ECLI:NL:RBALK:2007:BB9280

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1651
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting herinrichting winkelcentrum de Boogerd en omgeving

In deze zaak gaat het om de baatbelasting die is opgelegd aan eiser voor de herinrichting van het winkelcentrum de Boogerd en de omgeving. De rechtbank heeft op 15 november 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.A.P. de Jong, in beroep ging tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wognum (nu Medemblik) om de baatbelasting te handhaven. Eiser stelde dat de baat bij de aangebrachte voorzieningen voor zijn onroerende zaak verwaarloosbaar was en dat de kosten die door de gemeente waren gemaakt niet correct waren gesplitst tussen onderhoud en voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een wezenlijke verandering door de herinrichting, waardoor de onroerende zaak van eiser in een voordeliger positie was gekomen. De rechtbank concludeerde dat de baatbelasting overeenkomstig de Verordening was opgelegd en dat de heffing niet onredelijk hoog was. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er meer kosten tot het onderhoud moesten worden gerekend, en de rechtbank achtte de door verweerder vastgestelde kosten van € 370.000,00 voor de baatbelasting niet onredelijk. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 05/1651 BAATBL
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. J.A.P. de Jong,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wognum, (nu Medemblik),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij beschikking gedateerd 28 februari 2005 heeft verweerder eiser ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak [straatnaam]res] te [plaatsnaam] een aanslag in de baatbelasting herinrichting winkelcentrum de Boogerd en omgeving opgelegd van € 4.439,00.
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van
8 juni 2005 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser beroep ingesteld bij brief van 15 juli 2005.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2007, waar eiser, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, eveneens ambtshalve opgeroepen, vertegenwoordigd door mr. M.A. Smits en P.T.A. Meester, beleidsmedewerker Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Medemblik.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1. In geschil is of verweerder bij de bestreden uitspraak op bezwaar terecht de eiser opgelegde aanslag in de baatbelasting van € 4.439,00 heeft gehandhaafd.
2. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar gesteld dat kosten die zijn toe te rekenen aan normaal onderhoud niet via het middel van baatbelasting mogen worden verhaald en dat hiermee in de door de raad van de gemeente Wognum (nu Medemblik) vastgestelde kostenbegroting ook rekening is gehouden. Verweerder heeft gesteld dat in de kostenbegroting een bedrag van € 1.049.807,00 op de totale investering in mindering is gebracht en dat hiervan een bedrag van € 467.640,00 is aan te merken als kosten van onderhoud. Voorts heeft verweerder gesteld dat de onroerende zaak van eiser de bestemming “Zakelijke dienstverlening” heeft en dat zowel het voormalige als het huidige gebruik als tandartsenpraktijk aan deze bestemming voldoet. Verweerder heeft nog opgemerkt dat eiser destijds geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze bestemming en dat hij bij vervreemding van het pand een bredere doelgroep kan bereiken. Met betrekking tot de oppervlakte van het pand heeft verweerder gesteld dat voor de berekening van de baatbelasting de bebouwbare oppervlakte op grond van het bestemmingsplan bepalend is. Dat is volgens verweerder in dit geval 241 m². Ook heeft verweerder gesteld dat het verdwijnen van de bushalte geen gevolg is van de herinrichting van het winkelcentrum en dat dit los staat van onderhavige beoordeling. Verweerder heeft gesteld geen aanleiding te zien de aanslag te verminderen. Met de berekende liggingsfactor van 0,5 en de bestemmingsfactor van 0,75 ontstaat volgens verweerder een redelijke grondslag voor de berekening van eisers baatbijdrage.
3. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de baat bij de aangebrachte voorzieningen voor zijn onroerende zaak [straatnaam]res] te [plaatsnaam] verwaarloosbaar gering is en dat daarom zijn onroerende zaak buiten de heffing moet blijven. Tevens is eiser van mening dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast van de baat.
Secundair heeft eiser gesteld dat de gemaakte kosten of een gedeelte daarvan die worden verhaald via de baatbelasting niet zijn gemaakt voor voorzieningen, maar voor (achterstallig) onderhoud. Volgens eiser is uit de door verweerder overgelegde kostenbegroting niet vast te stellen welke verrichtingen normaal en achterstallig onderhoud te boven gaan. Ook is volgens eiser niet duidelijk of kosten als ‘staartkosten gemeente’, ‘toezicht gemeente’ en een deel van de aanneemsom VBK ook zouden zijn gemaakt in geval van normaal onderhoud. Voorts heeft eiser gesteld dat uit de stukken blijkt dat het winkelcentrum de Boogerd, gebouwd in 1976, helemaal is vervangen door een nieuw winkelcentrum en dat het bekend is dat de gemeente iedere twintig jaar de openbare ruimtes dient op te knappen. Volgens eiser mag de financiële consequentie van dit achterstallig onderhoud niet op hem worden verhaald. Ook heeft eiser aangevoerd dat de verhouding van het totaalbedrag van de verbouwing
(€ 2.424.463,00) en het bedrag van de onderhoudskosten en niet-verhaalbare voorzieningen (€ 467.650,00) niet correct is. De onderhoudskosten horen in de visie van eiser veel hoger te zijn, mede omdat er een heel nieuw winkelcentrum is gebouwd. Eiser heeft gesteld dat bij een meerwaardige vervanging de heffing beperkt moet blijven tot de kosten die uitgaan boven de kosten van een technisch en economisch gelijkwaardige vervanging en dat in dit geval niet duidelijk is wat die meerwaarde nu precies is.
Meer secundair heeft eiser gesteld dat zijn pand weliswaar de bestemming “Zakelijke dienstverlening” heeft, maar dat het in gebruik is als tandartsenpraktijk. Volgens eiser is de baat van de aangebrachte voorzieningen voor zijn onroerende zaak niet vergelijkbaar met de baat voor een pand dat feitelijk wordt gebruikt voor zakelijke dienstverlening en dat verweerder hiermee bij de heffing rekening moet houden. Tot slot heeft eiser gesteld dat panden in gebruik bij andere gezondheidszorgaanbieders meestal een bestemming “Maatschappelijke doeleinden” hebben en dat de bestemmingsfactor daarvan 0,1 is.
4. Ingevolge artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet (Gemwet) kan, ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien de aan de voorzieningen verbonden lasten ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de baatbelasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening baatbelasting winkelcentrum de Boogerd en omgeving (hierna: de Verordening) wordt, voor zover hier van belang, onder de naam ‘baatbelasting herinrichting winkelcentrum de Boogerd en omgeving’ in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2005 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening omvatten de in het eerste lid bedoelde voorzieningen:
a. de verwerving en sloop van onroerende zaken;
b. het aanleggen en verfraaien van de bestrating;
c. het aanleggen en verfraaien van parkeervoorzieningen;
d. het aanbrengen en verfraaien van straatmeubilair en openbare verlichting;
e. het aanbrengen en verfraaien van groenvoorzieningen.
5. Uit de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur kan worden afgeleid dat onder het tot stand brengen van voorzieningen in de zin van artikel 222, eerste lid, van de Gemwet niet enkel is te verstaan het tot stand brengen van een voorheen niet bestaande voorziening. Ook een wijziging of vervanging van een bestaande voorziening kan het tot stand brengen van een voorziening in de zin van genoemde wetsbepaling inhouden, mits dit in een verbetering van de bestaande voorziening resulteert. Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur dat er, indien de door de gemeente uitgevoerde werkzaamheden de herinrichting van een gebied betreffen, slechts sprake is van een voorziening als hier bedoeld en niet van (groot) onderhoud, indien en voorzover door de herinrichting het geheel van voorzieningen in het heringerichte gebied in vergelijking met de toestand waarin dit zich bij de oorspronkelijke inrichting of de laatste herinrichting bevond, wezenlijk veranderd is, waardoor het naar inrichting, aard of omvang een wijziging heeft ondergaan. Indien bij herinrichtingswerkzaamheden zowel (groot) onderhoud als verbetering plaatsvindt, moeten de kosten daarvan worden gesplitst in onderhoudskosten en kosten van verbetering. Slechts de kosten van verbetering kunnen door middel van de heffing van baatbelasting worden verhaald. Voorts moeten de voorzieningen enerzijds dienstbaar zijn aan het openbaar belang (zij mogen niet tot stand worden gebracht voor één bepaalde onroerende zaak); anderzijds mogen de voorzieningen ook weer niet een te algemeen karakter hebben.
6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het winkelcentrum voor de herinrichting een wat kwijnend bestaan leidde omdat er geen samenhang was tussen de winkels in het winkelcentrum en de winkels in de [straatnaam], met als gevolg dat er steeds meer winkels verdwenen. Voorts blijkt uit de stukken dat de [straatnaam] vooral te kampen had met verkeersonveilige situaties die voorkwamen uit het feit dat deze straat de hoofdontsluiting van het gebied is, in combinatie met het wegprofiel en de publiekstrekkende functies aan de [straatnaam]. Verder was er sprake van een tekort aan parkeerplaatsen.
7. De rechtbank stelt vast dat er door de herinrichting een volledige herstructurering van het gebied heeft plaatsgevonden. Daar waar voorheen een vervallen stolpboerderij en villa waren gesitueerd, is een ruim opgezet dorpsplein gecreëerd. Verder is door het maken van winkelruimte het winkelaanbod uitgebreid. De bestaande winkels, eerst naar buiten gericht, zijn bij de herinrichting 180º gedraaid. Dit heeft tot gevolg dat er een geheel is ontstaan met de nieuw gerealiseerde winkels en het dorpsplein. Ook is het wegprofiel van de [straatnaam] aangepast en is er een wegversmalling gemaakt in de [straatnaam]. Hierdoor en door gebruikmaking van kleurstellingen in de bestrating en het realiseren van een verkeerslus wordt het verkeer uit het centrum weggehouden. Verder is er, onder andere, door middel van markeringsvakken een duidelijke samenhang tussen het winkelcentrum en de [straatnaam] tot stand gebracht. Ook zijn er drieëntwintig nieuwe parkeerplaatsen achter de [straatnaam] gerealiseerd. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wezenlijke verandering. Verder staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de voorzieningen dienstbaar zijn aan het openbaar belang. Dit betekent dat de herinrichting van winkelcentrum de Boogerd en omgeving als voorziening in de zin van artikel 222 van de Gemwet is te beschouwen. Gelet hierop is verweerder in beginsel dan ook bevoegd de kosten van de voorzieningen door middel van een baatbelasting te verhalen.
8. Met betrekking tot de door verweerder te verhalen kosten overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat bij de herinrichting van winkelcentrum de Boogerd en omgeving ook (groot) onderhoud heeft plaatsgevonden. Deze onderhoudskosten dienen te worden afgesplitst van de kosten van de voorzieningen en mogen niet worden betrokken in de baatbelasting. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder dat ook heeft gedaan. Zo heeft verweerder onder meer de vervanging van de riolering in de [straatnaam] en een deel van de herinrichting van de [straatnaam] (herbestrating en sanering van verontreinigde grond) als onderhoud aangemerkt. Verweerder heeft de kosten hiervan (€ 257.729,00) buiten de te verhalen kosten gelaten. Voorts is de zogenoemde ISV-subsidie van € 161.792,00 evenals een bedrag van € 209.920,00 voor werkzaamheden, die wel moesten gebeuren maar niet in de aanneemsom zijn opgenomen, van de totale kosten van € 2.134.375,00 afgetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er meer kosten tot het onderhoud moeten worden gerekend. Dit betekent dat een bedrag van € 1.684.934,00 in beginsel verhaalbaar was. Verweerder heeft het door middel van heffing van baatbelasting verhaalbare bedrag echter vastgesteld op
€ 370.000,00. De rechtbank acht dit bedrag niet onredelijk hoog.
9. Met betrekking tot de vraag of een onroerende zaak is gebaat overweegt de rechtbank dat daarvan sprake is als de onroerende zaak door de voorzieningen in een voordeliger positie is gekomen. Of een onroerende zaak door de aangebrachte voorzieningen is gebaat, moet naar de omstandigheden worden beoordeeld. Het moet dan wel gaan om omstandigheden die de onroerende zaak betreffen. Omstandigheden betreffende de persoon van de belastingplichtige of het bedrijf dat in het pand is gevestigd, worden buiten beschouwing gelaten. Verder moet de baat die een onroerende zaak ondervindt van de voorzieningen substantieel zijn. De baat mag dus niet te verwaarlozen gering zijn. Als een complex van voorzieningen door de gemeente tot stand wordt gebracht, zoals in dit geval, dient bij de beoordeling of een onroerende zaak is gebaat te worden gekeken naar het geheel van de voorzieningen en niet naar iedere voorziening afzonderlijk. Verder moet de baat worden beoordeeld voor de gehele onroerende zaak.
10. De rechtbank stelt aan de hand van de zich bij de gedingstukken bevindende foto’s en tekeningen en het verhandelde ter zitting vast dat de onroerende zaak van eiser door de herinrichting in een voordeliger positie terecht is gekomen. Het betreft hier een perceel dat de bestemming “Zakelijke dienstverlening” heeft. Hieronder wordt ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het bij dienstverlening behorende en/of daaraan verwante dienstverlening met overwegend een baliefunctie, zoals bank(filialen), reisbureaus, assurantiekantoren, makelaardijen. Een onroerende zaak met die bestemming profiteert in beginsel van het grotere aantal bezoekers dat ten gevolge van het treffen van de voorzieningen wordt verwacht.
11. De stelling van eiser dat zijn onroerende zaak, gelet op het gebruik als tandartsenpraktijk, door de herinrichtingswerkzaamheden niet in een voordeliger positie van enige betekenis is komen te verkeren, onderschrijft de rechtbank niet. Met deze stelling gaat eiser eraan voorbij dat beslissend is of eisers onroerende zaak als zodanig – dus onafhankelijk van het gebruik dat hij daarvan maakt – door de voorzieningen is gebaat. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 15 september 1982, gepubliceerd in BNB 1982/271.
12. De stelling van eiser dat hij over een eigen parkeergelegenheid beschikt en daarom niet zou profiteren van de extra parkeerplaatsen doet hieraan niet af. Zoals hiervoor is overwogen dient in dit geval te worden gekeken naar het geheel van voorzieningen en niet naar de voorziening ‘extra parkeerplaatsen’ afzonderlijk. Afgezien daarvan overweegt de rechtbank dat een onroerende zaak gebaat kan zijn door een betere bereikbaarheid van andere in de omgeving gelegen panden, ongeacht of die zaak op zichzelf bezien beter bereikbaar is geworden. In dit kader wijst de rechtbank nog op de uitspraak van het Gerechtshof ’s Gravenhage, gepubliceerd in BB 1995/700. Verder kan de rechtbank de stelling van eiser ter zitting dat hij geen toegang heeft tot de parkeervoorzieningen niet volgen. Het is immers eiser zelf die het hek, dat toegang geeft tot de parkeervoorzieningen, op slot doet.
13. Uit de stukken is naar het oordeel van de rechtbank verder komen vast te staan dat de verplaatsing van de bushalte geen deel uitmaakt van het herinrichtingsplan. De stelling van eiser ter zitting dat zijn onroerende zaak niet is gebaat omdat die door de verplaatsing van de bushalte minder goed bereikbaar is voor zijn met het openbaar vervoer reizende oudere cliënten gaat dan ook niet op. Daarbij heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de bushalte is verplaatst naar de andere kant van de gemeente omdat daar veel kantoren zijn gevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
14. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder de baatbelasting heeft opgelegd overeenkomstig de Verordening. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de Verordening met betrekking tot eisers onroerende zaak onverbindend is omdat deze zou leiden tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. In de Verordening wordt immers een objectieve maatstaf gehanteerd op grond waarvan tot heffing van baatbelasting per gebate onroerende zaak wordt gekomen. De maatstaf van de heffing is grondoppervlakte en deze is gesteld op het aantal vierkante meters bebouwbare kadastrale oppervlakte en vermenigvuldigd met de liggingsfactor, met de bestemmingsfactor en met de parkeerfactor. De baatbelasting bedraagt € 49,11 per vierkante meter. Dit bedrag is tot stand gekomen door de aan de baatbelasting toe te rekenen kosten van € 370.000,00 te delen door de totale bebouwbare kadastrale oppervlakte van alle onroerende zaken die gebaat zijn bij de voorzieningen. Ook dit acht de rechtbank niet onredelijk.
15. Voor zover eiser met zijn stelling dat panden in gebruik bij andere gezondheidszorgaanbieders (meestal) de bestemming “Maatschappelijke doeleinden” hebben en dat voor die panden met een bestemmingsfactor van 0,1 wordt gerekend, heeft beoogd een beroep op het gelijkheidsbeginsel te doen overweegt de rechtbank dat dit beroep faalt. De onroerende zaak van eiser heeft immers de bestemming “Zakelijke dienstverlening” en er is derhalve geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Daarbij is het gebruik als gezondheidszorgaanbieder, zoals hiervoor is overwogen, niet beslissend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder terecht de bestemmingsfactor van 0,75 heeft aangehouden voor eisers onroerende zaak. Door voorts uit te gaan van een liggingsfactor van 0,5 en een parkeerfactor van 1,0 heeft verweerder ten aanzien van de onroerende zaak van eiser geen onredelijke heffing toegepast.
16. Gezien alle overwegingen hiervoor is het beroep ongegrond.
17. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten gunste van eiser.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 november 2007 door mr. M. Kraefft, voorzitter, en
mr. T. Luigjes en mr. drs. W.P. van der Haak, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.C. Jacobs, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.