ECLI:NL:RBALK:2007:BB0723

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1573
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van de sloopvergunning voor de Don Boscokerk te Alkmaar

Op 31 juli 2007 heeft de Rechtbank Alkmaar uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 07/1573, waarin een verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Het verzoek was ingediend door een aantal verzoekers, waaronder de vereniging 'Vereniging tot behoud van het 19de en vroeg 20ste-eeuwse cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap', tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. De zaak betrof de verleende sloopvergunning voor de Don Boscokerk, gelegen aan het Geert Groteplein in Alkmaar. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de sloopvergunning geen gebreken vertoonde die tot schorsing van het besluit moesten leiden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het opstellen van een sloopveiligheidsplan niet noodzakelijk was en dat er geen nadere veiligheidsvoorschriften aan de vergunning verbonden hoefden te worden. De rechtbank stelde vast dat de verzoekers, met uitzondering van enkele, niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij niet rechtstreeks in hun individuele belangen werden getroffen door het besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke uitstraling van de kerk van voldoende betekenis was voor de verzoekers die wel als belanghebbenden werden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om het besluit tot verlening van de sloopvergunning te schorsen, ook niet in het licht van de mogelijkheid dat de kerk op de gemeentelijke monumentenlijst zou worden geplaatst. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/1573
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
1. de vereniging "Vereniging tot behoud van het 19de en vroeg 20ste-eeuwse cultuurgoed in Nederland, het Cuypersgenootschap", gevestigd te Boskoop,
2. [verzoeker 2], wonend te Alkmaar,
3. [verzoeker 3], wonend te Alkmaar,
4. [verzoeker 4], wonend te Alkmaar,
5. [verzoeker 5], wonend te Alkmaar,
6. [verzoeker 6], wonend te Alkmaar,
7. [verzoeker 7], wonend te Alkmaar,
8. [verzoeker 8], wonend te Alkmaar,
9. [verzoeker 9], wonend te Alkmaar,
10. [verzoeker 10], wonend te Alkmaar,
11. [verzoeker 11], wonend te Wogmeer,
12. [verzoeker 12], wonend te Den Haag,
verzoekers,
gemachtigde mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen de R.K. Parochie van de H.H. Mattias-Laurentius, vertegenwoordigd door de heer [naam 1].
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 10 mei 2007 heeft verweerder aan de R.K. Parochie van de H.H. Mattias-Laurentius vergunning verleend voor het slopen van een kerk en pastorie op het perceel Geert Groteplein 1 en 2 te Alkmaar. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 22 juni 2007 bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij bij brief van 29 juni 2007 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 18 juli 2007, waar verzoeker sub 11 in persoon en [naam 2] en de heer [naam 3] namens verzoekster sub 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De overige verzoekers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden [naam 4] en [naam 5]. Verder is de R.K. Parochie van de H.H. Mattias-Laurentius, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, verschenen.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daarover een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. De kerk met aanbouw die plaatselijk bekend staat als de Don Boscokerk, is gebouwd in 1961 en gelegen aan het Geert Groteplein in Alkmaar. Verweerder heeft de gevraagde sloopvergunning onder voorwaarden verleend om ter plaatse toekomstige ontwikkelingen in het kader van de herstructurering van de wijk Nieuw-Overdie mogelijk te maken.
3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het door verzoekers gemaakte bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2007 niet-ontvankelijk is, omdat verzoekers naar zijn mening niet als belanghebbenden bij de verleende sloopvergunning kunnen worden aangemerkt.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, LJN: AY3651, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter leidt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 september 2003, LJN: AI1758, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) af dat bij de vraag wie als belanghebbenden bij een verleende sloopvergunning kunnen worden aangemerkt de ruimtelijke uitstraling van het te slopen object van betekenis is.
5. Vaststaat dat verzoekers sub 10 en 11 op een geruime afstand van de kerk woonachtig zijn en hierop geen zicht hebben. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij door het bestreden besluit niet rechtstreeks in hun individuele belangen worden getroffen en daarom niet als belanghebbenden zijn te beschouwen.
Evenmin kan verzoeker sub 12 als belanghebbende worden aangemerkt. De enkele stelling dat hij als erfgenaam en beheerder van de nalatenschap van de architect van de kerk door de sloopvergunning rechtstreeks geraakt wordt in zijn belangen, volgt de voorzieningenrechter niet. Naar zijn oordeel is niet gebleken dat een eigen, individueel belang aan de zijde van verzoeker sub 12 is geschonden en dat dit bij het bestreden besluit voldoende rechtstreeks betrokken is.
Verzoekers sub 2 tot en met 9 zijn blijkens het verhandelde ter zitting op een afstand van om en nabij 200 meter van de kerk woonachtig. Niet is uit te sluiten dat enige bewoners zicht hebben op de kerk. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de ruimtelijke uitstraling van de kerk dusdanig van betekenis worden geacht dat er ondanks de betrekkelijk grote afstand tussen de woningen van verzoekers sub 2 tot en met 9 en de kerk toch sprake is van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Verzoekers sub 2 tot en met 9 dienen derhalve als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt.
Verzoekster sub 1 is een vereniging die blijkens haar statuten haar doel, inhoudende in de breedst mogelijke kring een herwaardering van en een beter begrip voor de voortbrengselen van de negentiende- en twintigste-eeuwse Nederlandse cultuur te kweken en het duurzaam behoud van die verworvenheden te realiseren, tracht te bereiken door onder meer het optreden in en buiten rechte ten behoeve van het behoud van de onderhavige cultuurgoederen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft geoordeeld moet het bij belangen van een rechtspersoon als vermeld in artikel 1:2, derde lid, Awb gaan om een aan een statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van individuele leden, en waarvan de behartiging trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen. Het gezamenlijke belang van haar leden, waarvoor verzoekster sub 1 in deze onderhavige procedure opkomt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een belang dat zij, gelet op haar statutaire doelstelling, in het bijzonder beoogt te behartigen. Gelet hierop is het belang van verzoekster sub 1 rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken, zodat ook zij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Awb bij het besluit tot verlening van de sloopvergunning is te beschouwen.
Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat in de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de opvatting dat in het kader van de ontvankelijkheid betekenis zou toekomen aan de argumenten op grond waarvan verzoekster sub 1 zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter er van uit dat het door verzoekers sub 10, 11 en 12 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Reeds om die reden dient hun verzoek te worden afgewezen.
7. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Alkmaar 2007 (hierna: de bouwverordening) is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
In artikel 8.1.2., tweede lid, van de bouwverordening is bepaald welke gegevens de aanvraag moet bevatten. De aanvraag moet onder meer inhouden mededeling of een bouwvergunning is of zal worden aangevraagd voor een op het perceel van het te slopen bouwwerk c.q. het te slopen gedeelte op te richten of te veranderen of uit te breiden bouwwerk (onder g), een beschrijving van de wijze waarop het slopen zal plaatsvinden (onder h) en het sloopveiligheidsplan (onder i);
Ingevolge artikel 8.1.6 van de bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
f. een vergunning als bedoeld in artikel 30 of artikel 33 van de Huisvestingswet is vereist en deze niet is verleend.
8. Verzoekers sub 1 tot en met 9 betogen dat in de aanvraag om sloopvergunning ten onrechte niet is vermeld dat een nieuw bouwwerk zal worden opgericht.
Ter zitting is gebleken dat van een concreet bouwplan en daarmee van een samenloop van slopen en bouwen geen sprake is. Verder is gebleken dat de kerk inmiddels is verkocht aan de gemeente Alkmaar, zodat de aanvrager van de sloopvergunning niet bij het mogelijk nieuw te realiseren bouwproject betrokken zal zijn. Dit in aanmerking genomen en gelet op de weigeringsgronden van artikel 8.1.6. van de bouwverordening levert het ontbreken van de door verzoekers sub 1 tot en met 9 bedoelde informatie geen gebrek op dat tot weigering van de aangevraagde sloopvergunning had moeten leiden.
9. Verzoekers sub 1 tot met 9 betogen dat ten onrechte niet in de aanvraag is beschreven wie zal slopen en op welke wijze de sloop zal plaatsvinden.
In de aanvraag om vergunning is vermeld dat een normale sloopwijze zal worden toegepast. Hierbij is niet aangegeven wie zal slopen en is geen beschrijving van de wijze waarop het slopen zal plaatsvinden ingediend. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat deze gegevens niet zijn bijgevoegd, omdat ten tijde van de indiening van de aanvraag nog niet duidelijk was welk sloopbedrijf na openbare inschrijving zou worden gecontracteerd en welke werkmethode door dit sloopbedrijf zou worden gevolgd. Het komt de voorzieningenrechter op voorhand niet onjuist voor dat verweerder deze volgorde heeft aangehouden. Door de in de vergunning gestelde voorwaarden wordt voldoende afgedekt dat aan de wijze van slopen naderhand invulling wordt gegeven. Ter zitting is gebleken dat [sloopbedrijf] BV inmiddels door de gemeente Alkmaar als sloopbedrijf is gecontracteerd en dat dit bedrijf op 10 juli 2007 een sloopveiligheidsplan heeft opgesteld waarin op diepgravende wijze op de sloopmethode wordt ingegaan. Voor zover deze gegevens bij de aanvraag ontbraken, zijn deze dus nu aanwezig en kunnen deze aan de beslissing op bezwaar ten grondslag worden gelegd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestreden besluit in verband hiermee te schorsen.
10. Verzoekers sub 1 tot en met 9 stellen verder dat ten onrechte een sloopveiligheidsplan bij de aanvraag ontbreekt.
Verweerder acht een sloopveiligheidsplan in dit geval niet nodig, omdat naar zijn mening geen sprake is van een risicovol sloopproject. Volgens hem zijn de locatiespecifieke omstandigheden niet dusdanig complex dat het zonder een dergelijk plan niet mogelijk is om de externe veiligheid op voorhand afdoende te beoordelen. Dat het sloopbedrijf hierin ongevraagd heeft voorzien, maakt dit niet anders.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het te slopen bouwwerk is gelegen op een groot eigen perceel, op een geruime afstand van de weg en met aan beide zijden veel parkeergelegenheid. Voorts is geen sprake van een omgeving met een hoge bebouwingsdichtheid. Gelet op de situatie ter plaatse gaat de voorzieningenrechter er van uit dat er voldoende ruimte rondom de kerk aanwezig is om tot een veilige manier van sloop over te gaan. Verweerder heeft het opstellen van een sloopveiligheidsplan dan ook om die redenen terecht niet nodig geacht.
11. Verder stellen verzoekers sub 1 tot en met 9 dat uit de aanvraag noch de vergunning blijkt dat een risicoanalyse van het aanwezige asbesthoudende sloopafval is uitgevoerd en dat deze onderdeel uitmaakt van de aanvraag.
In de aanvraag om vergunning staat vermeld dat een asbestinventarisatie rapport is opgesteld, gedateerd 10 juni 2003, en dat een indeling in risicoklassen volgt. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de in de aanvraag genoemde aanvulling op 10 mei 2007 is opgesteld, waarin de indeling in risicoklassen is opgenomen. Gelet hierop en bovendien in aanmerking genomen dat een indeling in risicoklassen van belang is voor de toepassing van de arboregels en niet aan de orde is bij de sloopvergunning ziet de voorzieningenrechter in dit bezwaar van verzoekers sub 1 tot en met 9 geen reden voor schorsing van het besluit.
12. Verzoekers sub 1 tot en met 9 zijn van mening dat aanvraag om sloopvergunning voor advies aan de brandweer en de welstandscommissie had moeten worden voorgelegd.
De voorzieningenrechter is niet gebleken van een wettelijke verplichting om aanvragen om sloopvergunning voor advies aan de brandweer en de welstandadviescommissie voor te leggen. Verweerder heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat een dergelijke adviesaanvraag in het kader van de sloopvergunningprocedure geen rol speelt en achterwege gelaten kon worden.
13. Verzoekers sub 1 tot en met 9 betogen dat geen inventarisatie heeft plaatsgevonden van de in de bodem aanwezige ondergrondse tank, met daarbij te verwachten bodemvervuiling.
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de ondergrondse tank in 1997 door een tanksaneringsbedrijf is verwijderd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan deze verklaring te twijfelen. Bovendien voorzien de aan de sloopvergunning verbonden voorschriften 12 en 13 in de situatie dat onverhoopt tijdens het slopen op een ondergrondse tankinstallatie of delen ervan wordt gestuit. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze voorschriften een voldoende waarborg bieden ter bescherming van de bodem.
14. Verzoekers sub 1 tot en met 9 voeren voorts aan dat een schriftelijk werkplan ontbreekt en dat daarmee niet is voldaan aan voorwaarde 1 van de sloopvergunning.
Dit betoog heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet leiden tot schorsing van het besluit.
15. Verzoekers sub 1 tot en met 9 zijn verder van mening dat aan de vergunning ten onrechte geen bijzondere voorschriften zijn verbonden waardoor de veiligheid voor het slopen en de bescherming van nabij gelegen bouwwerken voldoende worden gewaarborgd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de vergunning voorschriften omtrent de veiligheid op het terrein, het voorkomen van hinder, het scheiden, bewaren en afvoeren van afval en het verwijderen van asbesthoudende materialen zijn verbonden. Gelet op het te slopen bouwwerk, dat niet over een toren beschikt, het gebied rondom de kerk dat vrij extensief is bebouwd en de aanwezige asbestrapportages valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien op welke specifieke punten nadere bijzondere veiligheidsvoorschriften aan de vergunning hadden moeten worden verbonden. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de gestelde voorschriften de veiligheid tijdens het slopen voldoende is gewaarborgd.
16. Voor zover verzoekers sub 1 tot en met 9 betogen dat het besluit tot verlening van de sloopvergunning moet worden geschorst omdat niet kan worden uitgesloten dat na heroverweging in bezwaar de afwijzende beslissing om de kerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen wordt herroepen, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder bij besluit van 15 september 2005 het verzoek van verzoekster sub 1 om plaatsing van de kerk op de gemeentelijke monumentenlijst afgewezen en is nog niet beslist op het daartegen door verzoekster sub 1 gemaakte bezwaar. De voorzieningenrechter constateert enerzijds dat de beslistermijn inmiddels geruime tijd is verstreken en anderzijds dat verzoekster sub 1 heeft nagelaten tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaarschrift actie te ondernemen. Wat hier verder ook van zij, vaststaat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor de sloop van de kerk geen vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening was vereist, zodat de weigeringsgrond van artikel 8.1.6., aanhef onder c, van de bouwverordening zich hier niet voordoet. Gelet op het limitatieve-imperatieve karakter van artikel 8.1.6 van de bouwverordening, dat bij de toetsing van de aanvraag om sloopvergunning als uitgangspunt dient te gelden, ziet de voorzieningenrechter geen ruimte om op basis van een breder getrokken belangenafweging in dit individuele geval het bestreden besluit te schorsen vanwege de mogelijk onzekere gebeurtenis dat alsnog aanwijzing van de kerk als gemeentelijk monument zal plaatsvinden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat zelfs indien de kerk alsnog zou worden aangemerkt als monument een sloopvergunning kan worden verleend, zij het dat daaraan vooraf een vergunning tot afbraak op grond van de Monumentenwet 1988 dan wel de gemeentelijke monumentenverordening moet zijn verleend.
17. Gelet op de overwegingen hiervoor bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2007 door mr. P.H. Lauryssen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.