ECLI:NL:RBALK:2007:BB5187

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1233
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het tewerkstellen van een Sierraleoonse vreemdeling zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vennootschap onder firma [naam firma], eiseres, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. De zaak betreft een bestuurlijke boete die aan eiseres is opgelegd vanwege het tewerkstellen van een Sierraleoonse vreemdeling zonder dat deze beschikte over een tewerkstellingsvergunning. De controle vond plaats op 17 februari 2005 in het bedrijfspand van eiseres te Egmond aan den Hoef, waar de werknemer werd aangetroffen die arbeid verrichtte zonder de vereiste vergunning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het besluit van 3 maart 2006.

Eiseres betwist de opgelegde boete van € 8.000,- en stelt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding, aangezien zij de identiteit van de werknemer had gecontroleerd volgens de richtlijnen van de Belastingdienst. De rechtbank overweegt dat eiseres niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om de overtreding te voorkomen. De rechtbank wijst erop dat het gebruik van een blauwe lamp bij de controle van identiteitsdocumenten niet wettelijk verplicht is, maar dat het wel een verstandige maatregel zou zijn geweest om het risico op het aannemen van een illegale werknemer te verkleinen.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete niet onevenredig hoog is in verhouding tot de ernst van de overtreding en dat eiseres niet kan worden vrijgesteld van aansprakelijkheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder. Eiseres kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: BESLU 06/1233
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
de vennootschap onder firma [naam firma],
gevestigd te Egmond aan den Hoef,
eiseres,
tegen
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 23 juni 2005 heeft verweerder op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) eiseres een bestuurlijke boete van € 8.000,- opgelegd vanwege het tewerkstellen van een Sierraleoonse vreemdeling zonder dat deze in het bezit was van een tewerkstellingsvergunning.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 juli 2005, door verweerder ontvangen op
2 augustus 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 13 april 2006, bij de rechtbank ingekomen op
18 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 mei 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden. Bij brief van 12 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2007 waar is verschenen namens verweerder mr. [ambtenaar werkzaam bij verweerder], ambtenaar werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Namens eiseres is niemand ter zitting verschenen.
2. Motivering
2.1 Verweerder heeft op 17 februari 2005 bij een controle, uitgevoerd in het bedrijfspand van eiseres te Egmond aan den Hoef (gemeente Bergen), een persoon van Sierraleoonse nationaliteit (hierna: de werknemer) aangetroffen, die zonder dat voor hem een tewerkstellingsvergunning was verleend, arbeid verrichte bestaande uit het storten van bloembollen op de lopende band. Met kennisgeving van 17 mei 2005 is eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen een bestuurlijke boete op te leggen. Verweerder heeft bij besluit van 23 juni 2005 een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 8.000,-. Verweerder heeft geen aanleiding gezien de opgelegde boete te herzien dan wel het boetebesluit in te trekken en heeft bij besluit van 3 maart 2006 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 In het bestreden besluit van 3 maart 2006 heeft verweerder gesteld dat eiseres niet alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht mag worden om overtreding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen. Door niet te beschikken over een blauwe lamp heeft eiseres het risico genomen een overtreding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav te begaan en derhalve is de overtreding verwijtbaar.
In het verweerschrift alsmede ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat de foto op de kopie van het identiteitsbewijs waarmee de werknemer zich bij eiseres heeft geïdentificeerd geen gelijkenis met hem vertoond. Volgens verweerder valt niet in te zien dat eiseres niet tot diezelfde vaststelling had kunnen (en dus had moeten) komen op het moment dat de werknemer zich met het identiteitsbewijs bij haar identificeerde.
2.3 Eiseres is van mening dat haar ten onrechte wordt verweten bij de controle van het identiteitsdocument van de werknemer geen blauwe lamp te hebben gebruikt. Eiseres stelt de controle van het identiteitsdocument te hebben uitgevoerd aan de hand van de algemene tips van de Belastingdienst en andere overheidsinstanties. Er werden geen afwijkingen geconstateerd. Er is geen wettelijk voorschrift om bij de controle een blauwe lamp te gebruiken. Voorts heeft eiseres aangegeven dat de boeteoplegging niet terecht is, aangezien zij slachtoffer is geworden van oplichting, waarvan aangifte bij de politie heeft gedaan. De werknemer heeft inmiddels schuld bekend. Volgens eiseres kan haar geenszins een verwijt worden gemaakt en kan haar dus geen boete worden opgelegd.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een deugdelijke motivering bij de bekendmaking van de beslissing te worden vermeld. Verweerder heeft zijn standpunt, dat eiseres tot de vaststelling had kunnen en moeten komen dat de werknemer en degene op de foto op het identiteitsbewijs niet dezelfde waren, niet in de beslissing van 3 maart 2006 vermeld. Eerst in het verweerschrift en vervolgens ter zitting is dat standpunt naar voren gebracht. Aangezien de rechtbank voor de vraag is gesteld of het bestreden besluit van 3 maart 2006 in rechte stand kan houden, zal dit aanvullende standpunt van verweerder door de rechtbank bij de beoordeling van de zaak buiten beschouwing worden gelaten.
2.6 Niet in geschil is dat eiseres de werknemer, een Sierraleoonse vreemdeling, werkzaamheden heeft laten uitvoeren in haar bedrijf, zonder dat ten behoeve van hem een tewerkstellingsvergunning is verleend. Eveneens is niet in geschil dat voor deze persoon een tewerkstellingsvergunning vereist is. Ter beoordeling staat of verweerder terecht een boete heeft opgelegd aan eiseres.
2.7 In het eerste lid van artikel 2 van de Wav is bepaald dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Het niet naleven van het eerste lid van artikel 2 van de Wav wordt ingevolge artikel 18 van de Wav aangemerkt als een beboetbaar feit.
Artikel 19a, eerste lid, van de Wav, bepaalt dat een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
Artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wav bepaalt dat de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk is aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,-. Het derde lid bepaalt dat de minister beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
2.8 Verweerder heeft zijn beleid ten aanzien van beboetbare feiten uitgewerkt in de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (Stc. 24 december 2004, nr. 249). Als uitgangspunt worden de normbedragen gehanteerd die zijn neergelegd in de "Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen", een bijlage bij de Beleidsregels. Overtreding van artikel 2 van de Wav vermeldt een boete normbedrag van
€ 8.000,-.
2.9 Ingevolge artikel 4:84 van de Awb dient het bestuursorgaan te handelen overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.10 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het opleggen van een boete ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav een discretionaire bevoegdheid toekomt. De onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee, dat de rechter vol dient te toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.
2.11 Eiseres heeft een voorschrift overtreden dat is gesteld ter bestrijding van illegale tewerkstelling van personen. De ratio van deze wetgeving is blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29 523, nr. 3, p.1) gelegen in het bestrijden van het verdringen van legaal arbeidsaanbod op de arbeidsmarkt in Nederland en de Europese Economische Ruimte, van het overtreden van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden hetgeen kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdelingen, en van concurrentievervalsing binnen een sector waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad. Gelet op het met de wet beoogde doel, is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder vastgestelde boetenormbedrag van € 8000,- per beboetbaar feit niet onevenredig hoog is.
2.12 Het standpunt van eiseres dat overtreding van artikel 2 van de Wav niet aan haar is toe te rekenen, volgt de rechtbank niet. Een werkgever dient de identiteit van een werknemer te verifiëren en het is juist dat er geen wettelijke verplichting bestaat om daarbij gebruik te maken van een blauwe lamp. Echter, eiseres had het risico dat zij een illegale werknemer zou aannemen, en daarmee een overtreding zou begaan als bedoeld in artikel 2 van de Wav, aanzienlijk kunnen verkleinen door bij de verificatie van de identiteit van de werknemer een blauwe lamp te gebruiken. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiseres niet alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht mocht worden om overtreding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav te voorkomen.
2.13 Dat eiseres de meervoudige overtreding niet moedwillig zou hebben begaan en dat zij niet wist dat zij de betreffende wetgeving overtrad, maakt niet dat de overtreding eiseres niet zou zijn toe te rekenen omdat ook bij het ontbreken van opzet de overtreding is begaan. De geconstateerde overtreding valt aan eiseres te verwijten in een normale, niet verminderde, mate.
2.14 Ook overigens acht de rechtbank geen aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder het boetebedrag had dienen te matigen of van oplegging had dienen af te zien.
2.15 Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het besluit van 3 maart 2006 op goede gronden berust. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
2.16 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2007 door mr. N.O.P. Roché, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.