ECLI:NL:RBALK:2007:BB1362

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95567 / FA RK 07-522
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juridische positie van zorgstichting ten opzichte van pleegouders en blokkaderecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 20 juni 2007 uitspraak gedaan over de juridische positie van een zorgstichting in vergelijking met die van pleegouders, specifiek met betrekking tot het inroepen van het blokkaderecht. De stichting, in dit geval Stichting Philadelphia Zorg, had een verzoek ingediend tot ontheffing van de moeder van het gezag over haar minderjarige kind, geboren op 20 januari 1996. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de vader van de minderjarige zijn gescheiden en dat de moeder na de echtscheiding alleen belast is gebleven met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de minderjarige sinds 6 augustus 2001 uit huis is geplaatst en momenteel in een woonvoorziening voor verstandelijk gehandicapten verblijft.

De rechtbank heeft de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 267 en 268 van Boek 1, in overweging genomen. Artikel 267 lid 1 bepaalt dat ontheffing van het ouderlijk gezag alleen kan worden uitgesproken op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de juridische positie van pleegouders wezenlijk verschilt van die van de zorgstichting, omdat de stichting niet de mogelijkheid heeft om het blokkaderecht in te roepen. Dit betekent dat de stichting niet kan verzoeken om ontheffing van het gezag, aangezien dit verzoek alleen kan worden ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de zorgstichting geen wettelijke mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen in deze specifieke situatie.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
BB
zaak- en rekestnummer: 95567 / FA RK 07-522
datum: 20 juni 2007
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
STICHTING PHILADELPHIA ZORG,
gevestigd te Nunspeet,
verzoekende partij,
procureur: mr. P.J.M. Fens,
tegen:
1. GEREKWESTREERDE ,
2. GEREKWESTREERDE,
gerekwestreerden,
niet verschenen.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de stichting, de moeder, respectievelijk de vader.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 31 mei 2007 het verzoekschrift van de stichting ingekomen, strekkende tot ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige naam, geboren in de gemeente Zwolle op 20 januari 1996, met benoeming tot voogdes van de stichting Leger des Heils Welzijn en Gezondheidszorg, waarvan de ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening Leger des Heils (AJL), Floris Versterstraat 2 te (8932 BR) Leeuwarden, een werkeenheid is.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige. Bij beschikking van 2 april 1997 van de rechtbank Leeuwarden is tussen de moeder en de vader, op geboortedatum in de gemeente naam gemeente gehuwd, de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 23 april 1997 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In die beschikking is voorts bepaald dat de moeder na de echtscheiding alleen belast blijft met het ouderlijk gezag.
Bij beschikking van 15 oktober 2003 van de rechtbank Leeuwarden is de moeder ontheven van het gezag over de op dat moment minderjarige naam, geboren in de gemeente naam gemeente op geboortedatum, met benoeming tot voogdes van voormelde stichting Leger des Heils.
De moeder is niet in staat om de dagelijkse verzorging en opvoeding van haar kinderen op zich te nemen. De minderjarige naam is sinds 6 augustus 2001 uit huis geplaatst, in die zin dat zij toen is geplaatst in Gezinshuis Hindeloopen. In de loop van 2004 is zij geplaatst in de woonvoorziening voor verstandelijk gehandicapten Het Zwaluwnest van de stichting te Sneek, mr. C.P.M. Rommestraat 12, alwaar zij tot op heden verblijft. De stichting stelt dat het belang van de minderjarige vergt dat de moeder wordt ontheven van het gezag. De verzorging en opvoeding door de stichting geschiedt met instemming van de ouders in het bijzonder de moeder voornoemd en vindt plaats sedert meer dan een jaar. Terugkeer naar de moeder zal leiden tot ernstig nadeel voor de minderjarige.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 267 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat ontheffing van het ouderlijk gezag slechts wordt uitgesproken op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of van het openbaar ministerie. Lid 2 van gemeld artikel bepaalt dat, in het geval bedoeld in artikel 268 lid 2 onder d van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de ontheffing, indien de kinderrechter een verzoek van de ouders om toestemming tot wijziging in het verblijf van hun kind heeft afgewezen, bovendien kan worden verzocht door degene die het kind op het tijdstip van het verzoek tenminste een jaar heeft verzorgd en opgevoed. Indien het kind door meer dan een persoon wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gezamenlijk worden gedaan. Is de ontheffing verzocht, dan blijft het tweede lid van artikel 253s van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.
De rechtbank dient thans de vraag te beantwoorden of de omstandigheid dat de minderjarige verblijft in een woonvoorziening voor verstandelijk gehandicapten is gelijk te stellen met de situatie dat de minderjarige wordt verzorgd en opgevoed door pleegouders. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag zou de stichting in haar verzoek kunnen worden ontvangen op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 2 onder d BW.
De rechtbank beantwoordt deze vraag echter ontkennend, waarbij het volgende wordt overwogen. In artikel 1:267 BW wordt gesteld dat de pleegouders slechts ontheffing kunnen vragen, indien zij gebruik hebben gemaakt van het blokkaderecht. De ontheffingsgrond kan ook worden toegepast als de ouders het kind bij de pleegouders willen laten en het blokkaderecht dus niet nodig is. In dat geval kunnen alleen de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie de zaak aanhangig maken en niet de pleegouder zelf.
De rechtbank is van oordeel dat de juridische positie van pleegouders in een situatie zoals hierboven is weergegeven wezenlijk afwijkt van die positie van de stichting in een zaak als de onderhavige, aangezien de stichting niet de mogelijkheid heeft om het blokkaderecht in te roepen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er voor de stichting geen wettelijke mogelijkheid bestaat voor het indienen van een verzoek tot ontheffing. Zulks kan in een situatie als de onderhavige uitsluitend geschieden door de Raad voor de Kinderbescherming of het openbaar ministerie. De rechtbank zal de stichting derhalve in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de stichting niet-ontvankelijk in het verzoek tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige naam betrokkene, geboren in de gemeente naam gemeente op geboortedatum.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, lid van gemelde kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juni 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.