ECLI:NL:RBALK:2007:BC5457

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1398
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres in het kader van de WAO en de toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om haar mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vast te stellen op 25 tot 35%. Verweerder heeft gesteld dat eiseres ondanks haar medische beperkingen in staat is om bepaalde arbeid te verrichten. Eiseres betwist deze conclusie en stelt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door verweerder is aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 1983 arbeidsongeschikt is en dat er in de loop der jaren verschillende diagnoses zijn gesteld, waaronder fibromyalgie en een mogelijke zeldzame reumatologische aandoening. In 2005 is de ziekte van Wegener als waarschijnlijkheidsdiagnose gesteld, wat heeft geleid tot nieuwe klachten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder ten onrechte de toegenomen klachten van eiseres, die voortvloeien uit de ziekte van Wegener, buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 37, tweede lid, van de WAO niet meebrengt dat medische beperkingen die voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak niet in de beoordeling mogen worden meegenomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij alle beperkingen van eiseres in de beoordeling moeten worden betrokken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/1398 WAO
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(districtskantoor Alkmaar),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 1 maart 2007 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 12 juni 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 juli (lees: juni) 2007 beroep ingesteld. Op 6 november 2007 is de zaak ter zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde J. de Haan.
Motivering
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 1 maart 2007 ongewijzigd heeft vastgesteld op 25 tot 35%.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres ondanks haar medische beperkingen bepaalde arbeid kan verrichten gedurende 40 uur per week. Gelet daarop is eiseres volgens verweerder ongewijzigd 25 tot 35% arbeidsongeschikt. Bij die beoordeling heeft verweerder nieuwe klachten en de daardoor toegenomen beperkingen van eiseres buiten beschouwing gelaten. Volgens verweerder is er geen ondubbelzinnig verband tussen de oude, bekende klachten waarvoor eiseres een WAO-uitkering krijgt, en de nieuwe klachten. Dat betekent volgens verweerder dat de toeneming van arbeidsongeschiktheid kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak. Op grond van de wettelijke bepalingen moet de arbeidsongeschiktheid daarom alleen worden bepaald aan de hand van de oude klachten, aldus verweerder. Verweerder heeft onder andere verwezen naar artikel 37 van de WAO.
3. Eiseres stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat zij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij slecht kan lopen, moeilijk kan schrijven, haast niet kan fietsen en niet kan autorijden. Verder wijst eiseres erop dat zij altijd pijn heeft aan haar rechterarm, haar been, en haar nek, dat zij rugklachten heeft, altijd moe is en iedere ochtend misselijk. Zij heeft gesteld slecht of weinig te slapen en altijd hulp te moeten zoeken bij vrienden. Ook heeft eiseres aangevoerd dat zij niet kan lezen en niet op een computer kan werken.
4. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
Eiseres is op 24 oktober 1983 uitgevallen wegens ziekte. Het ging daarbij blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 9 december 1985 om verspringende gewrichtsklachten van nek tot voeten. Onderzoek door een reumatoloog, psychiater en neuroloog leverde destijds geen duidelijke diagnose op. Aan eiseres is in verband met haar arbeidsongeschiktheid een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij onderzoek in 1988 geeft de verzekeringsarts aan dat bij eiseres mogelijk sprake kan zijn van een zeldzame reumatologische aandoening. In een rapportage van 14 september 1988 stelt reumatoloog G.H.C. Schardijn dat eiseres last heeft van pijnaanvallen, dat de diagnose ‘Palindroom rheuma’ mogelijk is, maar dat voor verdere classificaties van de ziekte van eiseres nader, specifiek onderzoek nodig is. Volgens Schardijn zijn er beperkingen voor rug- en armsparende arbeid. De verzekeringsarts komt in een rapportage van 24 november 1988 tot de conclusie dat de klachten van eiseres niet goed objectiveerbaar zijn, waarbij de diagnose episodische artritis wordt gesteld. Op basis van de rapportage van Schardijn wordt eiseres geschikt geacht voor rug- en armsparende arbeid. Vervolgens is de WAO-uitkering van eiseres herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% per 1 april 1989. De behandelend reumatoloog meldt in 1992 dat er sinds 1982 multiple gewrichtsklachten bestaan, zonder dat de diagnose duidelijk is geworden. Bij uitspraak van 28 augustus 1992 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van eiseres tegen eerdergenoemde herziening van de WAO-uitkering ongegrond is verklaard. Daarbij is onder andere overwogen dat objectiveerbare lichamelijke afwijkingen ontbreken en dat geen sprake is van een pijnsyndroom. De verzekeringsarts geeft in 2000 aan dat eiseres stelt dat haar gewrichtsklachten zijn toegenomen; de verzekeringsarts stelt de diagnose fibromyalgie en neemt ten opzichte van beoordelingen in het verleden iets meer beperkingen aan. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens vastgesteld op 25 tot 35% per 1 november 1999. In 2006 meldt eiseres zich toegenomen arbeidsongeschikt, welke melding heeft geleid tot het bestreden besluit.
In de rapportage van 7 december 2006 geeft de arts T. Counts aan dat eiseres aanvankelijk bekend was met gewrichts- en spierklachten, waar sinds november 2005 een nieuwe ziekte is bijgekomen, te weten oogklachten ten gevolge van de ziekte van Wegener. Volgens Counts is sprake van ernstige beperkingen door deze nieuwe ziekte, maar moeten deze buiten beschouwing blijven bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daarbij stelt Counts dat tussen de nieuwe oogklachten en de bestaande klachten geen rechtstreeks en ondubbelzinnig verband is te leggen. Counts vindt daarvoor redengevend de tijdspanne tussen de nieuwe en oude klachten, het feit dat onderzoek in het verleden niet suggestief was voor de nieuwe klachten, en het ontbreken van aanknopingspunten in de literatuur voor enig verband. In de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 9 mei 2007 wordt aangegeven dat er geen reden is af te wijken van het oordeel van Counts. De bezwaarverzekeringsarts merkt nog op dat in het verleden geen aanwijzingen zijn gebleken voor de ziekte van Wegener en dat de diagnose voor deze ziekte in 2005 een waarschijnlijkheidsdiagnose is, beperkt tot de ogen.
5.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder ervan uitgaat dat eiseres toegenomen en ernstige beperkingen heeft vanwege haar oogklachten. Verweerder heeft deze klachten met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO, buiten beschouwing gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is de toepassing door verweerder van artikel 37, tweede lid, van de WAO onjuist en onvoldoende gemotiveerd. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.2. Verweerder heeft de toegenomen klachten van eiseres buiten beschouwing gelaten bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dat is onjuist. Uit rechtspraak volgt dat artikel 37, tweede lid, van de WAO niet meebrengt dat medische beperkingen die kennelijk voortvloeien uit een andere ziekteoorzaak bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing dienen te blijven, maar alleen dat, indien die beoordeling tot het oordeel leidt dat de mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen, herziening van de lopende uitkering wegens die toeneming achterwege blijft (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 oktober 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AZ1077).
Verder is toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO alleen dan aan de orde, als buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die van de ongeschiktheid terzake waarvan al uitkering wordt ontvangen. In geval van twijfel over het oorzakelijk verband tussen de oorspronkelijke arbeidsongeschikt¬heid en de later toegenomen arbeidsongeschiktheid, moet de balans ten voordele van betrokkene doorslaat. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 februari 2006 en
7 september 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AV2592 en BB4029). Uit de rapportage van Counts en de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat verweerder in dit verband een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Counts heeft immers uiteengezet dat er tussen de nieuwe oogklachten en de bestaande klachten geen rechtstreeks en ondubbelzinnig verband is te leggen. Verweerder mocht een dergelijk verband niet als maatstaf aanleggen, maar had moeten bezien of buiten twijfel stond dat sprake is van een andere oorzaak.
Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 37, tweede lid, van de WAO.
5.3. Ook uitgaande van een juiste maatstaf is het bestreden besluit in het licht van de toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO onvoldoende gemotiveerd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
In de rapportage van Counts wordt gesteld dat in de literatuur aanknopingspunten voor enig verband tussen de oude en nieuwe klachten ontbreken. In de door Counts verzamelde literatuur komt naar voren dat de diagnose ziekte van Wegener moeilijk te stellen is, dat de symptomen moeilijk te onderkennen zijn, alsmede dat de ziekte zeldzaam is en dat deze niet steeds wordt herkend. Verder komt uit die literatuur naar voren dat de ziekte van Wegener vaak begint met algemene symptomen, waaronder verspringende gewrichtsklachten. Vast staat dat bij eiseres al in 1985 verspringende gewrichtsklachten van nek tot voeten zijn geconstateerd en dat in 2005 de ziekte van Wegener als waarschijnlijkheidsdiagnose is gesteld ten aanzien van de zeldzame verschijningsvorm in de vorm van oogklachten. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer en zonder nadere motivering worden gesteld dat op grond van literatuurgegevens ieder verband bij voorbaat is uitgesloten. Ook het argument van Counts over de tijdspanne tussen de nieuwe en oude klachten en de resultaten van onderzoek in het verleden, is gezien die literatuurgegevens onvoldoende overtuigend. Verder begrijpt de rechtbank uit de handgeschreven reactie van de behandelend internist op vragen van Counts, dat deze internist stelt dat een verband tussen de ziekte van Wegener en de in het verleden gestelde diagnose palindroom reuma en fibromyalgie niet aantoonbaar is, met de opmerking: “Ik kan het echter ook niet 100% uitsluiten”. Ook dat wijst er niet zonder meer op dat buiten twijfel staat dat er een oorzakelijk verband is.
Het bestreden besluit komt daarom ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.4. Verweerder zal dus een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Daarbij moet verweerder alle beperkingen betrekken bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, en indien die beoordeling tot het oordeel leidt dat de mate van arbeidsongeschiktheid is toegenomen, moeten beoordelen of herziening van de lopende uitkering wegens die toeneming met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de WAO achterwege moeten blijven. In dat verband moet verweerder aan de hand van de juiste maatstaf nader motiveren op welke gronden in dit geval buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die van de ongeschiktheid terzake waarvan al uitkering wordt ontvangen.
6. De rechtbank komt gezien het voorafgaande niet toe aan de vraag of de medische beperkingen van eiseres overigens – en los van de toegenomen beperkingen – juist zijn vastgesteld en of de geselecteerde functies al dan niet terecht geschikt zijn geacht.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, omdat niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht van € 39,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2007 door mr. P.J. Jansen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Jacobs, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.