ECLI:NL:RBALK:2007:BB9383

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
5 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810103-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Perk
  • B.H. Franke
  • B. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in moordzaak met medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 5 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van moord op G. De tenlastelegging was dat de verdachte samen met een medeverdachte, S, opzettelijk en met voorbedachten rade G van het leven had beroofd. De officier van justitie stelde dat er sprake was van een vooropgezet plan tussen de verdachte en S, waarbij de verdachte niet heeft ingegrepen om S te weerhouden van het uitvoeren van het plan. De raadsman van de verdachte voerde echter aan dat er geen bewijs was voor een nauwe samenwerking of voorbedachte raad, en dat de verdachte niet had kunnen voorzien dat S gewelddadig zou optreden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte in overweging genomen, evenals getuigenverklaringen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen van moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking had. De rechtbank besloot ook dat er geen reden was om de vordering tot gevangenneming van de verdachte toe te wijzen, en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer: 14.810103-06
Datum uitspraak: 5 december 2007
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
VERDACHTE,
geboren op …… te …..,
wonende …….,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2007.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die er toe strekt dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, de gevangenneming van de verdachte zal gelasten, en de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.C. de Goeij, advocaat te Alkmaar, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 04 maart 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, G van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die G (met kracht) met een mes een of meermalen in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde G is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 04 maart 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd G, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in het bovenlichaam, waardoor een longkwab en/of een tak van de longslagader is/zijn beschadigd), heeft toegebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) met een mes een of meermalen in het bovenlichaam gestoken, terwijl dat feit de dood van die G ten gevolge heeft gehad.
2. VRIJSPRAAK
2.1 De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bewezen verklaren dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord op G. Volgens de officier van justitie was er sprake van een vooropgezet plan van S en verdachte dat vervolgens door hen beiden is uitgevoerd. Verdachte heeft vele kansen gehad en onbenut gelaten om S te weerhouden het plan uit te voeren of om zich terug te trekken.
2.2 De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachte raad, terwijl dat laatste feit de dood van het slachtoffer tengevolge heeft gehad. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdacht en de medeverdachte S. Verdachte verwachtte niet dat S zou gaan steken en er was voor hem geen enkele aanleiding om daarmee rekening te houden. Er was geen sprake is van een vooropgezet plan of enige andere vorm van voorbedachte raad met betrekking tot gewelddadig optreden tegen G. Dat S het slachtoffer met een mes had gestoken, hoorde verdachte pas nadat hij met S de woning had verlaten. Verdachte heeft in de woning G op enig moment vastgepakt, maar heeft daarbij slechts de bedoeling gehad om hem weg te trekken om daarna S mee naar buiten te kunnen nemen. Het is nooit zijn bedoeling geweest om G vast te houden zodat S hem zou kunnen steken.
2.3 De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachte raad, terwijl dat laatste feit de dood van het slachtoffer tengevolge heeft gehad.
2.3.1 Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering, dus dat de medeplegers willens en wetens samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag.
Daarvan zou in deze zaak in ieder geval sprake zijn als verdachte en S naar het huis van G zijn gelopen met de al dan niet expliciet uitgesproken gedachte om G met een mes te steken. Tot deze conclusie is de officier van justitie gekomen op basis van een groot aantal getuigenverklaringen.
De rechtbank neemt op grond van een groot aantal getuigenverklaringen het volgende als vaststaand aan:
-Er was voor 4 maart 2006 al geruime tijd sprake van animositeit tussen S en G;
-S heeft in de nacht van 3 op 4 maart 2006 in sociëteit De Postbrug klappen gekregen van Z, een vriend van G;
-S was daarover bijzonder kwaad;
-S beschikte in die nacht over een mes;
-Er is in die nacht door S en verdachte op een negatieve manier over G gesproken;
-S en verdachte hebben in die nacht telefonisch aan X gevraagd om het telefoonnummer (en mogelijk ook het adres) G;
-Verdachte heeft tijdens dit telefoongesprek dreigende uitlatingen ten aanzien van G gedaan;
-S en verdachte hebben die nacht op straat opgewonden met elkaar gepraat en hebben over een ‘pipa’ (een pistool) gesproken;
-S en verdachte zijn vervolgens diezelfde nacht omstreeks 3.30 uur samen naar het huis van G zijn gegaan en zijn daar tegen de wil van de bewoners binnengedrongen;
-Er is een handgemeen ontstaan tussen S en de moeder van G, waarbij G zijn moeder te hulp is geschoten;
-Verdachte heeft op enig moment tijdens het gevecht in de woning G van achteren vastgepakt;
-G is tijdens de vechtpartij door S met een mes gestoken.
Dit alles betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat hierdoor tevens vaststaat dat er een vooropgezet plan bestond of dat verdachte tijdens de wandeling naar de woning van G wist, begreep of moest begrijpen dat S G met een mes zou gaan steken. Zowel verdachte als S hebben dit ontkend. Voorts ligt het niet voor de hand dat S en verdachte naar de woning van G zijn gegaan met het plan om hem onder de ogen van zijn moeder neer te steken. Volgens verdachte had hij al in het begin van de nacht onmiddellijk na het incident bij De Postbrug het mes van S overgenomen en heeft hij dit mes in de woning van B op tafel gelegd. Hij verklaart dat hij niet heeft gezien dat S het mes weer bij zich heeft gestoken.
2.3.2 Vervolgens moet de vraag onderzocht worden in hoeverre verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor een mogelijk verdergaand opzet bij S. Een medepleger kan in beginsel alleen bestraft worden voor de gedragingen die binnen het bereik van zijn eigen opzet vallen. Hij kan echter ook worden bestraft voor gedragingen van zijn medepleger die hij zelf niet voor ogen had, indien hij had kunnen en moeten voorzien dat zijn medepleger verder zou kunnen gaan dan was afgesproken. Hoewel het, toen verdachte en S naar de woning van G liepen, duidelijk was dat er geen rustig en redelijk gesprek met G te verwachten was, is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte kon en moest verwachten dat S bij de confrontatie met G verder zou gaan dan verdache kennelijk voor ogen stond.
2.3.3 Tenslotte moet de vraag worden gesteld of verdachte opzet op de samenwerking kan worden verweten omdat hij zich niet van de gedragingen van S heeft gedistantieerd. Volgens de officier van justitie heeft hij die nacht vele gelegenheden onbenut gelaten om zich terug te trekken. Dit oordeel is begrijpelijk vanuit de opvatting van de officier dat er al eerder die nacht sprake was van een gezamenlijk plan om G zeer gewelddadig aan te pakken. De rechtbank heeft het bestaan van een dergelijk voornemen echter niet aangenomen. In dat geval moet worden beoordeeld in hoeverre verdachte nog in de gelegenheid was zich terug te trekken nadat de vechtpartij in de woning van G was begonnen. Op grond van de verklaringen van verdachte, S en de moeder van G neemt de rechtbank aan dat de vechtpartij slechts heel kort heeft geduurd. Nadat de moeder van G de deur had geopend, drong S de woning binnen waarbij de moeder van G hem probeerde tegen te houden. Verdachte liep achter S de woning in. G schoot onmiddellijk zijn moeder te hulp. Er ontstond een handgemeen tussen G en S. De moeder heeft daarbij enkele klappen opgelopen omdat zij zich tussen S en G opstelde. Verdachte heeft op enig moment G heel kort van achteren vastgepakt, naar eigen zeggen om G weg te trekken om daarna S mee naar buiten te trekken. Het is niet komen vast te staan dat S heeft gestoken op het moment dat verdachte G vast had en evenmin dat verdachte G heeft vastgepakt om S in de gelegenheid te stellen G te steken. Volgens verdachte heeft hij in de woning niet gemerkt dat S heeft gestoken en hoorde hij dit pas nadat S en hij de woning hadden verlaten. Volgens alle verklaringen heeft verdachte in de woning geen rol van betekenis gespeeld. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank niet aan dat verdachte voldoende gelegenheid had om zich te kunnen distantiëren, zodat hem geen opzet kan worden verweten.
2.3.4 Dit alles leidt tot de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
3. BESLISSING OP DE VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij Q heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 656,95 wegens schade die de verdachte met de mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vordering betrekking heeft, wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
4. BESLISSING OP DE VORDERING TOT GEVANGENNEMING TER TERECHTZITING
Nu de verdachte integraal wordt vrijgesproken, is er geen reden om over te gaan tot toewijzing van de vordering tot gevangenneming.
5. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij Q, wonend …… niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Heft op – voor zover nodig – het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. B.H. Franke en mr. B. Vermeulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2007.