ECLI:NL:RBALK:2007:BK1805

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1457 en 06/2399
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en niet-ontvankelijkheid van beroep inzake vergunningen voor horecabedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 november 2007 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiseres, een horecabedrijf, tijdens de beroepsprocedure failliet is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet vóór de faillietverklaring van eiseres zijn uitgenodigd voor een zitting, waardoor artikel 27 van de Faillissementswet van toepassing is. Dit artikel stelt dat indien een rechtsvordering aanhangig is en door de schuldenaar is ingesteld, het geding op verzoek van de gedaagde kan worden geschorst, zodat de curator de gelegenheid krijgt om het geding over te nemen. In dit geval heeft de curator aangegeven het geding niet te willen overnemen, wat de rechtbank ertoe bracht om het verzoek van verweerders om ontslag van instantie te honoreren. Hierdoor werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de vergunningen die door de gemeente zijn geweigerd, betrekking hebben op de exploitatie van een horecabedrijf en derhalve tot de failliete boedel behoren. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verzoeken om vergunningen en de last onder dwangsom een verplichting van de failliete boedel vormen. De rechtbank concludeert dat de wet in dit geval de verwerende partij de mogelijkheid biedt om het geding te beëindigen zonder uitspraak van de rechter, en dat er geen omstandigheden zijn die een afwijzing van het verzoek om ontslag van instantie rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting op 23 augustus 2007, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder door M. Hartog, bijgestaan door mr. E.C.W. van der Poel. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd, maar heeft uiteindelijk besloten het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 06/1457 HOREC en 06/2399 HOREC
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde mr.drs. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen
1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar en
2. de burgemeester van de gemeente Alkmaar,
verweerders,
gemachtigde mr. W. de Vis.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluiten van 13 december 2005
- heeft verweerder sub 1 geweigerd eiseres een drank- en horecawet vergunning te verlenen;
- heeft verweerder sub 2 geweigerd eiseres een exploitatievergunning te verlenen;
- hebben verweerders eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast de exploitatie zonder vergunningen van café [naam] te staken en het bedrijf gesloten te houden met ingang van 28 december 2005.
Bij uitspraak van 2 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om de onderscheiden besluiten van 3 december 2005 te schorsen, afgewezen.
Het door eiseres tegen de besluiten van 13 december 2005 gemaakte bezwaar hebben verweerders bij besluiten van 29 maart 2006 gedeeltelijk gegrond verklaard. De weigering van de vergunningen en de last onder dwangsom hebben zij daarbij echter gehandhaafd. Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brief van 4 mei 2006 beroep ingesteld.
Bij tussenbeslissing van 17 augustus 2006 heeft de rechtbank het verzoek van verweerders alleen de rechtbank toe te staan kennis te nemen van een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken gedeeltelijk ingewilligd.
Bij tussenbeslissing van 28 december 2006 heeft de rechtbank bepaald dat het op 21 maart 2007 te houden onderzoek ter zitting geheel met gesloten deuren zal plaatshebben.
Op 18 januari 2007 is eiseres in staat van faillissement verklaard.
Bij brief van 5 april 2007 heeft de curator de rechtbank bericht dat hij het geding niet namens en ten laste van de boedel overneemt.
Bij brief van 13 april 2007 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij het geding wenst voort te zetten.
Bij brief van 23 mei 2007 heeft verweerder om ontslag van instantie gevraagd als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
Bij tussenbeslissing van 22 augustus 2007 heeft de rechtbank het verzoek van eiseres om haar zaak met toepassing van artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te verwijzen naar een andere rechtbank, afgewezen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 23 augustus 2007, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder door M. Hartog, bijgestaan door mr. E.C.W. van der Poel.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Awb, heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. De rechtbank zal allereerst beoordelen of het verzoek van verweerders om ontslag van instantie moet worden gehonoreerd.
2. De volgende regelgeving is hierbij van belang.
2.1. Ingevolge artikel 8:22, eerste lid, van de Awb zijn in geval van faillissement de artikelen 25, 27 en 31 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 8:22, tweede lid, van de Awb vinden de artikelen 25, tweede lid, en 27 geen toepassing, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen.
2.2. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) worden rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot de failliete boedel behorende ten onderwerp hebben, zowel tegen als door de curator ingesteld.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Fw wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Fw heeft, zo de curator aan die oproeping geen gevolg geeft, de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
3. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of partijen vóór de failliet-verklaring van eiseres zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. Zo ja, dan kan ontslag van instantie niet worden verleend omdat artikel 27 van de Fw niet van toepassing is.
3.1. De brieven van de rechtbank aan partijen van 28 december 2006, waarin zij haar tussenbeslissing om de mondelinge behandeling ter zitting van 21 maart 2007 geheel met gesloten deuren te laten plaatshebben meedeelt, zijn geen uitnodigingen om op een zitting van de rechtbank te verschijnen zoals bedoeld in artikel 8:56 van de Awb. Plaats, tijdstip van de zitting noch de overige in een zittingsuitnodiging opgenomen informatie is in deze brieven vermeld. De uitnodigingen voor de mondelinge behandeling ter zitting op 21 maart 2007 zijn gedateerd en verzonden op 24 januari 2007. Daarmee zijn partijen pas na de faillietverklaring van eiseres op 18 januari 2007 uitgenodigd voor een zitting.
3.2. De rechtbank concludeert daarom dat artikel 27 van de Fw in dit geval van toepassing is.
4. Vervolgens overweegt de rechtbank dat de vergunningen die verweerders hebben geweigerd te verlenen de exploitatie van een horecabedrijf mogelijk maken en daarom moeten worden beschouwd als potentiële (vermogens)rechten die tot de failliete boedel behoren. De last onder dwangsom betreft een verplichting van de failliete boedel. Dit geding betreft dus rechten en verplichtingen die tot de failliete boedel behoren, zoals bedoeld in artikel 25 van de Fw.
5. De rechtbank overweegt verder dat de wet in een geval als dit, waarin de eisende partij tijdens een lopend geding failliet wordt verklaard, de verwerende partij de mogelijkheid biedt om dat geding te beëindigen zonder uitspraak van de rechter. Verweerder heeft verzocht om beëindiging van dit geding. Omstandigheden die de afwijzing van dat verzoek kunnen rechtvaardigen, zijn de rechtbank niet gebleken.
5.1. Dat eiseres alsnog een oordeel van de rechtbank wenst over het zogeheten Bibob-advies dat verweerders aan hun weigeringen om vergunning te verlenen ten grondslag hebben gelegd, is niet zo’n omstandigheid als hiervoor bedoeld.
5.2. De omstandigheid dat de rechtbank, bij brief van 16 mei 2007, verweerders heeft gevraagd haar mee te delen of zij gebruik maken van hun recht om ontslag van instantie te vragen, is dat ook niet. De rechtbank ziet noch in artikel 27 van de Fw noch in enige andere regel van bestuursprocesrecht reden om aan te nemen dat zij verweerder dat verzoek niet mocht doen. Dat het doen van dat verzoek een uiting is van “betrokkenheid van de rechtbank” zoals bedoeld in artikel 8:13, eerste lid, van de Awb kan zij evenmin inzien. De rechtbank heeft verweerder slechts gewezen op een mogelijk proceshandeling, zoals zij in het algemeen partijen in de loop van een bestuursrechtelijk geding in haar brieven op mogelijke proceshandelingen wijst. Behandeling van deze zaak door een andere rechtbank vindt de rechtbank dan ook niet nodig of gewenst.
5.3. Ook uit de door eiseres overgelegde uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 november 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AU7130, kan de rechtbank niet afleiden dat zich in dit geval zo’n omstandigheid voordoet. Dit alleen al omdat uit die uitspraak blijkt dat de verwerende partij in het betrokken geding, anders dan in dit geval, juist geen ontslag van instantie wenste te vragen.
6. Gezien de overwegingen hiervoor zal de rechtbank de vraag van verweerders om ontslag van instantie honoreren. Voortzetting van dit geding is daarom niet mogelijk en om die reden zal zij het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren.
7. De rechtbank ziet bij deze beslissing geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2007 door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.