ECLI:NL:RBALK:2008:BC4835

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1457
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte VOG voor taxichauffeur wegens gewelds- en verkeersmisdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in het beroep van een taxichauffeur die de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd. De minister van Justitie had deze aanvraag geweigerd op basis van strafbare feiten die de aanvrager in het Justitieel Documentatieregister had staan, waaronder gewelds- en verkeersmisdrijven. De rechtbank oordeelde dat de minister niet voldoende had aangetoond dat er een integrale afweging van alle betrokken belangen had plaatsgevonden, zoals vereist door de wet. De rechtbank benadrukte dat bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG niet alleen de objectieve criteria, maar ook de subjectieve omstandigheden van de aanvrager in acht moeten worden genomen. De rechtbank stelde vast dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de kans op recidive en de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager niet waren meegenomen in de afweging. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moet worden genomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1457
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. M. Dorgelo,
tegen
de minister van Justitie,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 27 december 2006 heeft verweerder de afgifte van de door eiser verzochte Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) geweigerd. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 14 juni 2007 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 januari 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. M.J. Suijkerbuijk en mr. N. Koorn.
Motivering
1. Eiser heeft op 3 oktober 2006 om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van de aanvraag om een chauffeurspas bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat, ter uitoefening van zijn beroep als taxichauffeur. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft verweerder de afgifte van voornoemde verklaring geweigerd, omdat naar zijn oordeel in het Justitieel Documentatieregister met betrekking tot eiser strafbare feiten zijn vermeld, die indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, aan een behoorlijke uitoefening van zijn werkzaamheden als taxichauffeur in de weg staan. Verweerder doelt hierbij op drie transacties van in totaal 80 uren werkstraf en vergoeding van de schade van € 936,00, die met eiser in 2004 zijn overeengekomen wegens zware mishandeling, mishandeling en bedreiging. Verder wijst verweerder op twee transacties van € 110,00, die met eiser in 2004 zijn overeengekomen wegens overtreding van de Arbeidstijdenwet, alsmede op twee transacties van € 272,00 van € 288,00, die met eiser in 2003 zijn overeengekomen wegens het rijden zonder of geen kenteken en het onverzekerd rijden.
2. Eiser betoogt dat de weigering van een VOG voor hem als taxichauffeur, als ook voor zijn taxionderneming ingrijpende consequenties heeft. Zijn belangen zijn volgens hem onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Hiertoe brengt hij naar voren dat hij zijn huidige baan als pizzabakker vanwege zijn gezinsituatie en zijn rugproblemen niet meer kan verrichten en dat hij een baan als taxichauffeur nodig heeft om in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin te voorzien. Volgens eiser verricht hij dit werk sinds 2002, heeft hij hiervoor diverse diploma’s behaald en is zijn goed gedrag in functie bewezen. Ter staving van deze stelling verwijst hij naar diverse verklaringen van collega’s en klanten. Verder stelt hij dat, indien hij zijn werk als taxichauffeur niet meer mag uitoefenen, hij zich als directeur van zijn taxionderneming (een vennootschap onder firma) moet terugtrekken. Dit heeft volgens hem tot gevolg dat zeven andere taxichauffeurs, die in de vennootschap werkzaam zijn, brodeloos worden. Hij acht het onredelijk en in strijd met het motiverings- en vertrouwensbeginsel, mede in aanmerking genomen dat naar aanleiding van eerdere aanvragen in 2005 en 2006 de VOG ten behoeve van de afgifte van een taxiondernemingsvergunning wel is afgegeven, dat de VOG ten behoeve van de afgifte van de chauffeurspas nu is geweigerd.
3. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit), voor zover van belang, wordt met het besturen van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, slechts diegene belast, die in het bezit is van een geldige chauffeurspas.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit wordt, voor zover van belang, bij de aanvraag om een chauffeurspas overgelegd een met het oog op het uitoefenen van het beroep van taxichauffeur verleende verklaring omtrent het gedrag overeenkomstig de bepalingen van de Wjsg.
4. Bij de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder de citeria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP 2004 (hierna: de beleidsregels), vastgesteld bij besluit van verweerder van 15 maart 2004 (Stcrt. 2004, 63).
In de beleidsregels is bepaald dat de afgifte van de VOG kan worden geweigerd, indien de aanvrager in de vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing voorkomt in de justitiële documentatie en de aangetroffen antecedenten, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering kunnen vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of opdracht waarvoor de verklaring wordt gevraagd. Voor onder meer een taxichauffeur geldt echter dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing niet mag voorkomen in de justitiële documentatie, althans dat er geen sprake mag zijn van relevante antecedenten.
Of sprake is van relevante antecedenten wordt, volgens paragraaf 3.1 van de beleidsregels, onder meer bepaald door de relatie tussen de strafbare feiten en de functie, de taak of de opdracht die door betrokkene vervuld gaat worden.
5. In de beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen het objectieve criterium en het subjectieve criterium. Beide criteria zijn van belang bij de beoordeling of een VOG al dan niet dient te worden geweigerd.
In paragraaf 3.2.2 staan de objectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van een aanvraag een rol spelen. De afgifte van een VOG wordt geweigerd indien in het justitiële documentatieregister met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, een belemmering kan vormen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg opgesomde elementen: strafbaar feit, indien herhaald, risico voor de samenleving en een belemmering vormen voor een behoorlijke taakuitoefening van de taak of bezigheden.
Om vast te stellen of de aangetroffen antecedenten een belemmering (kunnen) vormen voor de afgifte van de VOG, zijn in bijlage A bij de beleidsregels een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen neergelegd, aan de hand waarvan verweerder het risico voor de samenleving bepaalt.
Op eiser is het specifieke screeningsprofiel taxichauffeur van toepassing. Volgens dit screeningsprofiel is de taxichauffeur belast met de zorg voor het welzijn en de veiligheid van mensen. In hun functie komt het vaak voor dat er een "één op één relatie" is, waarbij sprake is van een (tijdelijke) afhankelijkheid. Chauffeurs in (straat)taxivervoer gaan daarnaast met contante en girale waarden om. Eén van de risico’s in de taxibranche is het in gevaar brengen van de veiligheid van personen en goederen. Daarnaast bestaat ook het gevaar van machtsmisbruik (zedendelicten), afpersing, afdreiging, diefstal of verduistering en vervalsing van bijvoorbeeld taxipassen.
In paragraaf 3.2.3 staan de subjectieve criteria opgenomen die bij de beoordeling van de aanvraag een rol spelen. De subjectieve criteria bestaan uit het, in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg neergelegde element ‘de overige omstandigheden van het geval’. Omstandigheden die volgens paragraaf 3.2.3 van de beleidsregels bij de besluitvorming worden meegewogen zijn: een advies van de burgemeester over de bijzondere omstandigheden in zijn gemeente, voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag, de leeftijd van de aanvrager en diens burgerlijke staat, de leeftijd van de aanvrager ten tijde van het plegen van het strafbare feit, de zwaarte van het delict (misdrijf of overtreding), de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, de vraag in hoeverre recidive waarschijnlijk is, de hoeveelheid antecedenten, de periode tussen de verschillende antecedenten en het tijdsverloop van het antecedent. Verweerder komt pas tot een definitief oordeel nadat ook de belangen van betrokkene bij de afweging zijn meegenomen, aldus de beleidsregels.
6. Vooropgesteld wordt, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft geoordeeld in haar uitspraak van 12 september 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: BB3416), dat ten aanzien van het screeningsprofiel taxichauffeur geen sprake is van een onredelijke beleidsbepaling. Naar het oordeel van de Afdeling gaan bovengenoemde beleidsregels de grenzen van de in artikel 35 Wjsg aan verweerder gegeven bevoegdheid niet te buiten en heeft verweerder, in aanmerking genomen de in de beleidsregels vermelde belangen, in redelijkheid tot het vaststellen van dit beleid kunnen komen.
7. In de beleidsregels worden de stappen weergegeven aan de hand waarvan verweerder een belangenafweging dient te maken tussen het risico voor de samenleving en het belang van de betrokkene. Bij de beoordeling dient getoetst te worden aan de objectieve criteria, waarbij het hulpmiddel van de screeningsprofielen een rol speelt, en aan de subjectieve criteria die in de beleidsregels zijn opgenomen. Dat de beleidsregels ervan uitgaan dat de toetsing aan de objectieve criteria voorafgaat aan de toetsing aan de subjectieve criteria neemt echter niet weg dat in het afwegingsproces een onderlinge samenhang wordt verondersteld. Uit de formulering van de beleidsregels en de wetsgeschiedenis bij artikel 35, eerste lid, van de Wjsg volgt nadrukkelijk dat indien de objectieve toetsing, die op een justitieel gegeven is uitgevoerd, meebrengt dat een herhaling van het strafbare feit in de weg staat aan een goede taakuitoefening de overige omstandigheden van het geval mede bepalend zijn voor het al dan niet afgeven van een VOG. Telkens gaat het om een integrale afweging van de betrokken belangen en dus om een oordeel in het concrete geval.
Tegen deze achtergrond dient te worden beoordeeld of de afweging die verweerder in dit geval heeft gemaakt conform de beleidsregels en de bedoeling van de wetgever, zoals hierboven uiteengezet, zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
8. Ten aanzien van de objectieve toetsing die door verweerder is verricht, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het Justitieel Documentatieregister blijkt dat eiser zich in de vijf jaar voorafgaand aan het moment van toetsing schuldig heeft gemaakt aan gewelds- en verkeersdelicten, die zijn afgedaan met transacties. Gelet op hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 3 januari 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer: AZ5490) heeft geoordeeld diende verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG, wat de objectieve toetsing betreft, in elk geval uit te gaan van deze strafbare feiten. Hetgeen eiser ten aanzien van deze feiten heeft aangevoerd, moet derhalve buiten beschouwing blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voldoende relatie tussen de door eiser gepleegde strafbare feiten en de functie die eiser met de chauffeurspas kan uitoefenen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen in het primaire besluit, is eiser als taxichauffeur belast met zorg voor de veiligheid en het welzijn van de passagiers, waarbij zich één op één relaties voordoen en sprake is van een tijdelijke afhankelijkheid van de te vervoeren personen. In aanmerking genomen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een geweldsdelict heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat er een risico bestaat voor de veiligheid van personen, in het bijzonder passagiers. Verder heeft verweerder in de door eiser gepleegde overtredingen van de Arbeidstijdenwet grond kunnen vinden voor het standpunt dat passagiers onnodig in gevaar kunnen worden gebracht, evenals medeweggebruikers en andere deelnemers aan het verkeer.
Verweerder heeft zich, gelet op het screeningsprofiel in de beleidsregels, dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gepleegde delicten relevant zijn in de zin van de beleidsregels en, indien herhaald, aan een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden als taxichauffeur in de weg zullen staan. De omstandigheid dat de delicten met transacties zijn afgedaan en dat eisers klanten en collega’s tevreden waren over zijn functioneren als taxichauffeur, zoals eiser betoogt, leidt niet tot het oordeel dat voornoemde delicten geen relevantie hebben. Zoals in de beleidsregels is aangegeven gaat het er immers om of de gepleegde feiten op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvraag, nogmaals gepleegd, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat is komen vast te staan dat aan het objectieve criterium is voldaan.
9. Wat de subjectieve criteria betreft stelt verweerder zich op het standpunt dat deze in de belangenafweging zijn betrokken, maar dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden overgegaan tot afgifte van de VOG. In zijn afwegingsproces heeft verweerder met name de ernst van de door eiser gepleegde strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict, en het korte tijdsverloop tussen dit delict en de beslissing op bezwaar van doorslaggevende betekenis geacht.
10. Zoals hierboven onder 7. is overwogen moet verweerder, gelet op de in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg genoemde elementen van toetsing, bij de beoordeling van de aanvraag een integrale afweging van de betrokken belangen maken. Naar het oordeel van de rechtbank is in het primaire besluit noch in het bestreden besluit inzichtelijk gemaakt dat een dergelijke afweging heeft plaatsgevonden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de subjectieve criteria die zijn opgenomen in de beleidsregels blijkt dat bij de beoordeling van de aanvraag om een VOG rekening dient te worden gehouden met de kans op recidive. Uit het primaire besluit noch het bestreden besluit blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de omstandigheden van het geval de vraag of recidive waarschijnlijk is, heeft betrokken. Dit klemt temeer nu het door eiser gepleegde geweldsdelict een eenmalig incident betreft, eiser niet eerder in ernstige zaken met politie en justitie in aanraking is geweest en eiser aannemelijk heeft gemaakt aan de hand van de door hem overgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat hij geruime tijd tot volle tevredenheid als chauffeur werkzaam was, dat herhaling van het geweldsdelict niet te verwachten valt. Deze omstandigheden worden in de wetsgeschiedenis bij artikel 35, eerste lid, van de Wjsg uitdrukkelijk genoemd als bijzondere omstandigheden die afgifte van een VOG toch kunnen rechtvaardigen.
Daarbij komt dat eiser voor de door hem gepleegde delicten niet is veroordeeld, maar dat deze zijn afgedaan met transacties. Anders dan bij een veroordeling worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden bij de oplegging van een transactie niet door een rechter bij de beoordeling betrokken. In een dergelijke situatie kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet, zonder nadere motivering, met een enkele verwijzing naar de beleidsregels stellen dat de omstandigheden waaronder eiser de strafbare feiten heeft gepleegd niet relevant zijn. Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook steun in de wetsgeschiedenis, waarin naar voren komt dat in het kader van de afweging van de omstandigheden van het geval een rol kan spelen of de aanvrager in persoonlijk moeilijke omstandigheden een delict heeft gepleegd.
Verder blijkt uit het bestreden besluit niet dat verweerder de (persoonlijke) gevolgen vanwege het niet verstrekken van de VOG, die voor eiser ingrijpend zijn, heeft afgezet tegen het belang van de maatschappij dat eiser een op zijn persoon toegesneden baan heeft. Een dergelijke afweging had naar het oordeel van de rechtbank in dit geval, in lijn met de resocialisatiegedachte waarmee blijkens de wetsgeschiedenis bij de beoordeling van de aanvraag rekening moet worden gehouden, niet mogen ontbreken.
Het bestreden besluit is op evengenoemde onderdelen niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en evenmin op deze punten deugdelijk gemotiveerd.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. Verweerder dient een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de rechtbank een termijn stellen.
12. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2008 door mr. drs. W.P. van der Haak, voorzitter, mr. M. Zijp en mr. E. de Greeve, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: