram. Het gaat meestal per transactie om 1 of 2 bolletjes.
Het aantal van 5 transacties per dag wordt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Mocht het aantal zo groot zijn, dan zou een veel groter aantal personen zich gemeld hebben met klachten als gevolg van de koop van slechte, met atropine versneden, cocaïne.
Het aantal transacties kan ook niet worden afgeleid van het onder [mededader] aangetroffen geldbedrag, nu de herkomst van dat geld niet is vastgesteld.
Desgevraagd wees zij bij verhoor door de politie in haar telefoonlijst namen aan van gebruikers, niet van klanten.
Primair stel ik voor uit te gaan van een winst van maximaal € 200,--.
Subsidiair stel ik voor de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing.
Meer subsidiair stel ik voor uit te gaan van 84 dagen en een omzet van minder dan 1 gram per dag. Voor vaststelling van het aantal transacties levert het dossier weinig aanknopingspunten, maar ik denk dat 3 transacties al aan de hoge kant zouden zijn.
Hoewel medeplegen is bewezen,blijkt uit de stukken niets van een winstverdeling. Waarom zou zijn de helft hebben gekregen? Een derde zou al veel zijn.
4.3.
[verdachte] heeft op 15 augustus 2007 tegenover verbalisant [agent 3] onder meer het volgende verklaard (pag 101):
Ik heb cocaïne in bolletjes van 10 euro verkocht. Aan wie? Aan zoveel mensen. Aan gebruikers uit de scene. [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 4] l. Het kunnen er meer zijn.Ik denk dat ik anderhalve of twee maanden geleden bij [naam 1] ben geweest om haar cocaïne te verkopen. Ik heb haar toen 1 of 2 bolletjes verkocht. Eén bolletje kost 10 euro. Ik heb alleen maar verkocht in bolletjes van 10 euro. Ik heb [naam 5] twee of drie bolletjes verkocht.
[verdachte] heeft op 6 september 2007 tegenover de verbalisanten [agent 1] en [agent 3] onder meer het volgende verklaard(pag 107):
[naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 2], [naam 9], [naam 10] zijn gebruikers.
[naam 11] heeft een aantal keren bij mij gekocht. Ze kocht cocaïne, een bolletje of een paar bolletjes. kocht ook bij mij. Ze koopt ongeveer 2 maanden bij mij. Eerst belde ze elke dag en later zaten er een paar dagen tussen. De afgelopen maanden hebben wij regelmatig contact gehad.
[naam 12] is een gebruiker die bij mij een aantal keren cocaïne heeft gekocht. Hij koopt steeds bij. [naam 12] kocht in het begin wel eens voor honderd euro.
Aan [naam 9] heb ik ook cocaïne geleverd. Ik heb een aantal keren aan [naam 11] verkocht.
Ik heb de laatste maanden actief gedeald. Drie maanden. Het klopt dat [naam 11] cocaïne bij mij heeft gekocht.
De rechtbank zal voor de berekening van de opbrengst in het voordeel van [verdachte] als uitgangspunt nemen de opbrengstberekening zoals deze in het ontnemingsproces-verbaal is verwoord.
Op grond van de verklaring van [verdachte] neemt de rechtbank aan dat zij dagelijks tenminste vijf transacties heeft afgesloten. De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] de cocaïne hoofdzakelijk in bolletjes verkocht en niet in volledige grammen.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hoeveelheid verkochte cocaïne per transactie niet 1 gram, maar ½ gram heeft bedragen.
De in het vonnis van 4 december 2007 bewezenverklaarde periode waarbinnen [verdachte] heeft gedeald beslaat 92 dagen.
[Verdachte] heeft geen inzicht gegeven in de door haar voor het verkrijgen van de opbrengst van de door haar verkochte cocaïne gemaakte kosten.
De rechtbank komt dan tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
92 dagen maal 5 transacties à 0,5 gram cocaïne levert op een totaal van 230 gram verkochte cocaïne.
Bruto opbrengst van de cocaïne 230 à € 50,00 = € 11.500,00
Inkoopprijs 230 gram à € 31.125 per kilo = € 7.160,00
Winst € 4.340,00
Nu bij vonnis van 4 december 2007 is bepaald dat in de bewezenverklaarde periode door [verdachte] is gehandeld in cocaïne tezamen en in vereniging met [mededader], dient ook het profijt te worden geacht door beiden te zijn verworven.
Daar door [verdachte] geen inzicht is gegeven met betrekking tot de onderlinge verdeling van de behaalde winst, zal de rechtbank er vanuit gaan dat deze verdeling ieder voor de helft heeft plaatsgevonden.
Dat betekent dat het wederrechtelijk behaalde voordeel dient te worden verdeeld over twee personen.
Het aan [verdachte] toe te rekenen wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt:
€ 4.340,00 : 2 = € 2.170,00
5. Gronden voor de vaststelling van het te betalen bedrag.
De raadsman heeft met betrekking tot de draagkracht van [verdachte] onder meer het volgende aangevoerd:
Mijn cliënt heeft een uitkering van € 500,-- per maand en een maandelijkse uitkering Wahjong van € 120,--. Met een dergelijk laag inkomen is een schuld van € 4.000,-- onoverbrugbaar. Als mijn cliënt met een dergelijk grote schuld wordt belast zal dat voor haar een hele reeks nieuwe problemen opleveren.
[Verdachte] heeft zelf met betrekking tot haar draagkracht onder meer het volgende aangevoerd:
Sinds ik ben vrijgekomen probeer ik mijn leven te beteren. Ik heb al bijna geen geld. Ik kan al bijna geen euro voor mijzelf uitgeven. Ik zie niet in hoe ik een bedrag van € 4.000,-- moet opbrengen.
De rechtbank zijn geen omstandigheden bekend geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het [verdachte] aan draagkracht ontbreekt of op langere termijn zal ontbreken voor de betaling van onderstaand geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen met betrekking tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal de rechtbank het te betalen bedrag vaststellen op € 2.170,--.
6. Toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
7. Beslissing
De rechtbank:
Stelt het wederrechtelijk door [verdachte] verkregen voordeel vast op € 2.170,--.
Verplicht [verdachte] tot het betalen aan de Staat van een geldbe¬drag van € 2.170,-- ( twee duizend honderdzeventig euro) ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A. van der Perk en mr. F.A. Egter van Wissekerke, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2008.
Mr. Egter van Wissekerke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.