RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(districtskantoor Heerlen),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 16 november 2006 heeft verweerder van eiser een bedrag van € 6104,28 teruggevorderd. Dit is het hem over de periode van 1 september 2005 tot en met 13 november 2005 onverschuldigd betaalde bruto-ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 26 februari 2007 ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 1 april 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 6 september 2007 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door mr. E. Wildenbos.
1. In geschil is of verweerder het aan eiser over de periode van 1 september 2005 tot en met 13 november 2005 onverschuldigd betaalde netto ziekengeld bruto van hem mocht terugvorderen.
2. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving van belang.
2.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid van de ZW, wordt het ziekengeld dat onverschuldigd is betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) teruggevorderd.
2.2. Volgens artikel 1 van de Beleidsregel terug- en invordering en punt 5 van de bijbehorende bijlage is wat uitkeringen betreft het uitgangspunt voor de terugvordering de bruto-uitkering plus de overhevelingstoeslag. Vindt de terugbetaling plaats binnen hetzelfde lopende belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond, dan behoeven de loonbelasting en de premies volksverzekeringen niet te worden terugbetaald en kan met terugbetaling van het nettobedrag worden volstaan.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het teveel aan eiser betaalde ziekengeld op grond van zijn beleid bruto moet worden teruggevorderd. Na terugbetaling zal eiser van verweerder een negatieve aantekening op diens jaaroverzicht ontvangen, zodat hij daarmee de loonheffing van de belastingdienst kan terugvragen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het ziekengeld over de periode 1 september 2005 tot en met 13 november 2005 tweemaal aan hem is uitbetaald en dat hij daarom € 3.266,98 teveel heeft ontvangen. Dit bleek hem uit een betalingsspecificatie van 8 december 2005. Na ontvangst van die specificatie heeft hij het servicenummer van het UWV gebeld. Hem is toen gezegd dat dit in de komende drie à vier maanden zou worden gecorrigeerd en dat hij dan een verzoek tot terugstorting zou krijgen. Pas in november 2006 kreeg hij bericht dat hij € 6104,28 moest terugbetalen.
5. Niet is in geschil dat eiser in de periode van 1 september 2005 tot 13 november 2005 teveel ziekengeld heeft ontvangen en dat hij dit direct telefonisch aan verweerder heeft gemeld. Evenmin is in geschil dat eiser het teveel betaalde moet terugbetalen. Eiser heeft verklaard dat meteen te hebben willen doen en verweerder heeft dit ook niet in twijfel getrokken. Het geschil is nu toegespitst op vraag of eiser de teveel ontvangen uitkering netto of bruto moet terugbetalen.
5.1. De rechtbank stelt vast dat artikel 33, eerste lid, van de ZW, het UWV dwingend voorschrijft onverschuldigd betaald ziekengeld terug te vorderen. Of het netto betaalde bedrag of de bruto-uitkering moet worden teruggevorderd, is niet voorgeschreven. Verweerder baseert de terugvordering van bruto-uitkering op zijn beleidsregel, die dat als uitgangspunt voorschrijft voor een geval als dit, waarin de terugbetaling van het teveel ontvangen ziekengeld niet plaatsvindt in hetzelfde (kalender)jaar als waarin de onverschuldigde betalingen zijn gedaan. Onder bruto-uitkering verstaat verweerder hier het netto betaalde ziekengeld plus de loonheffing, de werknemersdelen van de sociale verzekeringspremies en de overhevelingstoeslag.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank gaat deze beleidsregel echter de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten als, zoals in dit geval, sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en terugbetaling van de schuld door toedoen van verweerder niet in hetzelfde kalenderjaar heeft plaatsgevonden. En daarvan is in dit geval sprake: verweerder heeft zelf een foute betaling gedaan en van zijn kant is eiser gezegd het verzoek tot terugstorting af te wachten, zonder enige voorlichting over mogelijke consequenties. Verweerder heeft deze gang van zaken ook niet bestreden. Toepassing van verweerders beleid heeft er in dit geval toe geleid dat eiser het verschil tussen bruto- en netto-uitkering, een bedrag van ongeveer € 2.500,00, extra moest terugbetalen. Of en wanneer hij dit bedrag via de belastingdienst terugkrijgt, is niet zeker. Dit nadeel voor eiser is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer onevenredig te noemen. De rechtbank wijst verweerder overigens nog op een uitspraak van vergelijkbare strekking van de Centrale Raad van Beroep, gedaan op 8 juni 2007 en gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ Nummer BA8255.
5.3. De rechtbank moet daarom concluderen dat de terugvordering van bruto-ziekengeld in dit geval in strijd is met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en het besluit van 26 februari 2007 moet worden vernietigd. Verweerder moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen.
6. Nu niet is gebleken dat eiser daarvoor in aanmerking komende kosten heeft gemaakt, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt verweerders besluit van 26 februari 2007;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen eiser het door hem betaalde griffierecht van € 39,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2007 door mr. M. Kraefft, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.