ECLI:NL:RBALK:2007:BB2738

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
231844 CV EXPL 07-336
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor betaling van een factuur bij schijn van volmacht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 7 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de aansprakelijkheid voor een factuur. De eiser, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarder J.J. van der Voort, vorderde betaling van een bedrag van € 3.134,45, dat voortkwam uit een opdracht die was gegeven door de heer [de heer M.W.] voor de levering en plaatsing van een rolhek. De heer [de heer M.W.] handelde daarbij naar eigen zeggen namens de onderneming [Xx], waarvan [gedaagde] de eigenaar was. De eiser stelde dat hij mocht vertrouwen op de bevoegdheid van [de heer M.W.] om de opdracht te geven, terwijl [gedaagde] betwistte dat zij op de hoogte was van deze overeenkomst en dat zij toestemming had gegeven.

De kantonrechter oordeelde dat het niet relevant was of [de heer M.W.] de schijn van bevoegdheid had opgewekt, maar of [gedaagde] dat had gedaan door haar verklaringen of gedragingen. De rechter concludeerde dat [eiser] onvoldoende feiten had aangedragen die erop wezen dat [gedaagde] de opdracht had bekrachtigd. De kantonrechter benadrukte dat de affectieve relatie tussen [gedaagde] en [de heer M.W.] geen zakelijke basis bood voor het vertrouwen dat [eiser] had gesteld. Bovendien had [gedaagde] geen protest aangetekend tegen de opdracht, maar dit betekende niet dat zij instemde met de overeenkomst.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die voor [gedaagde] op nihil werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het verifiëren van volmachten in zakelijke transacties, vooral bij aanzienlijke bedragen, en dat de verantwoordelijkheid voor de toereikendheid van een volmacht bij de feitelijke opdrachtgever ligt.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Den Helder
Zaaknr/rolnr.: 231844-07-336 WG
Uitspraakdatum: 7 juni 2007
Vonnis in de zaak van:
[eiser], wonende te Garmerwolde
eisende partij
verder ook te noemen: [eiser]
gemachtigde: J.J. van der Voort, gerechtsdeurwaarder te Alkmaar
tegen
[gedaagde], thans wonende te Den Helder, [adres]
v.h.o.d.n. [Xx]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
in persoon procederende.
Het procesverloop
[eiser] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 25 januari 2007.
[gedaagde] heeft bij antwoord verweer gevoerd.
Na beraad heeft de kantonrechter een comparitie gelast, die is gehouden op 3 mei 2007, in aanwezigheid van partijen en de gemachtigde.
Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1. Op of omstreeks 25 november 2004 heeft de heer [de heer M.W.] [eiser] opdracht gegeven voor levering en plaatsing van een rolhek type diamont 550 een en ander voor een prijs van € 6.134,45. Daarbij gaf hij aan te handelen namens de onderneming [Xx], [adres] te Groningen, op naam waarvan de offerte ook is gesteld. Bij die gelegenheid heeft [de heer M.W.] een bedrag van € 1.900,00 aanbetaald. Op of kort daarna is het hek door [eiser] geplaatst in of aan het pand waar de winkel van [Xx] was gevestigd. Tijdens die plaatsing was [de heer M.W.] aanwezig, maar [gedaagde] niet.
2. [eiser] heeft [Xx] een factuur gezonden tot bovengenoemd bedrag, gedateerd 31 januari 2005. [de heer M.W.] heeft daarop op 24 juni 2005 een deelbetaling van € 1.100,00 per kas gedaan. Aldus resteerde nog € 3.134,45.
3. Gedurende de hele bovenbedoelde periode was [gedaagde] de eigenaar van de onderneming en stond als zodanig ook bij de Kamer van Koophandel ingeschreven tot 26 september 2005, op welk moment de onderneming is opgeheven. [de heer M.W.] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad die op enig moment in 2004 is geëindigd, [gedaagde] is daarop naar het buitenland vertrokken en heeft geen bemoeienis meer gehad met de onderneming.
Het geschil
4. [eiser] houdt [gedaagde] aansprakelijk voor de betaling van (het restant van) zijn nota, stellende dat [de heer M.W.] namens de onderneming de betreffende opdracht heeft gegeven en dat hij ervan mocht uitgaan dat hij daartoe bevoegd was. [gedaagde] acht zich niet aansprakelijk; zij stelt dat zij niet wist, laat staan heeft goedgevonden dat [de heer M.W.] de betreffende overeenkomst sloot.
De beoordeling
5. [eiser] heeft op zichzelf niet betwist dat [de heer M.W.] zonder toestemming van [gedaagde] heeft gehandeld, maar stelt, zo begrijpt de kantonrechter, dat hij ervan uit mocht gaan dat [de heer M.W.] wel bevoegd was, zodat [gedaagde] niettemin gebonden is. De kantonrechter stelt voorop dat niet van belang is of [de heer M.W.] zelf de schijn van bevoegdheid heeft opgewekt, maar of [gedaagde] dat heeft gedaan door verklaring(en) of gedraging(en) voor of tijdens het aangaan van de overeenkomst (art 3:61 lid 2 BW) of nadien (waaruit [eiser] mocht afleiden dat [gedaagde] de opdracht alsnog bekrachtigde (art 3:69 lid 1 BW). [eiser] heeft onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die daarop wijzen.
6. Dat partijen hebben samengewoond is op zichzelf geen omstandigheid waarop dat vertrouwen kan worden gebaseerd; het gaat hier om een zakelijke kwestie en gesteld noch gebleken is dat [de heer M.W.] een functie had of werkzaam was voor [gedaagde] in het kader waarvan hij opdrachten als de onderhavige kon verstrekken of waarbij dat gebruikelijk is. [gedaagde] heeft weliswaar niet geprotesteerd tegen de opdracht of de plaatsing, maar dat betekent nog niet dat [eiser] ervan uit mocht gaan dat zij daarmee instemde. Hij heeft immers in het geheel geen contact met haar gehad en enkel zaken gedaan met [de heer M.W.]. [gedaagde] wist niets van de bestelling of de plaatsing/levering van het hek, zodat zij geen reden had voor protest. [gedaagde] heeft gesteld dat zij niet eens wist dat [de heer M.W.] de zaak buiten haar om voortzette. Het wijst zeker op enige laksheid van haar kant dat zij na haar vertrek en beëindiging van haar bemoeienis bij de onderneming deze niet heeft doen uitschrijven bij de Kamer van Koophandel en kennelijk ook geen maatregelen heeft genomen om te verhinderen dat [de heer M.W.] de exploitatie heeft voortgezet, maar het gaat te ver om daaruit af te leiden dat zij met de bestelling en plaatsing van het rolhek instemde.
7. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiser] ten onrechte [gedaagde] tot betaling heeft aangesproken. Ter vermijding van risico's als de onderhavige had hij - zeker bij een order ter grootte van het hier aan de orde zijnde belang - de beweerde volmacht van [de heer M.W.] om namens [Xx] op te treden, moeten verifiëren. [de heer M.W.] dient zijnerzijds overigens voor de toereikendheid van die volmacht in te staan en kan mogelijk aangesproken worden op grond van het bepaalde in art 3:70 BW.
8. Gelet op het vorenstaande zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
[eiser] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Verwijst [eiser] in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Schlingemann, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 7 juni 2007 in het openbaar uitgesproken.