RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde mr. A.M. van den Hurk,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
(districtskantoor Amsterdam)
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 24 juli 2006 heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die voorheen berekend werd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, met ingang van 22 september 2006 ingetrokken. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 5 maart 2007 ongegrond verklaard. Namens eiser is bij brief van 13 april 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 september 2006 vastgesteld op 35 tot 45%.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 november 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. M.H.A.H. Smithuyzen.
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de loop van de beroepsprocedure op 9 juli 2007 een nieuw besluit heeft genomen. Naar de rechtbank begrijpt, heeft verweerder met dat nieuwe besluit beoogd de WAO-uitkering per 22 september 2006 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Daaruit volgt dat verweerder het eerdere besluit van 24 juli 2006 niet langer handhaaft. Nu eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 24 juli 2006, zal het beroep tegen dat besluit niet-ontvankelijk worden verklaard. Met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep mede gericht geacht tegen het besluit van 9 juli 2007.
2. De rechtbank moet in deze zaak dus beoordelen of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 35 tot 45% en of in verband daarmee terecht de WAO-uitkering is herzien met ingang van 22 september 2006.
De rechtbank merkt op dat eiser, daarnaar gevraagd, ter zitting heeft verklaard dat hij zowel in bezwaar als in beroep bedoeld heeft te stellen dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is het geschil dan ook niet beperkt tot de vraag of de WAO-uitkering ongewijzigd moet worden voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat het besluit van 7 juli 2007 al strekt tot een herziening van de WAO-uitkering naar toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ondanks zijn medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiser zijn door de verzekeringsarts vastgesteld in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeid die eiser naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden herzien met ingang van 22 september 2006.
4. Eiser stelt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan verweerder aanneemt. Eiser heeft last van rugklachten, klachten aan de linker pols, klachten aan de elleboog, schouder en nek, hoofdpijn en allergie. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts ten onrechte in het geheel geen beperkingen aangenomen wat betreft zijn rugklachten. Ook meent eiser dat de verzekeringsarts ten onrechte stelt dat zijn allergie voor het eerst in 2005 is ontstaan; eiser wijst erop dat deze klachten al jaren bestaan. Eiser erkent dat de klachten van linker schouder en nek in 2005 zijn ontstaan, maar volgens eiser houden deze verband met al eerder bestaande klachten van de linker pols. Verder heeft eiser gemotiveerd aangegeven dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem, zowel niet medisch gezien als wat betreft opleidingsniveau. Daarnaast stelt eiser dat het maatmaninkomen verkeerd is berekend.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder twee keer een FML heeft opgesteld. Eén FML heeft betrekking op alle klachten, de andere FML alleen op de ‘verzekerde’ klachten. Vervolgens heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op basis van zowel alle klachten, als op basis van alleen de ‘verzekerde’ klachten. Beide vaststellingen leiden tot eenzelfde uitkomst. Naar de rechtbank begrijpt, heeft deze werkwijze van verweerder te maken met de toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO. Die werkwijze is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet onjuist. Uit rechtspraak volgt dat artikel 37, tweede lid, van de WAO niet meebrengt dat medische beperkingen die kennelijk voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing dienen te blijven, maar alleen dat, indien die beoordeling tot het oordeel leidt dat de mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen, herziening van de lopende uitkering wegens die toeneming achterwege blijft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 oktober 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AZ1077). De rechtbank zal dus bij de beoordeling van de medische grondslag van het bestreden besluit uitgaan van de FML waarin alle medische beperkingen zijn opgenomen.
6. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat die medische grondslag onjuist is. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende inzichtelijk beargumenteerd dat met de door haar opgestelde FML in voldoende mate rekening is gehouden met eisers beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij betrokken de informatie van de behandelend neuroloog, de revalidatiearts en de huisarts. De rechtbank kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in de redenering dat er op medische gronden en naar objectieve maatstaven gemeten geen grond is om beperkingen aan te nemen vanwege de rugklachten en hoofdpijn. Uit de gegevens van de huisarts van 26 november 2006 blijkt dat er de afgelopen jaren geen consulten zijn geweest voor rugklachten. Er zijn blijkens de medische gegevens ook geen afwijkingen gevonden aan de rug. Hetzelfde geldt voor de hoofdpijn. Er zijn daarnaast door eiser geen gegevens overgelegd die een aanwijzing opleveren dat wel beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Daarnaast is door de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd uitgelegd dat moet worden aangenomen dat eiser uitsluitend een pollenallergie heeft, gelet op de allergietest en de voorgeschreven medicatie. Ook uit de door eiser overgelegde brief van de huisarts van 6 november 2007 blijkt dat een specifieke allergie niet werd geobjectiveerd. Wat betreft de pols-, nek- en schouderklachten heeft de bezwaarverzekeringsarts deels verdergaande beperkingen aangenomen dan de verzekeringarts. Dat die beperkingen onjuist zijn vastgesteld, is door eiser niet naar voren gebracht of onderbouwd.
De rechtbank ziet dan ook geen reden om een nader onderzoek te laten doen door een deskundige.
7. Dat de rechtbank geen twijfel heeft over de juistheid van de FML, neemt echter niet weg dat die FML naar het oordeel van de rechtbank verkeerd is ingevuld. Uit de FML komt naar voren dat de bezwaarverzekeringsarts bij sommige belastbaarheidsaspecten heeft aangegeven dat eiser normaal belastbaar is, terwijl uit de bij de betreffende aspecten gegeven toelichting naar voren komt dat er toch zekere beperkingen van toepassing zijn. Bij andere belastbaarheidsaspecten is weliswaar aangegeven dat een bepaalde beperking van toepassing is, maar blijkt uit de verstrekte toelichting dat eiser door de verzekeringsarts feitelijk zwaarder beperkt wordt geacht dan in overeenstemming is met de ingevulde score. In dit geval is in de FML bij aspect 4.9.0 (frequent reiken tijdens het werk) aangegeven dat de normaalwaarde geldt, terwijl in een toelichting wordt aangegeven: “links maximaal tot 600x, waarbij boven de 60 cm beperkt is tot 30x per uur”. Bij aspect 4.14.1 (tillen of dragen) is aangegeven dat ongeveer 10 kg kan worden gedragen, terwijl de toelichting aangeeft: “links max 5 kilo 5x per uur”. Aspect 4.17.0 (hoofdbewegingen maken) kent een normaalwaarde, met als toelichting “geen bovennormaalwaarde”.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 23 februari 2007 geoordeeld dat deze manier van invulling van de FML met zich mee kan brengen dat niet controleerbaar is of mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de verzekerde op het betreffende onderdeel (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 februari 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AZ9148). Volgens deze uitspraak is daarom onder omstandigheden een aanvullende motivering nodig, in de vorm van een afzonderlijk overzicht van alle zich voordoende in toelichtingen opgenomen beperkingen, voorzien van een toereikende toelichting per belastingonderdeel waarom de betreffende functies toch als geschikt kunnen worden aangemerkt.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat, gelet op aantal en aard van de zich voordoende in toelichtingen verborgen beperkingen, een aanvullende motivering nodig was als hiervoor weergegeven. De rechtbank stelt vast dat die motivering hier ontbreekt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 2 maart 2007 bij de aspecten 4.14.1 (tillen of dragen) en 4.17.0 (hoofdbewegingen maken) in het geheel geen toelichting gegeven. Bij aspect 4.9.0 (frequent reiken tijdens het werk) is uitsluitend aangegeven dat frequent reiken niet is beperkt, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank een onjuiste veronderstelling is. Ook in de nadere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 juli 2007 is op deze punten niet ingegaan. De mondelinge toelichting ter zitting van verweerders gemachtigde kan dit gebrek niet repareren. Een dergelijke toelichting is door de rechtbank en de wederpartij niet zonder meer te volgen, laat staan te controleren en te verifiëren. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder al lang bekend is met eerdergenoemde rechtspraak, en het had dan ook op de weg van verweerder gelegen in een eerder stadium van de procedure spontaan een schriftelijke toelichting op de belasting in de geselecteerde functies te geven. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
8. Aan de stelling van eiser dat de functie operator (sbc-code 264122) niet geschikt is, omdat hij de daarvoor vereiste bekwaamheden niet heeft, is door verweerder tegemoet gekomen. Uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 3 juli 2007 blijkt dat deze functie niet langer geschikt wordt geacht voor eiser. Wat betreft de vaststelling van het maatmaninkomen overweegt de rechtbank dat in genoemde rapportage van 3 juli 2007 een nadere berekening is gemaakt van het maatmaninkomen. Daarbij is dat maatmaninkomen, overeenkomstig het standpunt van eiser, alsnog geïndexeerd naar de datum die hier ter beoordeling staat, 22 september 2006.
9. De beroepsgrond van eiser dat de allergie, schouder- en nekklachten ten onrechte buiten beschouwing zijn gebleven bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, heeft geen succes. Zoals hiervoor al is overwogen, blijkt uit de stukken dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid (ook) heeft vastgesteld op basis van alle klachten. Bij die beoordeling zijn de door eiser genoemde klachten dus niet buiten beschouwing gelaten.
De vraag of bepaalde klachten ‘niet verzekerd’ zijn of uit dezelfde oorzaak voortkomen, is in het licht van artikel 37, tweede lid, van de WAO pas van belang als er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dat is ten aanzien van de datum die hier ter beoordeling staat (nog) niet vastgesteld. Pas als uit nadere besluitvorming door verweerder naar voren komt dat eiser (verder) toegenomen arbeidsongeschikt is, komt de vraag aan de orde of herziening van de uitkering vanwege die toeneming al dan niet met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO achterwege moet blijven. Daarop kan in deze zaak niet vooruit gelopen worden.
Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat verweerder met het besluit van 9 juli 2007 heeft beslist dat eiser 35 tot 45%, en dus toegenomen arbeidsongeschikt is. Dit nadere standpunt berust echter uitsluitend op het gegeven dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte is uitgegaan van een gemaximeerde omvang van de maatman van 38 uur per week, en dat moet worden uitgegaan van de werkelijke omvang van eisers maatman, te weten 60,5 uur per week.
10. Het beroep is gegrond. Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank nog het volgende op. De gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 644,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend, en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van informatie van de huisarts, als kosten van een door een deskundige uitgebracht verslag, tot een bedrag van € 37,50. De kosten van rechtsbijstand dienen, aangezien eiser met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier. In verband met de omstandigheid dat de administratieve behandeling van de onderhavige zaak bij de rechtbank te Alkmaar plaatsvindt, dienen de kosten terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden voldaan door betaling aan de griffier van de rechtbank te Alkmaar.
12. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat schade wordt geleden.
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 24 juli 2006 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 9 juli 2007 gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 juli 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00 voor kosten van rechtsbijstand en € 37,50 voor kosten van een deskundige;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 moet worden gedaan aan de griffier van de rechtbank Alkmaar en de betaling van € 37,50 aan eiser;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan op 2 januari 2008 door mr. P.J. Jansen, rechter, in tegenwoordigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.