ECLI:NL:RBALK:2007:BB4635

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1796
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om vrijstelling voor bouw van garage buiten bouwvlak

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 10 september 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonende te Zuid-Scharwoude, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk. Eiseres had op 7 maart 2005 een verzoek ingediend om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een garage op haar perceel, dat eerder was geweigerd. De rechtbank moest beoordelen of dit verzoek moest worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in essentie gelijk was aan een eerdere aanvraag, die was afgewezen, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigden. Hierdoor werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 80,50. De rechtbank benadrukte dat de aanvraag voor de garage, ondanks enige wijziging in situering, niet voldeed aan de criteria voor een nieuwe aanvraag, omdat de bouwtekening identiek was aan die van de eerdere aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de vrijstelling door verweerder terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 06/1796 WW44
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Zuid-Scharwoude,
eiser,
gemachtigde mr. R.A.M. Schram,
tegen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij brief van 7 maart 2005 heeft eiseres verweerder verzocht vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van een garage/berging bij haar woning aan de [adres] in Zuid-Scharwoude.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft verweerder geweigerd vrijstelling te verlenen.
Eiseres heeft op 16 mei 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen deze weigering.
Op 13 juni 2006 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift.
Verweerder heeft op 16 juni 2006 alsnog een besluit op bezwaar genomen.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 maart 2007, waar eiseres is verschenen in persoon met haar echtgenoot [naam] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde [naam].
De rechtbank heeft het onderzoek heropend bij uitspraak van 26 maart 2007 en verweerder verzocht aanvullende stukken over te leggen.
Partijen hebben aan de rechtbank toestemming verleend om uitspraak te doen zonder verdere behandeling ter zitting.
Motivering
1. Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit op de aanvraag, tenzij dat besluit aan het bezwaar of het beroep geheel tegemoet komt. Hieruit volgt ook dat indien hangende het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar gericht tegen een reële primaire beslissing alsnog op het bezwaar wordt beslist, het beroep geacht moet worden mede daartegen te zijn gericht.
Omdat verweerder hangende de beroepsprocedure alsnog op het bezwaar heeft beslist, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het uitblijven van een tijdige beslissing op haar bezwaar. Verweerder is immers met het besluit van 16 juni 2006 tegemoetgekomen aan het beroep van eiseres. Hieruit volgt dat het beroep gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard
Gelet op het voorgaande is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 80,50 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en € 322,00 (waarde per punt) en 0,25 (gewicht van de zaak: zeer licht).
2. De rechtbank ziet zich ten aanzien van het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 16 juni 2006 allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) (onder meer in haar uitspraak van 4 april 2003, gepubliceerd onder LJN:AF7223) geeft artikel 4:6 van de Awb voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemene rechtsbeginsel inhoudende dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (ne bis in idem). Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
3. De echtgenoot van eiseres heeft op 26 januari 2004 een bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor de bouw van een nieuwbouw landhuis en een vrijstaande garage op het perceel [adres] te Zuid-Scharwoude. Verweerder heeft die bouwvergunning geweigerd omdat het bouwplan wat betreft de goot- en nokhoogte van een deel van het landhuis, het percentage bebouwde oppervlakte van het bouwvlak en de situering van de garage buiten het bouwvlak in strijd zou zijn met het vigerende bestemmingsplan en het daarbij behorende uitwerkingsplan en verweerder niet bereid was om ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlening. De rechtbank heeft het beroep tegen de ongegrondverklaring door verweerder bij besluit van 28 september 2004 van het gemaakte bezwaar bij uitspraak van 20 juli 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de situering van de garage buiten het bouwvlak in strijd is met de voorschriften van het uitwerkingsplan, dat de weigering vrijstelling te verlenen in overeenstemming is met de door verweerder gevolgde gedragslijn (de voorschriften van de partiële herziening van het uitwerkingsplan) en dat de weigering van verweerder om vanwege ongewenste precedentwerking en de ruime bebouwingsmogelijkheden op het perceel van die gedragslijn af te wijken, niet kennelijk onredelijk wordt geacht. De rechtbank achtte verweerder niet gehouden op grond van het gelijkheidsbeginsel vrijstelling te verlenen.
4. Hangende het bovenvermelde beroep bij de rechtbank heeft eiseres verweerder op 7 maart 2005 verzocht onder toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van een vrijstaande garage vóór de inmiddels (met een bouwvergunning en zonder garage) op het perceel gebouwde woning. Bij deze aanvraag is een deel van de bouwtekening overgelegd die behoorde bij de aanvraag bouwvergunning eerste fase van 26 januari 2004 en een kaartje waaruit blijkt dat de situering van de garage op het perceel in vergelijking met de eerdere aanvraag enigszins is gewijzigd.
Verweerder heeft onder verwijzing naar zijn beleid om geen garages buiten het bouwvlak voor woningen toe te staan geweigerd vrijstelling te verlenen. De door eiseres overgelegde “Stedenbouwkundige visie Perceel [adres] te Zuid-Scharwoude” van 29 augustus 2005 is volgens verweerder niet voldoende onderbouwd om aan te tonen dat een garage op deze locatie passend is en het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
Voor het antwoord op de vraag of het aan het besluit van 16 juni 2006 ten grondslag liggende vrijstellingsverzoek moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag waarbij voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb geldt, is van belang of het bouwplan waarop de eerdere aanvraag om vrijstelling (en bouwvergunning) betrekking heeft in essentie gelijk is aan het bouwplan waarop de huidige aanvraag om vrijstelling ziet. Bij die vergelijking komt volgens de jurisprudentie van de ABRS (zie de uitspraak van 7 juni 2006, gepubliceerd onder LJN: AX7084) mede betekenis toe aan de gronden waarop de eerdere aanvraag is geweigerd.
De rechtbank stelt vast dat de thans voorliggende aanvraag betrekking heeft op een vrijstaande garage die als zodanig onderdeel uitmaakte van het eerste bouwplan. Dat de bouw van een garage nu op zichzelf staat maakt niet dat om die reden geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de eerste aanvraag door de echtgenoot van eiseres is gedaan. Aangezien de bij de huidige aanvraag overgelegde bouwtekening identiek is aan de bouwtekening van de vrijstaande garage die deel uitmaakte van het eerste bouwplan kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar ter zitting ingenomen standpunt dat deze garage in de uitvoering afwijkt van de garage die was opgenomen in het eerste bouwplan. De (enkele) omstandigheid dat de situering op het perceel enigszins is gewijzigd maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat niet van een herhaalde aanvraag moet worden gesproken nu, hetgeen niet in geding is, ook deze garage buiten het bouwvlak is gesitueerd.
Gelet op het voorgaande moet de aanvraag van 7 maart 2005 naar het oordeel van de rechtbank als een herhaalde aanvaag worden aangemerkt. Aangezien niet is gebleken dat eiseres bij haar verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld is voor een rechterlijke beoordeling van het op die aanvraag genomen besluit geen plaats. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling is verder geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op
bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage
van € 80,50;
- wijst de gemeente Langendijk aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 80,50 dient te worden gedaan aan eiseres;
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit op bezwaar van 16 juni 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 september 2007 door mr.drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.