RECHTBANK TE ALKMAAR voorlopige voogdij
Sector civiel recht
mb
Rekestnummer: 99215 / OT RK 07-1252
Datum uitspraak: 12 december 2007
Beschikking van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken,
gegeven in de zaak met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te Stede Broec, op [geboortedatum],
[minderjarige 2], geboren te Hoorn, op [geboortedatum],
[minderjarige 3], geboren te Hoogkarspel, op [geboortedatum],
[minderjarige 4], geboren te Hoorn, op [geboortedatum],
[minderjarige 5], geboren te Hoorn, op [geboortedatum],
vader: [naam vader], zonder bekende woon- of verblijfplaats,
moeder: [naam moeder], wonende te Hoogkarspel, gemeente Drechterland,
Op 11 december 2007 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar een verzoekschrift (met bijlage(n)) ingediend, strekkende tot de (tijdelijke) schorsing van de ouders in de uitoefening van het gezag. Daarbij wordt verzocht Bureau Jeugdzorg Noord-Holland te Alkmaar te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarigen.
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van:
-het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar (de Raad) van 11 december 2007 betreffende de voorlopige voogdij;
-de brief van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ) van 11 december 2007 aan de Raad;
-de schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg van 22 november 2007;
-het rapport van de Raad van 8 november 2007 inzake de voorlopige ondertoezichtstelling;
-de rapportage van het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, verdachte [naam vader], van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 7 augustus 2007;
-de rapportage van het NFI van 10 juli 2007, betreffende de voorlopige resultaten van het voornoemde onderzoek;
-het proces-verbaal van aangifte door de moeder van 25 april 2007, betreffende het plegen van seksuele handelingen door de heer [naam vader] met zijn stiefdochter [naam], de dochter van moeder.
Blijkens het proces-verbaal van de gehouden terechtzitting op 12 december 2007 is de mondelinge behandeling geschorst voor overleg tussen de ouders en BJZ.
De kinderrechter heeft de zaak vervolgens naar de meervoudige kamer verwezen.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 19 december 2007 voor de meervoudige kamer voortgezet, waarbij zijn verschenen de heer [naam vader] (vader), bijgestaan door mr. M.L. Molenaar, mevrouw [naam moeder] (moeder), bijgestaan door mr. K.R. Hofmann-Kuijl, namens de Raad mevrouw A. Meester, en namens BJZ de gezinsvoogd mevrouw [naam] en de heer [naam], teamleider.
De Raad voert als grond voor het verzoek aan dat de ouders de schriftelijke aanwijzingen van BJZ in ernstige mate veronachtzamen en misbruik maken van hun gezag, dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat de ouders geheel in de uitoefening van het gezag geschorst worden en dat Bureau Jeugdzorg wordt belast met de voorlopige voogdij over de kinderen.
Uit het proces-verbaal van aangifte en de belastende resultaten van het onderzoek door het NFI blijkt dat sprake is van een verdenking van de vader van zeer ernstige feiten, seksueel misbruik van de oudste dochter van moeder, zijn stiefdochter. Naar aanleiding van ontwikkelingen na deze aangifte zijn de kinderen bij beschikking van 8 november 2007 voorlopig onder toezicht gesteld. Zoals blijkt uit de rapportages van de Raad en overige stukken, onttrekken de ouders zich echter aan de bemoeienis van de gezinsvoogd en de Raad.
Ondanks dat de Raad heeft aangegeven niet in te kunnen stemmen met een tussen partijen overeengekomen omgangsregeling, hebben zij verzocht dit vast te laten leggen in een beschikking. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 november 2007 zijn de tussen partijen getroffen voorlopige voorzieningen gewijzigd, en is de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling vastgelegd.
Gelet op de ernstige vermoedens van misstanden in het gezin heeft de gezinsvoogd namens BJZ op 22 november 2007 een schriftelijke aanwijzing gegeven, omdat BJZ van mening is dat een veilige, betrouwbare opvoedingssituatie noodzakelijk is om op een zorgvuldige wijze een (hulpverlenings-)traject uit te kunnen zetten. Deze aanwijzing hield onder meer in dat de vader enkel gedurende één uur per week ten kantore van BJZ omgang met de kinderen mocht hebben en dat de moeder meewerkt aan een observatietraject van haar en de kinderen in de Bascule, waarbij BJZ een verzoek tot uithuisplaatsing bij de kinderrechter in zou dienen wanneer de ouders zich niet aan de gestelde voorwaarden zouden houden.
De moeder is vervolgens met de kinderen, zonder medeweten en zonder toestemming van de gezinsvoogd, naar Curaçao vertrokken zonder achterlating van een telefoonnummer of adres. De moeder heeft zich vervolgens niet aan de (tweede) schriftelijke aanwijzing van 5 december 2007 gehouden. Hierin staat aangegeven dat de moeder direct, doch uiterlijk 6 december 2007, met de kinderen terug moet zijn uit Curaçao. De moeder is na een week terugkomen, met achterlating van de kinderen op Curaçao. Uit informatie van de gezinsvoogd blijkt nu dat een medewerker van de Voogdijraad bij de kinderen is langsgegaan. De kinderen blijken naar school te gaan, en het gaat goed met ze. Uit een gesprek met grootmoeder vaderszijde is naar voren gekomen dat het doel van het verblijf is, dat de kinderen niet meer naar Nederland zullen terugkeren en dat de ouders naar Curaçao zullen emigreren. De Raad acht het zo plotseling meenemen van de kinderen, alle gebeurtenissen van de afgelopen weken, het (tijdelijk) niet naar school gaan van de kinderen en de mogelijke wijze waarop een en ander door de ouders met de kinderen wordt besproken, zeer schadelijk voor hun ontwikkeling. Daarnaast komen de ouders aanwijzingen van en afspraken met de Raad niet na. De vader heeft een afspraak met de Raad in het kader van het lopende onderzoek naar een definitieve ondertoezichtstelling laten afbellen en heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan het verzoek van de Raad om contact op te nemen met de raadsonderzoeker voor een afspraak. De Raad gaat er derhalve van uit dat de vader zijn medewerking aan het onderzoek niet meer geeft. Daarnaast hebben de ouders de toestemmingsverklaring van de Raad om informatie op te vragen bij de gezinvoogd, ondanks dat hen dat verzocht is, niet ondertekend geretourneerd. De Raad acht de acties van ouders ontoelaatbaar, omdat de veiligheid van de kinderen op deze wijze niet gegarandeerd kan worden.
De moeder heeft aangegeven het niet eens te zijn met het verzoek van de Raad. Ten aanzien van de aanwijzing van 22 december 2007 is de moeder van mening dat een observatieopname in de Bascule zeer belastend voor de kinderen zou zijn. Aangezien BJZ gedreigd heeft de kinderen uithuis te plaatsen wanneer zij hier niet aan mee zou werken en een uithuisplaatsing ook zeer beschadigend voor de kinderen zou zijn, voelde zij zich genoodzaakt de kinderen naar Curaçao te brengen. De moeder is van mening dat de kinderen daar veilig zijn, onder andere omdat vader niet is meegegaan naar Curaçao. Bovendien ontkent de moeder dat de kinderen door haar of vader op enigerlei wijze geschaad zijn in hun ontwikkeling.
Namens de moeder heeft mr. Hofmann ter zitting aangegeven geen grond te zien voor schorsing van het gezag en BJZ te belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen. De tweede schriftelijke aanwijzing was voor moeder niet uitvoerbaar, aangezien zij hiervan pas kennis kon nemen nadat zij - zonder de kinderen - was teruggekeerd naar Nederland. Van het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van BJZ en misbruik van gezag kan derhalve geen sprake zijn.
De vader heeft ter zitting voornamelijk benadrukt dat hij moeite heeft met de werkwijze van BJZ en de Raad, met name daar waar het de verdenking aangaande seksueel misbruik betreft. De vader vindt dat BJZ ten onrechte handelt alsof hij al veroordeeld is voor het misbruiken van [naam], terwijl het onderzoek daarnaar nog loopt. Nu zij handelen als ware hij schuldig, is het voor hem moeilijk om met hen samen te werken. Doordat de moeder daarnaast onder druk is gezet door BJZ door te dreigen met een uithuisplaatsing, hebben zij zich genoodzaakt gevoeld om de kinderen naar Curaçao te brengen. De vader heeft (desgevraagd) aangegeven dat hij en de moeder nog niets besloten hebben aangaande een mogelijke emigratie naar Curaçao.
Mr. Molenaar heeft namens de vader ter zitting aangevoerd dat BJZ veel te hard heeft ingezet en stappen heeft overgeslagen. Doordat de ouders zich daardoor onder druk gezet voelden heeft de moeder de kinderen in paniek naar Curaçao gebracht. Derhalve is geen sprake van het in ernstige mate veronachtzamen van een schriftelijke aanwijzing. Dat daarnaast geen samenwerking (meer) mogelijk is tussen BJZ en de ouders is ook geen reden voor schorsing van het gezag, zodat mr. Molenaar namens de vader verzoekt het verzoek van de Raad af te wijzen.
Op grond van artikel 272 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter - indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is - de ouders geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag over een kind schorsen en Bureau Jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over het kind, op grond van feiten die tot ontzetting kunnen leiden.
Blijkens artikel 269 van Boek 1 BW kan de rechtbank - indien zij dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt - een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten op grond van onder andere misbruik van het gezag of het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg.
Bij de beoordeling van het verzoek tot schorsing van het gezag en tot voorlopige voogdij door BJZ staat het belang van het kind voorop. De schorsing dient enerzijds noodzakelijk te zijn in het belang van de betrokken minderjarigen, en anderzijds dient sprake te zijn van een van de voornoemde gronden. De rechtbank zal allereerst bepalen of sprake is van feiten die tot ontzetting op grond van misbruik of gezag of het ernstig veronachtzamen van aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg kunnen leiden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de aanleiding voor de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarigen en voor het onderhavige verzoek het ernstig vermoeden van langdurig seksueel misbruik van [naam] door de vader is. In het kader van het nog af te ronden beschermingsonderzoek door de Raad en de uitvoering van de voorlopige ondertoezichtstelling door BJZ dient derhalve de veiligheid van alle kinderen voorop te staan. BJZ heeft maatregelen getroffen in de vorm van schriftelijke aanwijzingen om deze veiligheid zo goed mogelijk te waarborgen. Uit de houding van de moeder en uit hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht maakt de rechtbank op dat de ouders weloverwogen de keuze hebben gemaakt om de kinderen naar Curaçao te brengen om te voorkomen dat zij ofwel ter observatie in de Bascule worden opgenomen, ofwel uithuis geplaatst worden. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de ouders de kinderen willens en wetens hebben onttrokken aan het toezicht van Bureau Jeugdzorg op de minderjarigen. Daarnaast hebben de ouders de kinderen daardoor onthouden van de hulp en steun die BJZ de minderjarigen bood teneinde de (mogelijke) bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarigen af te wenden. De door en namens de ouders aangevoerde argumenten dat het te snelle en voorbarige handelen van BJZ de moeder ertoe noopte om de kinderen naar Curaçao te brengen, acht de rechtbank voldoende door BJZ en de Raad weersproken. Juist het handelen of het nalaten van handelen aan de zijde van de ouders heeft BJZ ertoe gedwongen maatregelen te nemen. Onder verwijzing naar de vaststaande feiten zoals genoemd in het standpunt van de Raad, en gelet op de vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van feiten die tot ontzetting kunnen leiden, in die zin dat de ouders misbruik hebben gemaakt van hun ouderlijk gezag. De rechtbank zal dan ook vervolgens dienen te beoordelen of een schorsing van het gezag noodzakelijk is in het belang van de kinderen.
De rechtbank stelt vast dat de verhouding tussen BJZ en de ouders ernstig verstoord is. Er is sprake van wederzijds wantrouwen. De ouders voelen zich onder druk gezet door BJZ en zijn van mening dat de gezinsvoogd eerder gedane uitspraken naderhand terugtrekt. Het is BJZ daarentegen gebleken dat de ouders meerdere malen niet open en eerlijk tegenover BJZ zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze verstoorde verhouding een samenwerking tussen BJZ en de ouders binnen de voorlopige ondertoezichtstelling thans onmogelijk. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland terug dienen te komen en dat het belangrijk is dat in Nederland de veiligheid van de kinderen gewaarborgd wordt. Gelet op de beschikking van deze rechtbank van 20 december 2007 inzake het verzoek van de vader tot gedeeltelijke vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 22 november 2007 betreffende het observatieonderzoek door de Bascule, is de rechtbank tevens van oordeel dat een observatieonderzoek in het belang van de kinderen geacht kan worden. Derhalve dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre de ouders deze belangen van de kinderen kunnen en willen dienen. Uit de gang van zaken is de rechtbank gebleken dat de ouders niet open en eerlijk gesproken en gehandeld hebben. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de ouders niet voldoende betrouwbaar zijn om te kunnen handelen in het belang van hun kinderen, op grond waarvan de rechtbank van oordeel is dat de schorsing van het gezag noodzakelijk is in het belang van de kinderen. Nu de rechtbank dit dringend en onverwijld noodzakelijk acht zal de rechtbank het gezag van de ouders over de minderjarige schorsen, en BJZ belasten met de voorlopige voogdij over de kinderen en BJZ alle bevoegdheden ten aanzien van persoon en vermogen toekennen.
Schorst de ouders met ingang van heden in de uitoefening van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren te Stede Broec, op [geboortedatum],
[minderjarige 2], geboren te Hoorn, op [geboortedatum],
[minderjarige 3], geboren te Hoogkarspel, op [geboortedatum],
[minderjarige 4], geboren te Hoorn, op [geboortedatum],
[minderjarige 5], geboren te Hoorn, op [geboortedatum];
Stelt de voornoemde minderjarigen voorlopig onder voogdij van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, vestiging te Alkmaar voor de termijn van zes maanden, met een vervaltermijn van twaalf weken.
Stelt vast dat Bureau Jeugdzorg Noord-Holland te Alkmaar wordt belast met het gehele gezag over de persoon en het vermogen van de minderjarigen.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Alkmaar door mr. W.C. Oosterbroek, voorzitter tevens kinderrechter, mr. M.F.G.H. Beckers en E.J. van der Molen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2007, in tegenwoordigheid van mr. M. Broek als griffier.