ECLI:NL:RBALK:2007:BB6987

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
13 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
230896 - CV EXPL 07-225
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade door wateroverlast in gehuurd pand

In deze zaak heeft [eiser] een schadevergoedingsactie ingesteld tegen de gemeente Den Helder, gebaseerd op aansprakelijkheid uit een huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die op 1 juli 2003 inging, betrof een terrein, gebouw en garage in Den Helder, dat door de gemeente als kantoorruimte werd gebruikt. Tijdens verbouwingswerkzaamheden in de zomer van 2003 heeft een werknemer van een onderaannemer, [de heer G.], een brandslang onjuist gebruikt, wat leidde tot wateroverlast in het gehuurde pand. Op 1 september 2003 werd geconstateerd dat er water op de vloeren stond, veroorzaakt door een defect aan de brandslang. [eiser] vorderde schadevergoeding van de gemeente, die hij aansprakelijk stelde voor de geleden schade van € 86.047,27.

De kantonrechter oordeelde dat de gemeente, ondanks dat zij het pand nog niet als kantoorruimte gebruikte, op het moment van de schade al huurder was. De gemeente was aansprakelijk voor de schade, tenzij zij kon bewijzen dat er geen schuld of nalatigheid aan haar of haar personeel te verwijten viel. De rechter concludeerde dat [de heer G.] nalatig was door de kraan van de brandslang niet dicht te draaien na gebruik, wat bijdroeg aan de schade. De gemeente voerde aan dat de schade ook het gevolg was van de slechte staat van de brandhaspel, maar de kantonrechter oordeelde dat [eiser] als eigenaar verantwoordelijk was voor de staat van de brandblusapparatuur.

Uiteindelijk werd de vordering van [eiser] toegewezen tot een bedrag van € 21.511,82, waarbij de gemeente voor 25% aansprakelijk werd gehouden en de proceskosten werden gecompenseerd. De uitspraak werd gedaan door kantonrechter R.C. Schlingemann op 13 september 2007.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Den Helder
Zaaknr/rolnr.: 230896 \ CV EXPL 07-225 WG
Uitspraakdatum: 13 september 2007
Vonnis in de zaak van:
[eiser] te Den Helder
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. J. de Beurs, advocaat te Den Helder
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Den Helder, zetelende te Den Helder
gedaagde partij
verder ook te noemen: de gemeente
gemachtigde: mr. F.C. Borst, advocaat te Amsterdam
rolgemachtigde: J. v.d. Vlies, gerechtsdeurwaarder te Den Helder.
Het procesverloop
[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 11 januari 2007.
De gemeente heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis d.d. 5 april 2007 een comparitie gelast, die is gehouden op 16 augustus 2007, in aanwezigheid van [eiser] en namens de gemeente [H.], partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1. De gemeente huurt krachtens schriftelijke huurovereenkomst, neergelegd in een onderhandse akte van 1 december 2003 van [eiser] het afgebakende terrein, gebouw en garage, plaatselijk bekend [adres] te Den Helder.
Het gehuurde wordt gebruikt als kantoorruimte. De akte vermeldt als ingangsdatum van de huurovereenkomst 1 juli 2003.
2. In de zomer van 2003 hebben in opdracht van beide partijen verbouwings-werkzaamheden in en aan het gehuurde plaatsgevonden. De gemeente heeft Dimension Data Nederland B.V. opdracht gegeven het bekabelingnetwerk voor spraak- en datacommunicatie in het pand aan te leggen. Deze partij heeft op haar beurt Evolution Communication Partners Uitgeest B.V. ingeschakeld. Om het bekabelingnetwerk aan te leggen in het pand dienden er kabeldoorvoeren te worden aangebracht. Evolution Communication heeft op haar beurt de eenmanszaak [X] opdracht gegeven tot het boren van deze kabeldoorvoeren. De feitelijke boorwerkzaamheden zijn uitgevoerd door [de heer G.] van [X].
Tijdens het boren van de kabeldoorvoeren op de 2e etage is door [de heer G.] de aldaar aanwezige brandslang als tappunt gebruikt voor het tot tweemaal toe vullen van een emmer met water voor het koelen en smeren van zijn boor.
3. Op maandag 1 september 2003 is geconstateerd dat er op de begane grond en de verdiepingsvloeren van het gehuurde een laag water stond en water stroomde. Het water was afkomstig uit de brandslanghaspel die zich op de tweede verdiepingsvloer van het gehuurde bevindt. Gebleken is dat de wielslang van de brandslang niet was teruggedraaid, alsmede dat de spuitkop/straalpijp zich niet langer op de brandslang bevond.
4. [eiser] heeft als gevolg van het uitgestroomde water schade geleden aan het gehuurde tot een bedrag van € 86.047,27 inclusief BTW.
Het geschil
5. [eiser] vordert thans vergoeding van deze schade, vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten. Hij houdt de gemeente aansprakelijk, primair op grond van de huurovereenkomst, subsidiair op grond van het bepaalde in de artikelen 7:218 en 219 BW en meer subsidiair op grond van het bepaalde in art 6:171 BW. De gemeente wijst elke aansprakelijkheid af. Op de standpunten van partijen wordt hieronder voor zover nodig nader ingegaan.
De beoordeling
6. De kantonrechter stelt voorop dat de gemeente, anders dan zij heeft betoogd, op het moment dat de schade is veroorzaakt en ontstaan reeds huurder was van het pand. Dat zij het pand nog niet overeenkomstig de bestemming (als kantoorruimte) gebruikte doet er niet aan af dat zij er wel reeds de beschikking over had; zij had er onbeperkt toegang toe, in haar opdracht werden diverse werkzaamheden - waaronder de litigieuze - uitgevoerd en zij betaalde vanaf 1 juli 2003 ook al de in de akte genoemde huurprijs.
7. Dat betekent dat de gemeente in beginsel aansprakelijk is voor schade aan het gehuurde, tenzij zij bewijst dat haar, de personen die zij tot het gehuurde heeft toegelaten en diens personeel daaromtrent, geen schuld treft of geen nalatigheid is te verwijten (art 6.3 van de algemene bepalingen die onderdeel van de huurovereenkomst uitmaken). Zoals uit het volgende blijkt, is de kantonrechter van oordeel dat [de heer G.], die tot de kring van bovengenoemde personen behoort, nalatigheid valt te verwijten, waarmee de aansprakelijkheid van de gemeente in beginsel gegeven is.
8. Partijen zijn het erover eens dat de waterschade is ontstaan doordat de spuitkop van de brandslang is afgeschoten, hetgeen veroorzaakt is door de waterdruk op die (afgesloten) spuitkop. Deze druk is ontstaan doordat de wielstang (de kraan tussen de waterleiding en de brandslang) open stond. Evenmin is in geschil dat [de heer G.] deze kraan na gebruik niet heeft dichtgedraaid. Volgens de gemeente, die zich beroept op diens eigen verklaring, stond de kraan reeds open vóór dat gebruik, volgens [eiser] was de kraan toen gesloten. Dat acht de kantonrechter echter niet van doorslaggevend belang. Zelfs al zou de kraan open hebben gestaan, dan had [de heer G.] deze toch na zijn gebruik van de slang moeten dichtdraaien, temeer nu dat gebruik oneigenlijk was en bovendien onnodig, omdat - zoals niet in geschil is - er nabije andere reguliere tappunten waren. Hij kon niet volstaan om de zaak in dezelfde staat achter te laten als waarin hij die had aangetroffen. Het had hem duidelijk kunnen zijn dat de situatie die hij aantrof niet juist en onveilig was. Uit het enkele feit dat er een kraan aanwezig is valt immers al af te leiden dat afsluiting van de spuitmond aan het uiteinde van de slang niet bedoeld is om permanent leidingdruk te weerstaan.
9. Vast staat dat in elk geval mede als gevolg van het nalaten om de kraan na gebruik dicht te draaien de schade is ontstaan. De gemeente heeft evenwel betoogd dat de schade het gevolg is van de slechte staat van de brandhaspel. Een haspel in eigenlijke zin is een toestel om de slang op te rollen; de kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat bedoeld is de slechte staat van het geheel of van de slang en de (bevestiging van de) spuitkop. De gemeente beroept zich op het resultaat van een inspectie op 3 september 2003 van alle in het pand aanwezige blusapparatuur door Holland Stores. Blijkens een door dit bedrijf opgemaakt verslag is in de loop der tijd speling ontstaan tussen slang, slangklem en straalpijp, waardoor door de waterdruk de straalpijp van de slang kon afschieten, hetgeen niet zou hebben kunnen gebeuren als de brandslang op tijd gekeurd zou zijn. Deze was in mei 2001 voor het laatst gekeurd en op het moment van het ontstaan van de schade was de geldigheid van de keuring verlopen.
10. [eiser] heeft deze constateringen en gevolgtrekkingen niet of niet afdoende betwist, en de kantonrechter zal van de juistheid ervan dan ook uitgaan. Dat betekent dat hij van oordeel is dat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] zelf kunnen worden toegerekend, nu deze als eigenaar van het pand voor goede en veilige brandblusapparatuur verantwoordelijk is. De vergoedingsplicht van de gemeente zal dan ook naar rato van de zwaarte van die verantwoordelijkheid worden verminderd, en wel tot 25%. Dat betekent dat [eiser] 75% van zijn schade zelf zal hebben te dragen.
11. De vordering is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 21.511,82. Gelet op deze uitslag van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd als hierna vermeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Veroordeelt de gemeente om aan [eiser] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 21.511,82, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2003 tot de dag van betaling.
Compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Schlingemann, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 13 september 2007 in het openbaar uitgesproken.