ECLI:NL:RBALK:2007:BB3969

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93062
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om DNA-test en ontkenning vaderschap

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 19 september 2007 uitspraak gedaan in een verzoek van een man om DNA-testen uit te laten voeren en zijn ontkenning van het vaderschap met betrekking tot twee verweerders gegrond te verklaren. De verweerders zijn geboren in 1966 en 1969, en de man is sinds de echtscheiding met hun moeder in 1992 niet meer in contact geweest met hen. De man stelt dat het vermoeden dat hij niet de biologische vader is, jarenlang in zijn onderbewustzijn heeft gesluimerd, maar pas naar boven is gekomen na een ziekenhuisopname in 2006. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2007, bijgestaan door zijn advocaat mr. Van Elswijk, heeft de man zijn verzoek toegelicht. De verweerders, vertegenwoordigd door mr. G.J.F. Voss, hebben zich op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de termijn van een jaar sinds het bekend worden van het vermoeden al lang is verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de man niet tijdig is ingediend en heeft ook het verzoek om een deskundige te benoemen voor DNA-testen afgewezen. De rechtbank heeft geen kostenveroordeling uitgesproken, zoals door de verweerders was verzocht. De beslissing van de rechtbank was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek. De beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van de enkelvoudige kamer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De man kan tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
VPS
zaak- en rekestnummer: 93062 / FA RK 07-108
datum: 19 september 2007
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
procureur: mr. R.P. Zijp,
tegen:
[gerekwestreerde],
en
[gerekwestreerde],
beiden wonende te [woonplaats],
gerekwestreerden,
procureur: mr. C.H. Boll,
advocaat: mr. G.J.F. Voss te Zaandam, gemeente Zaanstad.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de man en verweerders.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 31 januari 2007 het verzoekschrift van de man ingekomen om een deskundige te benoemen met de opdracht DNA-testen uit te voeren, daarvan verslag uit te brengen en de medewerking van verweerders te gelasten. Voorts verzoekt de man -indien en voor zover de testen uitwijzen dat hij niet de biologische vader van één of beide verweerders is-
zijn ontkenning van het vaderschap met betrekking tot[gerekwestreerde], geboren in de gemeente [] op [geboorte datum] en/of [gerekwestreerde], geboren in de gemeente [], [geboortedatum], gegrond te verklaren.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2007, alwaar zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Van Elswijk, en mr. Voss namens verweerders. Hiervan is proces- verbaal opgemaakt.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De rechtbank ziet -gelet op aard van de verzoeken- aanleiding allereerst in te gaan op het verzoek van de man om de ontkenning van het vaderschap gegrond te verklaren (indien en voor zover de testen uitwijzen dat hij niet de biologische vader van één of beide verweerders is).
Dit verzoek is gegrond op artikel 200 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
De man heeft ter beoordeling van het verzoek de daartoe benodigde bescheiden overgelegd.
De man voert als grond voor zijn verzoek aan dat hij tijdens een ziekenhuisopname in februari/ maart 2006 -in verband met een levensbedreigende aandoening- zijn levensloop heeft bespiegeld met betrekking tot zijn huwelijk. Als gevolg daarvan is hij gaan vermoeden dat hij niet de biologische vader van verweerders is. Ter zitting heeft de man nadrukkelijk laten weten dat hij op zoek is naar de waarheid omtrent zijn vaderschap en dat hij wil dat de rechtbank hem in staat stelt deze boven water te krijgen.
Verweerders stellen zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk is in diens verzoek gelet op het feit dat de man en hun moeder reeds in 1992 van echt zijn gescheiden, en de termijn van een jaar sinds het bekend worden van de man met het vermoeden -gelet op zijn opleidingsniveau- reeds lang is verstreken. Voorts achten verweerders het onaannemelijk dat de man pas na een gesprek met de Almachtige tot het vermoeden is gekomen.
De rechtbank gaat op grond van het vorenstaande allereerst in op de ontvankelijkheid van het verzoek van de man. Uit de wet vloeit voort dat de man zijn verzoek moet indienen binnen een jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind (in casu de kinderen) is. Uit de bij het verzoekschrift als productie 9 gevoegde
persoonlijke toelichting van de man maakt de rechtbank op dat een uitspraak van Onze Lieve Heer tot eerdergenoemd vermoeden van de man heeft geleid, nadat dit vermoeden al jarenlang in zijn onderbewustzijn heeft gesluimerd. De rechtbank is van oordeel dat dit een zeer subjectieve ervaring is en dat het standpunt van de man -tezamen met het feit dat hij in de afgelopen 12 jaar geen enkel contact meer met verweerders en hun moeder heeft gehad- niet voldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de man pas tijdens zijn ziekenhuisopname is gaan
vermoeden dat hij niet de biologische vader van verweerders is.
Het verzoek is, gelet op bovengenoemde omstandigheden, niet tijdig ingediend. Op grond van het vorenstaande ziet de rechtbank voorts aanleiding ook het verzoek van de man om een deskundige te benoemen (met de opdracht DNA-testen uit te voeren, daarvan verslag uit te brengen en de medewerking van verweerders te gelasten) af te wijzen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussen partijen een kostenveroordeling uit te spreken, zoals door verweerders verzocht.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de man niet-ontvankelijk in diens verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2007, in tegen- woordigheid van mr. V.P. Schulze, griffier.
U kunt tegen deze beschikking in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt de beschikking al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.