ECLI:NL:RBALK:2007:BD0118

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
243852 EJ VERZ 07-3829
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen en boedelverdeling onder het oude recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 21 december 2007, betreft het een verzoek van [verzoeker] en [verzoekster] tot vaststelling van een geldvordering op [verweerder] in het kader van de boedelverdeling na het overlijden van erflaatster op 19 februari 1999. De partijen zijn betrokken bij een testamentaire verdeling onder het oude recht, waarbij de vraag rijst of artikel 4:15 BW van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat, hoewel de nalatenschap opengevallen is onder het oude recht, de materiële aspecten van de verdeling overeenkomen met de wettelijke verdeling zoals die sinds 1 januari 2003 geldt. Dit leidt tot de conclusie dat de kantonrechter bevoegd is om de vorderingen van [verzoeker] vast te stellen.

De verzoeker stelt dat er een geldvordering bestaat op [verweerder] en vraagt om een boedelbeschrijving en benoeming van een deskundige. De kantonrechter oordeelt dat de verzoeken tot boedelbeschrijving toewijsbaar zijn, mits [verzoeker] belang heeft bij de beschrijving. De hoogte van de geldvordering wordt vastgesteld op € 4.803,- per persoon, gebaseerd op de conceptakte 'Vaststelling erfdelen'. De kantonrechter verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot afgifte van roerende zaken, die reeds verdeeld zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, en kan binnen drie maanden in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Alkmaar
Zaaknr/repnr.: 243852 \ EJ VERZ 07-3829 \CP
Uitspraakdatum: 21 december 2007
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker], wonende te Laag Zuthem, gemeente Zwolle
en
[verzoekster], wonende te Alkmaar
[toevoeging: [nummer]]
verzoekende partijen
verder ook te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. J. Bisschop, advocaat te Zwolle
tegen
[verweerder] wonende te Alkmaar
verwerende partij
verder ook te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. B. Breederveld, advocaat te Alkmaar
Het procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoeker];
- het verweerschrift met producties van [verweerder];
- het verweerschrift incidenteel verzoek houdende onbevoegdheid, tevens aanvullend verzoekschrift van [verzoeker];
- de aantekeningen van de griffier van de op 30 november 2007 gehouden mondelinge behandeling.
De inhoud van deze processtukken geldt als hier ingelast.
Vervolgens is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1. Op 19 februari 1999 is te Alkmaar, alwaar zij laatstelijk woonachtig was, overleden [erflaatster] [verder: erflaatster].
2. Op het moment van haar overlijden was erflaatster buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [voornamen] [verweerder] (verweerder voornoemd), beiden in tweede echt. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.
3. Artikel 4 van de tussen erflaatster en [verweerder] gesloten huwelijksvoorwaarden bepaalt:
Per het einde van elk jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helfte bijeen, hetgeen van hun arbeidsinkomsten over dat jaar onverteerd is, behoudens het hierna bepaalde. Indien deze inkomsten (mede) worden verworven door arbeid in een onderneming of een vrij beroep zal de betreffende echtgenoot gerechtigd zijn ten laste van deze inkomsten reserveringen te doen, vast te stellen naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd in de uitoefening van die onderneming of dat beroep, ook wanneer deze reserveringen fiscaal niet ten laste van die inkomsten kunnen worden gebracht.
Na verloop van het jaar, volgende op het kalenderjaar waarover de verdeling dient plaats te vinden, vervalt het recht deze verdeling te vorderen.
Zodra de gemeenschappelijke huishouding ophoudt te bestaan, eindigt de verplichting tot bijeenvoeging en verdeling zoals in de eerste alinea van dit artikel is omschreven.
Artikel 7 van die huwelijksvoorwaarden bepaalt:
Ingeval het huwelijk door de dood wordt ontbonden heeft langstlevende van de echtgenoten het recht om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat de langstlevende en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot gerechtigd zijn tot een waarde gelijk aan die waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten had bestaan.
Geen verrekening vindt plaats indien op het tijdstip van de ontbinding van het huwelijk door de dood een echtgenoot surséance van betaling heeft of in staat van faillissement verkeert, ofwel verkeerd heeft, terwijl het faillissement op andere wijze dan door homologatie van accoord is geëindigd, en de betrokken echtgenoot op grond van de verrekening een vordering op de andere echtgenoot zou verkrijgen.
Vast staat dat erflaatster en [verweerder] nimmer hebben verrekend.
4. Uit het eerste huwelijk van erflaatster werden twee kinderen geboren:[..] en [..] verzoekers voornoemd.
5. Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 5 juni 1989 [verder: testament]. Bij testament heeft zij tot haar erfgenamen, voor gelijke delen, benoemd: haar echtgenoot en haar twee kinderen. Het testament bepaalt, voor zover hier van belang:
Boedelverdeling
Gebruik makende van de door artikel 1167 en volgende van het Burgerlijk Wetboek gegeven bevoegdheid wens ik bij deze, voor het geval ik voor mijn genoemde echtgenoot mocht overlijden, tussen mijn echtgenoot en mijn overige erfgenamen de scheiding en deling van mijn nalatenschap te maken als volgt:
1.Ik deel toe aan mijn voornoemde echtgenoot: alle goederen en rechten die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, zulks onder de verplichting voor hem:
a.om voor zijn rekening te nemen en als een eigen schuld te voldoen: allen schulden die ten laste van mijn nalatenschap zullen blijken te bestaan, alsmede de kosten van mijn begrafenis of crematie;
b.om de door mijn overige erfgenamen uit mijn nalatenschap verschuldigde successierechten, alsmede ieders aandeel in de taxatie- en boedelkosten voor zijn rekening te nemen;
c.om mijn overige erfgenamen voor alle aanspraken van derden deswege te vrijwaren;
d.om wegens de daardoor plaatshebbende overbedeling aan mijn overige erfgenamen in contanten uit te keren de aan dezen toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap en verminderd met ieders aandeel in de kosten van mijn begrafenis of crematie, eventuele taxatie- en/of boedelkosten en ten laste van ieder komende successierechten, voorzover een en ander door mijn echtgenoot is voldaan als sub b. bepaald.
2.Ik deel toe aan mijn overige erfgenamen: een vordering in contanten, ten laste van mijn voornoemde echtgenoot wegens de aan deze gedane overbedeling, voor ieder ten bedrage van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende netto erfdeel en berekend met inachtneming van het sub 1.d. bepaalde.
Terzake van deze vorderingen behoeft door mijn echtgenoot geen zekerheid te worden gesteld.
6. [verzoeker] heeft in maart 1999 berust in het testament.
Het verzoek en de gronden daarvoor
7. Kort gezegd, verzoekt [verzoeker] de kantonrechter -na aanvulling- om:
7.1.de geldvordering op [verweerder] ex artikel 4:15 lid 1 BW vast te stellen, met een aanvullend beroep op lid 2 onder c van dat artikel;
7.2.een boedelbeschrijving te bevelen ex artikel 672 Rv, met benoeming van een deskundige als bedoeld in artikel 679 Rv;
7.3.tot boedelnotaris te benoemen mr. L.M. Broekkamp te Alkmaar;
7.4.tot deskundige te benoemen de heer [v. D.] te Alkmaar om een berekening ex artikel 4 Huwelijksvoorwaarden op te stellen, met een aanvullend beroep op artikel 4:16 lid 1 BW;
7.5.elk van partijen voor 1/3 deel aansprakelijk te stellen voor de kosten van de deskundige;
7.6.[verweerder] te bevelen tot medewerking aan de boedelbeschrijving onder verbeurte van een dwangsom;
7.7.[verweerder] te veroordelen tot afgifte van roerende zaken op straffe van een dwangsom;
7.8.[verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
8. Aan dit verzoek legt [verzoeker] - zakelijk samengevat - ten grondslag dat partijen de nalatenschap hebben aanvaard, maar dat zij geen overeenstemming hebben kunnen bereiken om te komen tot een boedelbeschrijving en tot waardering van de activa van de nalatenschap.
In dat verband stelt [verzoeker] met name dat [verweerder] op huwelijkse voorwaarden was gehuwd met erflaatster, maar dat nimmer voldaan is aan het bepaalde in artikel 4 van de huwelijksvoorwaarden, te weten de berekening van de onverteerde inkomsten; [verweerder] weigert hieraan zijn medewerking te verlenen. In geschil is verder of en zo ja in hoeverre een hypothecaire schuld ad ƒ 70.000,- (spaarhypotheek) als schuld in aanmerking dient te worden genomen. Ten slotte stelt [verzoeker] dat zij aanspraak kan maken op een aantal "persoonlijke" zaken van erflaatster.
Het verweer
9. [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal - voor zover van belang - bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling
Het verzoek tot afgifte van enkele zaken
10. De kantonrechter is niet bevoegd kennis te nemen van het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot afgifte van een aantal roerende zaken, die tot de (reeds verdeelde) nalatenschap van erflaatster behoren.
De bevoegdheid tot vaststelling van de geldvordering
11. Op de vraag welk regiem op dit verzoek toepasselijk is, oud of nieuw BW, is de kantonrechter het volgende van oordeel.
De nalatenschap is opengevallen in 1999. Krachtens artikel 68a Overgangswet Nieuw BW (OW) heeft het nieuwe erfrecht onmiddellijke werking, tenzij in het geldende overgangsrecht uitdrukkelijk anders is bepaald. Van een dergelijke uitzondering is niet gebleken. De vraag is echter of artikel 4:15 BW, waarop [verzoeker] zijn meest vergaande verzoek baseert, op de onderhavige situatie toepasselijk is. Het antwoord daarop zou naar de bewoordingen van artikel 4:15 eerste lid BW ontkennend zijn, omdat dat artikellid verwijst naar de gevallen dat sprake is van een wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 BW. Daarvan is hier geen sprake, omdat het een testamentaire verdeling (onder het oude recht) betreft. Dat neemt niet weg dat de onderhavige verdeling materieel gezien (vrijwel) overeenkomt met een wettelijke verdeling naar het sinds 1 januari 2003 geldende recht en dit nieuwe recht een praktische oplossing geeft voor geschillen als de onderhavige, namelijk die van artikel 4:15 BW. Gelet op de door de wetgever ingezette en in de rechtspraak gevolgde deformalisering van het procesrecht, moet het er voor worden gehouden dat artikel 4:15 BW ook ziet op situaties als de onderhavige. De kantonrechter is derhalve bevoegd tot het vaststellen van de vorderingen, die [verzoeker] op [verweerder] heeft.
De verzoeken i.v.m. het bevelen van een boedelbeschrijving
12. [verzoeker] heeft, met het oog op het vaststellen van de hoogte van de vorderingen van [verzoeker], verzocht om op de voet van artikel 672 Rv een boedelbeschrijving en een aantal daarmee verwant zijnde maatregelen te bevelen. Ook daartoe is de kantonrechter bevoegd. Dat verzoek is toewijsbaar mits [verzoeker] daarbij belang heeft. Als belang voert [verzoeker] aan dat de boedelbeschrijving is gericht op (i) de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van erflaatster en [verweerder] en (ii) de vraag of de uitkering krachtens de spaarhypotheek in de boedel van erflaatster valt. Voor het overige is immers niet in geschil de juistheid van de beschrijving, zoals weergegeven in de conceptakte d.d. 22 juli 2002 "Vaststelling erfdelen".
13.Ad (i): [verzoeker] stelt dat uit de tekst van de tussen erflaatster en [verweerder] opgestelde huwelijkse voorwaarden blijkt dat na ontbinding van het huwelijk aan erflaatster en haar erfgenamen een verrekenbevoegdheid toekomt. Bovendien zou die verrekenbevoegdheid blijken uit rechtspaak van de Hoge Raad.
Onvoldoende feiten en omstandigheden heeft [verzoeker] aangevoerd waaruit blijkt dat erflaatster en [verweerder] in de huwelijksvoorwaarden een dergelijke verrekenbevoegdheid zijn overeengekomen. Anders dan [verzoeker] stelt, blijkt dit niet zonder meer uit de bewoordingen van de huwelijksvoorwaarden. Voor zover [verzoeker] stelt dat hen krachtens artikel 1:141 eerste lid BW een verrekenbevoegdheid toekomt, faalt dit omdat die bevoegdheid reeds is verjaard. Niet is gebleken dat de verjaringstermijn voorafgaand aan deze procedure is gestuit dan wel dat de verjaringstermijn van drie c.q. vijf jaar na de datum van ontbinding van het huwelijk is verlengd. Voor zover [verzoeker] heeft aangevoerd dat het in strijd met de beginselen van redelijkheid en billijkheid is indien zij niet alsnog een beroep op de periodieke verrekening kunnen doen, is dat ten onrechte. In de eerste plaats is ook die vordering tot verrekening, voor zover zij nog zou bestaan, verjaard. Daarbij komt dat de situatie waarnaar [verzoeker] verwijst een andere is dan de onderhavige. In de door hen genoemde zaak betrof het de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, waarbij de verdeling van de vruchten van het huwelijk tussen de beide echtelieden onredelijk verdeeld zou zijn. In dit geval gaat het om ontbinding van het huwelijk door de dood. Dat de verdeling van de vruchten van het huwelijk hier slechts aan een van de partners toekomt, gaat derhalve niet ten koste van de andere partner in het huwelijk. Daar komt bij dat, indien de partner die niet de beschikking over de vruchten van het huwelijk kreeg, als langstlevende echtgenoot zou zijn aan te merken, die echtgenoot een beroep op artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden toekomt. Het beroep op de normen van redelijkheid en billijkheid door de kinderen van erflaatster faalt.
14. Ad (ii): Door het overlijden van erflaatster heeft, zo blijkt uit de overgelegde stukken, [verweerder] een opeisbare vordering gekregen op de bank (ABN-AMRO). Anders dan [verzoeker] stelt, valt die vordering, niet in het vermogen van erflaatster. Dat deze vordering is aangewend voor de aflossing van de, tot het gezamenlijke vermogen van [verweerder] en erflaatster behorende hypotheek, doet daaraan niet af.
De vaststelling van de geldvorderingen
15. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat tot de boedel niet behoort een verrekeningsvordering krachtens huwelijksvoorwaarden of de uitkering van de spaarhypotheek. De samenstelling en de waarde van de boedel, alsmede de hoogte van de geldvorderingen van [verzoeker] kunnen worden afgeleid uit de conceptakte "Vaststelling erfdelen" d.d. 22 juli 2002. De hoogte van die geldvordering op [verweerder] blijkens de in die conceptakte gevolgde (en thans niet betwiste) berekening is € 4.803,- per persoon. Op dat bedrag zal de kantonrechter de geldvorderingen van [verzoeker] vaststellen. [verzoeker] hebben verder geen belang bij de verzochte boedelbeschrijving en daarmee verband houdende verzoeken, zodat die worden afgewezen.
16. Er zijn termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek als weergegeven onder 7.7.
Stelt vast de geldvordering van [verzoeker] voornoemd op [verweerder] op een bedrag van € 4.803,- per datum overlijden erflaatster, d.d. 19 februari 1999.
Stelt vast de geldvordering van [verzoekster] voornoemd op [verweerder] op een bedrag van € 4.803,- per datum overlijden erflaatster, d.d. 19 februari 1999.
Compenseert de proceskosten in dier voege dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en op 21 december 2007 in het openbaar uitgesproken.
Van deze beschikking kan binnen drie maanden als bedoeld bij artikel 358 Rv bij procureur hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (art. 359 Rv).