ECLI:NL:RBALK:2007:BB7933

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810058-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in trein en diefstallen uit boten in Enkhuizen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 12 juni 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag. De verdachte is beschuldigd van brandstichting in een trein op 22 januari 2006 en van diefstallen uit boten in een jachthaven in Enkhuizen tussen 26 januari en 3 februari 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die onder andere vroeg om een gevangenisstraf van 376 dagen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een trein, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal uit meerdere boten, waarbij hij zich toegang heeft verschaft door middel van braak. De rechtbank heeft in haar overwegingen gelet op het psychologisch rapport dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt, en de noodzaak voor langdurige behandeling. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank geoordeeld dat TBS met dwangverpleging niet gerechtvaardigd is, gezien het ontbreken van levensgevaar en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder NS Reizigers en een slachtoffer van de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Locatie Alkmaar
Parketnummer : 14.810058-06
Datum uitspraak : 12 juni 2007
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 juli 2006, 5 september 2006, 28 november 2006, 13 februari 2007, 24 april 2007 en 29 mei 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot 376 dagen gevangenisstraf met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
- de verdachte zal opleggen de maatregel ter beschikking stelling met dwangverpleging;
- de vordering van de benadeelde partij NS Reizigers (hoofdelijk) zal toewijzen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (hoofdelijk) zal toewijzen tot een bedrag van € 25,- en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren, met ten aanzien van beide vorderingen daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. R.P.H. de Granada, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2006 in de gemeente Enkhuizen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een trein (DDM, nummer 6872) (gerangeerd op het emplacement van het station Enkhuizen) (immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een/meer zitting(en) in een treincoupé losgetrokken en/of deze opgestapeld in het gangpad van die treincoupé en/of stukken papier tussen die [gestapelde] zitting[en] gestopt en/of [met en/of meer aansteker(s)] die stukken papier aangestoken), terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer treinstel(len) van die trein en/of de inrichting en/of het meubilair van die trein, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 januari 2006 tot en met 3 februari 2006 in de gemeente Enkhuizen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een boot (genaamd [boot 1] (liggend/staand in de winterstalling van de jachthaven aan het Vlakwater) heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en/of een combinatietang en/of een mes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of een boot (genaamd "[boot 2]" (liggend/staand in [de winterstalling van] de jachthaven aan het Vlakwater) heeft weggenomen een (flatscreen) televisie en/of een autoradiocompactdisc en/of gereedschap en/of een verrekijker (in een zwart tasje) en/of een (Nederlandse) vlag en/of bestek en/of een luchthoorn en/of een of meer vuurpijl(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of een boot (genaamd "boot 3") (liggend/staand in [de winterstalling van] de jachthaven aan het Vlakwater) heeft weggenomen een olielamp en/of gereedschap en/of drank en/of een radio, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of (een) vals(e) sleutel(s);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
1.
hij op 22 januari 2006 in de gemeente Enkhuizen, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk brand heeft gesticht in een trein (DDM, nummer 6872) (gerangeerd op het emplacement van het station Enkhuizen), immers hebben verdachte en zijn mededader zittingen in een treincoupé losgetrokken en deze opgestapeld in het gangpad van die treincoupé en stukken papier tussen die gestapelde zittingen gestopt en met aanstekers die stukken papier aangestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer treinstellen en de inrichting en het meubilair van die trein, te duchten was;
2.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 februari 2006 in de gemeente Enkhuizen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit
- een boot genaamd "[boot 1]" (staand in de jachthaven aan het Vlakwater) heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) toebehorende aan [slachtoffer 1]
- een boot genaamd "[boot 2]" (staand in de jachthaven aan het Vlakwater) heeft weggenomen een flatscreentelevisie en gereedschap en een verrekijker (in een zwart tasje) en vlag toebehorende aan [slachtoffer 2],
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met betrekking tot feit 1:
Medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Met betrekking tot feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
5. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan brandstichting in een treinstel op een rangeerterrein. Hierbij is grote materiële schade ontstaan. Verdachte heeft, zo verklaarde hij ter terechtzitting van 5 september 2006, meegedaan met deze brandstichting om niet achter te blijven bij zijn vrienden. Brandstichting is een ernstig feit, dat de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Voorts heeft verdachte, volgens eigen verklaring uit verveling en meeloperij, diefstallen gepleegd uit boten die in een jachthaven op een terrein stonden. Deze diefstallen hebben de slachtoffers overlast en schade toegebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitële Documentatie, gedateerd 6 februari 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld;
- Het psychiatrisch rapport gedateerd 31 mei 2006 van W.M.J. Hassing, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, inhoudende - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - onder meer:
Ten tijde van het begaan van het delict waren de volgende ziekelijke stoornissen aanwezig: gedragsstoornis NAO, pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, ADHD, gecombineerde type, cannabisafhankelijkheid. Tussen de psychische stoornissen van betrokkene en de tenlastegelegde feiten bestaat een verband. Rapporteur acht betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar. Betrokkene is in mindere mate dan de ander in staat geweest om zijn wil in vrijheid te kiezen. Zonder adequate behandeling lijkt de recidivekans groot. Gezien de ernst van de feiten, de ernst van de stoornissen en de ontbrekende innerlijke behandelmotivatie, alsmede de samenhang tussen de stoornissen en de tenlastegelegde feiten en het als reëel ingeschatte recidiverisico is TBS met bevel tot verpleging aangewezen;
- Het psychologisch rapport gedateerd 28 juni 2006 van drs. J.T. Korpi, psycholoog, inhoudende - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - onder meer: Bij betrokkene is sprake van een ontwikkelingsstoornis met een gecombineerd beeld met zowel gedragsstoornis, pervasieve ontwikkelingsstoornis als ADHD. Tevens is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabisafhankelijkheid. Betrokkene heeft wegens de ontwikkelingsstoornis en beperkte intellectuele capaciteiten de consequenties van het handelen omtrent feit 1 onvoldoende mate kunnen overzien en kan hierdoor als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De recidivekans is zeer reëel aanwezig aangezien sprake is van langdurige, structurele problematiek en eerdere behandelingspogingen zijn mislukt. Geadviseerd wordt TBS met voorwaarden.
- de over verdachte uitgebrachte rapportages van M.Ruiter, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, te weten: een voorlichtingsrapport van 12 juni 2006, een maatregelrapport van 23 november 2006, een adviesrapport van 17 januari 2007, met aanvulling gedateerd 3 april 2007 en een adviesrapport van 28 mei 2005. Laatstgenoemd adviesrapport houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
De reclassering heeft onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden. Betrokkene is tussen 8 december 2006 en eind maart opgenomen geweest in de FPK Assen in het kader van een proefbehandeling (onder schorsing van de voorlopige hechtenis). De eindconclusie van de FPK te Assen houdt in dat betrokkene, gezien de ernst van zijn stoornis, veel langer forensisch psychiatrische behandeling en begeleiding behoeft dan de maximale termijn die staat voor een TBS met voorwaarden en dat de FPK om die reden afziet van het aanbieden van een behandeltraject.
De reclassering heeft vervolgens contact opgenomen met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) en verzocht aan de hand van alle beschikbare informatie onderzoek te doen naar de mogelijkheid om verdachte in een andere instelling te kunnen plaatsen in het kader van een TBS met voorwaarden. De heer Cordia, coördinator indicatiestelling forensische zorg, is na overleg met de heer Sikkens, psychiater en waarnemend hoofd van dienst, tot de conclusie gekomen dat een klinische behandeling onder een TBS met voorwaarden niet haalbaar en niet uitvoerbaar is.
Tenslotte heeft op initiatief van de raadsman nog een intake plaatsgevonden bij Wier, een forensische instelling voor mensen met een verstandelijke beperking en onderdeel van Altrecht geestelijke gezondheidszorg. Naar de resultaten van deze intake heeft de reclassering navraag gedaan. De Wier heeft laten weten ook - maar om andere redenen dan genoemd door de FPA Assen en het NIFP - tot de conclusie te zijn gekomen dat behandeling in het kader van TBS met voorwaarden niet haalbaar is.
Rapporteur concludeert dat vanwege de aard en ernst van de stoornis van verdachte TBS met voorwaarden niet haalbaar en uitvoerbaar is.
De reclassering ziet, gelet op deze conclusie, geen mogelijkheden voor een eventueel aan een voorwaardelijk strafdeel te verbinden regulier toezicht.
Ter terechtzitting van 29 mei 2007 zijn de getuige-deskundigen Hassing en Korpi gehoord. Psychiater Hassing is bij haar advies - TBS met dwangverpleging - gebleven.
Psycholoog Korpi heeft verklaard dat de cannabisverslaving en de ontwikkelingsstoornis onderling verweven zijn, dat behandeling de stoornis niet kan wegnemen, dat behandeling er op gericht moet zijn verdachte vaardigheden aan te leren om met de stoornis om te gaan, dat uit gedragskundig oogpunt een langdurige behandeling is aangewezen, dat hij aanvankelijk ook gedacht heeft aan een TBS met dwangverpleging, dat hij echter tot zijn advies TBS met voorwaarden is gekomen vanuit de gedachte dat TBS met dwangverpleging wellicht te zwaar zou zijn in relatie tot de strafbare feiten. Voorts heeft hij verklaard dat hij, gehoord de standpunten van de FPK Assen en het NIFP, thans ook van mening is dat TBS met voorwaarden niet haalbaar is. Indien een maatregel moet worden opgelegd is TBS met dwangverpleging ook in zijn visie de enige overblijvende mogelijkheid.
De getuige-deskundige Ruiter heeft ter terechtzitting van 29 mei verklaard bij haar advies te blijven en desgevraagd herhaald dat de reclassering, indien geen maatregel wordt opgelegd, een verplicht toezicht niet mogelijk acht.
Verdachte heeft herhaald dat hij gemotiveerd is een behandeling te ondergaan maar op te zien tegen een eventuele TBS met dwangverpleging.
De rechtbank overweegt het volgende.
Duidelijk is geworden dat vanuit gedragskundig oogpunt een langdurige behandeling nodig is, binnen een zo gestructureerd mogelijk kader, waaraan verdachte zich niet kan onttrekken. Met deze behandelbehoefte zou binnen de strafrechtelijke sanctiemogelijkheden alleen de maatregel van TBS met dwangverpleging corresponderen.
Voorop dient te worden gesteld dat in het bijzonder de bewezenverklaarde brandstichting een zeer ernstig feit is dat, in combinatie met de verminderde toerekeningsvatbaarheid, ter beveiliging van de maatschappij tot oplegging van TBS met dwangverpleging kan leiden. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat TBS met dwangverpleging in dit geval een te zwaar middel is. Daarvoor is redengevend dat de brandstichting, hoewel ernstig, niet met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letstel gepaard is gegaan. Voorts heeft verdachte een blanco strafblad. Het recidivegevaar is niet op eerder begane strafbare feiten gebaseerd, maar op de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met het uit de stukken blijkende meeloopgedrag en de eerdere behandelgeschiedenis. Het recidivegevaar is ook niet concreet op nieuwe brandstichting gericht. De conclusie is dat naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken is van een voldoende ernstig en concreet recidivegevaar om ter beveiliging van de maatschappij TBS met dwangverpleging te rechtvaardigen. De rechtbank zal deze maatregel dan ook achterwege laten.
Nu TBS met voorwaarden of behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde met toezicht van de reclassering, niet mogelijk zijn gebleken, kan de vereiste behandeling niet in het kader van het strafrecht worden opgelegd.
De rechtbank zal om bovengenoemde redenen volstaan met een gedeeltelijk voorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
7. BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij NS Reizigers (vertegenwoordigd door [gemachtigde]) heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 50.000,- wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht, bestaande uit het eigen risico van NS Reizigers bij de verzekering van treinmaterieel.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere mededader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
De benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 119,65 wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht, bestaande uit € 25,- aan kleingeld en € 94,65 aan gereedschap.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die de € 25,- aan kleingeld betreft, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte -ook al is een andere dader daarbij betrokken- rechtstreeks schade heeft geleden een bedrag van € 25,- kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Ten aanzien van het overige gevorderde zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten zijn toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 36f, 47, 57, 157, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij NS Reizigers, p/a gemachtigde [gemachtigde], [adres en woonplaats gemachtigde]
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 50.000,- (vijftigduizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres en woonplaats slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 25,- (vijfentwintig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Verklaart de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd NS Reizigers te betalen een som geld ten bedrage van € 50.000,- (vijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 250 (tweehonderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 25,- (vijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mr. G.D.M. Hoedemaker en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.W. Lambregts, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2007.