RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker1],
[verzoeker2],
[verzoeker3],
allen wonende te [plaatsnaam],
verzoekers,
gemachtigde mr. J. Boter,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is als partij tot het geding toegelaten Segesta Exploitatie B.V. (hierna: Segesta), gevestigd te [plaatsnaam], vergunninghouder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder aan Segesta vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), alsmede een bouwvergunning onder voorwaarden verleend voor het realiseren van 74 appartementen met parkeervoorziening op een perceel gelegen aan de De Vliegerstraat/Jan de Heemstraat te Alkmaar (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 5 december 2007 heeft verweerder de daartegen gemaakte bezwaren, waaronder die van verzoekers, gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit herzien met betrekking tot de toegepaste parkeernorm, en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 januari 2008 beroep ingesteld. Bij brief van 18 januari 2008 hebben verzoekers de gronden van het beroep aangevuld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting van 19 februari 2008 behandeld, waar verzoekers [verzoeker1] en [verzoeker3] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde M. Blom en J.M. Tjon Jaw Chong. Tevens zijn namens Segesta verschenen [naam1] en [naam2], bijgestaan door gemachtigde mr. J.R.A.M. van Balen.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Het bouwplan bestaat uit het oprichten van 74 appartementen met parkeervoorziening op een perceel gelegen aan de De Vliegerstraat/Jan de Heemstraat. Het gebouw bestaat uit twee delen, A en B. Gebouw A heeft een L-vorm en is gelegen aan de oost- en zuidzijde van de De Vliegerstraat. Het oostelijk deel van het gebouw bestaat uit zes bouwlagen en is gelegen langs de spoorlijn. Aan de noordzijde ligt de Fritz Conijnlaan met een fietstunnel onder het spoor door. Het zuidelijk deel van gebouw A bestaat uit vijf bouwlagen. Gebouw B ligt op de hoek van de Jan de Heemstraat en de Bloemaertlaan. Dit gebouw heeft vier bouwlagen.
3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘De Hoef II’ rusten op het betreffende perceel de bestemmingen ‘bedrijfsbebouwing B (12)’, ‘verkeersdoeleinden’ en ‘groen’. Het bouwplan heeft een woonbestemming. Voorts wordt de in het bestemmingsplan maximaal toegestane hoogte van 13,20 meter overschreden. Daarmee staat vast dat het bouwplan en het voorgenomen gebruik in strijd zijn met de geldende bestemming. Teneinde deze strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen, heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, verleend.
4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, moet het project waarvoor vrijstelling wordt verleend, zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
5. Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat het bouwplan tot stand is gekomen op basis van een gewijzigde beleidsnota uit 2000. Deze nota is echter niet op deugdelijke wijze tot stand gekomen, omdat de inspraak van omwonenden daarin niet is meegenomen en deze nota is pas veel te laat in 2007 bekendgemaakt. Daarmee is volgens verzoekers ook de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling ondeugdelijk. Verder voldoet het bouwplan volgens verzoekers niet aan de parkeernormen, omdat de parkeerplaatsen in het bouwplan niet ondergronds worden gerealiseerd. Daarnaast zullen ook het muziekcentrum en de fysiotherapiepraktijk parkeerruimte nodig hebben en moet er parkeerruimte aanwezig zijn ten behoeve van de kerk in de Jan de Heemskerkstraat. Met de herinrichting van de parkeerruimte rondom de De Vliegerstraat is geen rekening gehouden met het feit dat er ook al een behoorlijke parkeerbehoefte bestaat. Verzoekers hebben ook persoonlijke bezwaren tegen het bouwplan, omdat de massale bouw een vermindering van het uitzicht voor de omwonenden tot gevolg heeft. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan geluidsoverlast zal meebrengen, door weerkaatsing van het geluid op de gevels van de geplande appartementen. Tevens zal door het bouwplan volgens verzoekers de aanwezige ecologische verbindingszone in het gedrang komen. Ten slotte is er onvoldoende groencompensatie voor de gekapte bomen en waren tot voor de kap van de bomen vleermuizen op het terrein aanwezig, aldus verzoekers.
6. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, vrijstelling heeft verleend. Gelet op paragraaf 1.2 van het provinciaal beleid, is volgens verzoekers een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten vereist, zoals bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit punt 3 van het “Beleid inzake de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vastgesteld door gedeputeerde staten van Noord-Holland op 19 juli 2005” (hierna: het provinciaal voorschrift) volgt dat burgemeester en wethouders zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen voor onder meer projecten die niet afwijken van vastgesteld provinciaal beleid of van vastgesteld ruimtelijk rijksbeleid en die geen speerpunten van beleid betreffen. Uit punt 1.1 van het provinciaal voorschrift blijkt dat woningbouw een speerpunt is in uitsluitingsgebieden, maar zoals verweerder heeft gesteld is het gebied binnen de gemeente Alkmaar in het streekplan “Ontwikkelingsgebied Noord-Holland Noord” aangemerkt als stedelijk gebied en betreft dit in het streekplan geen uitsluitingsgebied. Punt 1.2 van het provinciaal voorschrift, waar verzoekers naar verwijzen, heeft blijkens de tekst alleen betekenis in relatie tot de speerpunten. Nu in dit geval geen sprake is van een project dat binnen de speerpunten valt, is toetsing aan punt 1.2 van het provinciaal voorschrift niet aan de orde. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht de procedure van artikel 19, tweede lid, van de WRO, heeft gevolgd.
7. Verzoekers hebben naar voren gebracht dat zij de voorkeur hebben voor het eerdere bouwplan van Segesta, ‘Drie vazen’ genoemd, dat in de oorspronkelijke Nota van 1999 was beschreven en waarmee de buurtbewoners hadden ingestemd. De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 december 2003 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AO0358), dat verweerder moet beslissen over het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dat plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan leiden tot een afwijzing van de aanvraag, wanneer op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat die situatie zich hier voordoet. Segesta heeft ervoor gekozen het bouwplan te wijzigen en verweerder heeft zich gezien het voorgaande terecht beperkt tot de vergunningaanvraag voor het bouwplan zoals die uiteindelijk is ingediend.
8. Voor een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, is een goede ruimtelijke onderbouwing vereist. Verweerder heeft gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan wordt gevormd door de op 13 juli 2000 door de gemeenteraad vastgestelde nota “Geestmolen, nota van uitgangspunten” (hierna: de Nota) en de specifiek voor dit bouwplan geschreven ruimtelijke onderbouwing van 26 januari 2006. De stelling van verzoekers, dat de Nota ondeugdelijk tot stand is gekomen en daarom niet als ruimtelijke onderbouwing kan dienen, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. De vraag die moet worden beantwoord, is of ten tijde van de beslissing op bezwaar inhoudelijk sprake was van goede ruimtelijke onderbouwing. Aan die ruimtelijke onderbouwing worden in de wet en de rechtspraak echter geen formele eisen gesteld. Vastgesteld kan worden dat de Nota, wat er ook zij van de formele totstandkoming daarvan, ten grondslag is gelegd aan de ruimtelijke onderbouwing en dat de inhoud van deze Nota in ieder geval ten tijde van de beslissing op bezwaar aan verzoekers bekend was. Bovendien zijn de belangrijkste uitgangspunten van de Nota opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing van 26 januari 2006. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de Nota als onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan kan worden beschouwd.
9. Verzoekers hebben aangevoerd dat het bouwplan voor deze omgeving een te massaal karakter heeft, omdat het een hoog en aaneengesloten blok betreft. In de Nota is uiteengezet dat het bouwplan wordt ingepast in de omgeving, doordat het wordt afgestemd op de verkavelingrichting van de omgeving. Verder heeft verweerder in de beslissing op bezwaar toegelicht op welke wijze bij de inpassing rekening is gehouden met de zichtrelaties met de omringende bebouwing. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan hiermee voldoende gemotiveerd. Bovendien kan aan het argument van verzoekers dat zij bezwaar hebben tegen aaneengesloten bebouwing, minder gewicht worden toegekend dan verzoekers wensen. Immers, op grond van het geldende bestemmingsplan zou op de locatie van het bouwplan op het hele blok aaneengesloten bedrijfsbebouwing zijn toegestaan, zij het met een maximale hoogte van 12 meter en met een binnenplanse vrijstelling tot 13.20 meter. Evenmin is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbare belemmering van het uitzicht van verzoekers. Verder wordt in de ruimtelijke onderbouwing en de Nota ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en wordt uiteengezet waarom verweerder woningbouw op deze locatie wenselijk acht. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de verschillende aspecten van het bouwplan en de invloed daarvan op de directe omgeving. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
10. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Ingevolge het vierde lid kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar ontheffing verleend van voornoemd artikel. Verweerder is voor het aantal benodigde parkeerplaatsen uitgegaan van een parkeernorm voor een gezinswoning van 1,5 per woning, voor alle 74 appartementen en van 15 benodigde parkeerplaatsen voor het muziekcentrum en de fysiotherapiepraktijk. Afgezien van de vraag die Segesta ter zitting heeft opgeworpen, of kan worden volstaan met een lagere parkeernorm, constateert de voorzieningenrechter dat het uitgangspunt van verweerder van 1,5 parkeerplaats per woning de meest ruime norm is en daarmee in ieder geval geen onjuist uitgangspunt vormt. Verder is de enkele stelling van verzoekers dat voor het muziekcentrum meer dan 15 parkeerplaatsen nodig zijn onvoldoende om aan te nemen dat dit aantal onjuist zou zijn. Uitgaande van de hiervoor genoemde normen dient te worden voorzien in 126 parkeerplaatsen. Ter zitting is door Segesta gesteld dat feitelijk sprake is van 44 inpandige parkeerplaatsen en dat in het besluit abusievelijk een aantal van 43 is vermeld. Nu deze stelling niet is betwist gaat de voorzieningenrechter uit van de juistheid daarvan. Verder is door middel van de tekening bij de beslissing op bezwaar, met een bijbehorende toelichting in het besluit, inzichtelijk gemaakt hoe de overige parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hieruit volgt dat in de De Vliegerstraat 42 parkeerplaatsen worden gerealiseerd en op een parkeerterrein tussen de twee gebouwen ruimte is voor 20 parkeerplaatsen. Voorts heeft verweerder toegelicht op welke wijze door herinrichting van de Jan Heemstraat en de Bloemaertlaan in deze straten meer parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Het aantal beschikbare plaatsen voor het bouwplan heeft verweerder gebaseerd op een ter plaatse uitgevoerde parkeertelling. Deze telling is uitgevoerd in twee periodes en na acht uur ’s avonds. Aangezien verzoekers hun stelling, dat de werkelijke parkeerdruk veel hoger is, niet hebben onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verweerder niet van deze parkeertelling zou mogen uitgaan. Op basis van het aantal beschikbare plaatsen na de herinrichting en het maximaal aantal bezette plaatsen volgens de parkeertelling heeft verweerder geconcludeerd dat 12 parkeerplaatsen in de Jan de Heemstraat en 11 parkeerplaatsen in de Bloemaertlaan beschikbaar zijn voor het bouwplan. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het standpunt van verweerder over de oplossing van de parkeersituatie op onjuiste uitgangspunten berust. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voorzien in 129 parkeerplaatsen, inclusief 15 voor het muziekcentrum, en dat daarmee in de benodigde parkeerbehoefte wordt voorzien.
11. De overige bezwaren die verzoekers in het kader van de belangenafweging hebben aangevoerd, kunnen ook niet leiden tot het oordeel dat verweerder de vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De stelling van verzoekers dat zij vrezen voor geluidsoverlast door weerkaatsing van het geluid op de gevels, is op geen enkele wijze onderbouwd. Daar staat tegenover dat verweerder een akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd, waarvan de conclusie is dat de extra bijdrage van geluid als gevolg van reflecties op de geplande nieuwbouw marginaal is en voor het menselijk oor niet waarneembaar. Ten aanzien van de gekapte bomen en de mogelijkheid dat daarin vleermuizen voorkwamen, overweegt de voorzieningenrechter dat voor deze bomen kapvergunningen zijn verleend. De door verzoekers in dit verband geuite bezwaren kunnen dan ook niets afdoen aan de rechtmatigheid van het thans voorliggende besluit. Ten slotte heeft verweerder met betrekking tot de ecologische verbindingszones ter zitting verklaard dat bij het bouwplan rekening is gehouden met de ecologische zone parallel aan de Fritz Conijntunnel van 15 meter breed en de zone langs de spoorsloot van 11 meter breed, zoals aangegeven op het kaartje bij een e-mail bericht van 12 januari 2005, gedingstuk 18 van het dossier. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen en is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd op welke wijze rekening wordt gehouden met de groenstructuur. Overigens is ter zitting namens Segesta door [naam1] nog meegedeeld dat het geen probleem is om vier bomen terug te brengen in het bouwplan, omdat daar voldoende ruimte voor is.
12. Gelet op het voorgaande is geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de bouwvergunning dus terecht verleend. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
13. Bij deze uitkomst ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2008 door mr. P.H. Lauryssen,
voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.