zaak- en rolnummer: 83846 / HA ZA 05-1044
datum: 11 juli 2007
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
1 EISER 1, wonende te Enkhuizen,
2 EISERES 2, wonende te Lutjebroek,
3 EISER 3, wonende te Westervoort,
4 EISER 4, wonende te Wijdenes,
5 EISER 5, wonende te Enkhuizen,
6 EISER 6, wonende te Amsterdam en
7 EISERES 7, wonende te Bovenkarspel,
EISERS,
procureur: mr. A.W.J. Castelijns,
advocaat : mr. L.J. Böhmer te Utrecht,
GEDAAGDE,
wonende te Andijk-Oost,
GEDAAGDE,
procureur: mr. R.H.J. van Gulick,
advocaat : mr. S. van Erk te Amsterdam.
Partijen zullen verder worden genoemd "Eiser 1 c.s." respectievelijk "Gedaagde".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser 1 c.s. heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding, waarbij producties zijn overgelegd.
1.2 Gedaagde heeft een conclusie van antwoord genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
1.3 Eiser 1 c.s. heeft een conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis genomen en daarbij producties overgelegd.
1.4 Gedaagde c.s. heeft conclusie van dupliek genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
1.5 Vervolgens heeft Eiser 1 c.s. pleidooi gevraagd, welk pleidooi op 15 december 2006 is gehouden en waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Voorafgaand aan de zitting heeft Eiser 1 c.s. een productie aan de rechtbank toegezonden, die door de rechtbank tot de processtukken wordt gerekend. Aan het proces-verbaal van het pleidooi zijn de pleitnotities van de advocaten van partijen gehecht.
1.6 Ten slotte is vonnis gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
Tussen partijen staat het volgende vast:
a. De betrokkene Eiser 1 (hierna: De betrokkene) is de zuster van eisers 1 tot en met 6 en de dochter van eiseres sub 7. De betrokkene is in therapie geweest bij Gedaagde, in ieder geval vanaf 1994 tot en met september 1999.
b. Gedaagde is sinds 1981 werkzaam als psychotherapeut en houdt zich onder meer bezig met de begeleiding van patiënten bij de verwerking van een incestverleden.
c. In juni 2000 heeft de NCRV op televisie de documentaire "Verborgen moeders" uitgezonden, waaraan De betrokkene heeft deelgenomen. In deze documentaire vertelt De betrokkene onder meer dat zij slachtoffer is van incest, ten gevolge waarvan zij enkele malen zwanger is geweest. Daarbij zouden drie geboren baby's zijn vermoord (verbrand), zou er één baby in een vuilnisbak zijn gedeponeerd en zou er één zijn verkocht. Na aangifte wegens smaad door Eiser 1 c.s. heeft de NCRV een schikking getroffen met het Openbaar Ministerie. Onderdeel van de schikking was een rectificatie in het omroepblad van de NCRV.
d. Op 28 november 2001 heeft het radioprogramma "Eén op de middag" een uitzending gehad naar aanleiding van voornoemde documentaire van de NCRV. In deze uitzending worden onder meer stukken van een eerder opgenomen interview tussen de journalist, hierna: de journalist, en Gedaagde afgespeeld.
e. Eiser 1 c.s. heeft altijd ontkend dat De betrokkene slachtoffer is geweest van incest.
3.1 Eiser 1 c.s. heeft, na wijziging eis, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
primair:
I. Voor recht zal verklaren dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eiser 1 c.s.;
II. Gedaagde zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eiser 1 c.s. te voldoen de som van euro 65.000,-, althans tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te betalen som, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Gedaagde in de kosten van de procedure; en
subsidiair:
I. Voor recht zal verklaren dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eiser 1 c.s.;
II. Gedaagde zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Eiser 1 c.s. te voldoen de som van euro 1,-, met veroordeling van Gedaagde in de kosten van de procedure.
3.2 Eiser 1 c.s. heeft daaraan - verkort en zakelijk weergegeven - het navolgende ten grondslag gelegd. De betrokkene is eind 1993 bij Gedaagde in behandeling gekomen. Zij had op dat moment vage klachten. Kort na aanvang van de behandeling is De betrokkene tot de conclusie gekomen dat zij seksueel is misbruikt door haar grootvader. Later heeft De betrokkene aangegeven dat zij ook door haar vader is misbruikt en nog weer later ook door anderen, waaronder drie van haar broers.
De betrokkene heeft in juni 2000 meegedaan aan de NCRV-documentaire "Verborgen moeders". In dit programma heeft De betrokkene verteld dat zij verkracht is door familieleden. Na aangifte van Eiser 1 c.s. wegens smaad heeft de NCRV een schikking met het OM getroffen en een rectificatie moeten plaatsen in het omroepblad van de NCRV.
Op 28 november 2001 zijn in het radioprogramma van "Eén op de middag" uitspraken gedaan door Gedaagde, die erop neerkomen dat - ondanks de discutabele status van de NCRV-documentaire - nogmaals in een goed beluisterd programma openlijk de ingebeelde hervonden herinneringen van De betrokkene zijn bevestigd.
Eiser 1 c.s. verwijt Gedaagde dat hij in de praktijk suggestieve methoden heeft toegepast, die hebben geleid tot fictieve herinneringen bij De betrokkene en dat hij deze vervolgens heeft bevestigd richting haar en het gehele Nederlandse publiek. Deze handelwijze levert een onrechtmatige daad op jegens Eiser 1 c.s.
Eiser 1 c.s. heeft als gevolg van de handelwijze van Gedaagde geestelijk letsel heeft geleden. Gedaagde is hiervoor aansprakelijk.
3.3 Gedaagde voert ter afwering van de vordering allereerst aan dat hij deskundig is op het gebied van incestverwerking en dat De betrokkene hem in 1994 benaderd heeft met de vraag haar te helpen bij de verwerking van haar incestverleden.
Tegen het advies van Gedaagde in heeft De betrokkene in juni 2000 - zij was toen al niet meer bij Gedaagde in behandeling - medewerking verleend aan de NCRV-documentaire. Gedaagde adviseert zijn patiënten juist hun incestverhaal niet naar buiten te brengen, omdat er (vaak) geen bewijs is. Door inschakeling van mr. Veraart, de toenmalige advocaat van Eiser 1 c.s. heeft de zaak veel aandacht van de media gekregen.
Al voor de uitzending van "Eén op de middag" is er een "hetze" tegen Gedaagde in de media gestart. Hierover loopt nog een procedure bij de rechtbank Amsterdam. In deze procedure verwijt Gedaagde mr. Veraart onrechtmatig te hebben gehandeld.
Ten aanzien van het radioprogramma plaatst Gedaagde kritische kanttekeningen bij de werkwijze van de journalist. Tegen de afspraak in heeft de journalist het interview, dat voorafgaand aan de uitzending is opgenomen, telkens inhoudelijk op de zaak van De betrokkene aangestuurd. Vervolgens heeft de journalist het stuk bewerkt. Mr. Veraart zat tijdens de uitzending in de studio, terwijl van het opgenomen interview met Gedaagde slechts stukken zijn weergegeven met een andere stem. Als Gedaagde had geweten van de vooringenomen werkwijze van de journalist, had hij nimmer zijn medewerking verleend aan het interview.
Gedaagde ontkent suggestieve methoden te hebben toegepast, die kunnen leiden tot fictieve herinneringen. Er is dus ook geen sprake van onrechtmatige gedragingen jegens Eiser 1 c.s., aldus Gedaagde. Het stond Gedaagde in het kader van de vrijheid van meningsuiting vrij om tijdens de radio-uitzending te laten weten dat het als therapeut geen kwestie van geloven is, maar van weten.
4. DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
4.1 Nu Gedaagde zich niet heeft verzet tegen de wijziging van eis, zal de rechtbank recht doen op de veranderde eis.
4.2 De centrale vraag in deze procedure luidt of Gedaagde jegens Eiser 1 c.s. heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank stelt daarbij vast, dat de gestelde onrechtmatige daad van Gedaagde enerzijds is gebaseerd op de stelling van Eiser 1 c.s. dat de wijze waarop Gedaagde De betrokkene heeft behandeld onrechtmatig is jegens hen en anderzijds op de stelling dat de uitlatingen van Gedaagde tijdens de radio-uitzending en in de confrontatie met vader en moeder onrechtmatig zijn geweest.
4.3 Behandeling van De betrokkene door Gedaagde
Om tot toewijzing van de vordering te kunnen komen, dient vast te komen te staan dat Gedaagde in zijn behandeling van De betrokkene zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat die behandeling als onrechtmatige gedraging jegens Eiser 1 c.s. moet worden beoordeeld. De enkele tekortkoming in die behandeling is daartoe onvoldoende.
Eiser 1 c.s. heeft daartoe aangevoerd dat Gedaagde in zijn behandeling van De betrokkene gebruik heeft gemaakt van de methode van hervonden herinneringen. Deze methode is in de medische wetenschap omstreden. Bovendien worden door Eiser 1 vraagtekens gesteld bij de bevoegdheid en de opleiding van Gedaagde. Gedaagde heeft bovendien geen aantoonbare diagnose gesteld, er is geen zorgvuldig voorafgaand onderzoek geweest en hij heeft geen goede verslaglegging vastgelegd. Ook is Gedaagde geen BIG-geregistreerde arts en valt hij niet onder het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Gedaagde heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
Het mag wellicht zo zijn dat deze feiten, indien ze zouden komen vast te staan, in de behandelovereenkomst tussen De betrokkene en Gedaagde een tekortkoming van Gedaagde zouden opleveren, maar een en ander is onvoldoende om te kunnen spreken van een onrechtmatige daad, die Gedaagde daarmee jegens derden heeft gepleegd. Daarom wordt aan deze stelling verder voorbijgegaan en zal Eiser 1 c.s. ook niet tot (verdere) bewijslevering worden toegelaten.
4.4 Uitlatingen van Gedaagde
De tweede stelling waarop Eiser 1 c.s. zijn vordering baseert, luidt dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens Eiser 1 c.s., nu hij als psychotherapeut de ouders van de betrokkene rechtstreeks onder druk heeft gezet en hij in de radio-uitzending naar buiten toe met zoveel woorden heeft aangegeven, dat hij De betrokkene niet alleen gelooft in haar herinneringen, maar dat het voor hem een kwestie van weten is.
Voorop staat dat op Gedaagde als behandelaar van De betrokkene een bijzondere zorgplicht rustte, zowel jegens De betrokkene als jegens derden, in dit geval haar familie, met wiens belangen hij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank stelt verder vast dat het bestaan van een incestverleden bij De betrokkene nooit is vast komen te staan; De betrokkene heeft - voor zover bekend - geen medisch onderzoek ondergaan en er is geen aangifte gedaan.
Bij de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen zal de rechtbank als norm hanteren in hoeverre Gedaagde zich heeft gedragen als mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend psychotherapeut. Gedaagde presenteert zich immers ook als psychotherapeut. Daarbij is onder meer van belang wat ten aanzien van de behandeling van De betrokkene als beroepsstandaard wordt gehanteerd in de medische praktijk.
Hiervoor zoekt de rechtbank aansluiting bij wat de Gezondheidsraad in een rapport van 2004 heeft geadviseerd (in het geding gebracht als productie 15 achter de dagvaarding).
Het rapport van de Gezondheidsraad dateert uit 2004 en de gestelde onrechtmatige gedragingen hebben daarvóór plaatsgevonden. De normen, die in het rapport worden neergeschreven zijn echter de weerslag van de geldende opvattingen. Dat heeft Gedaagde ook met zoveel woorden erkend tijdens het pleidooi. Gedaagde heeft zulks eerder zelf verklaard in het Noordhollands Dagblad (productie 24 bij repliek):
"De kern van het rapport van de Gezondheidsraad is voor mij niets nieuws." Daarom worden deze normen ook meegewogen bij de beoordeling of Gedaagde die normen heeft overschreden. Daarbij komt dat deze aanbevelingen nu ook weer niet zo bijzonder zijn, dat ervan gezegd zou kunnen worden dat hetgeen erin beschreven wordt in 2004 als volstrekt nieuw moet worden beoordeeld.
Voorzover voor het onderhavige geval relevant, vermeldt het rapport het volgende:
"In het kader van psychotherapie, rust op de therapeut de verantwoordelijkheid voor een verantwoord omgaan met de beperkingen van het gehanteerde interpretatiekader. Hanteren van een inadequaat theoretisch kader kan schade berokkenen aan patiënten en derden, wanneer uitspraken over de werkelijkheid worden gedaan op basis van onterechte interpretatie van de situatie van de patiënt. (...)
Er zijn methoden die het ophalen van herinneringen extra zouden kunnen faciliteren en daarvoor worden toegepast in het kader van bovenstaande therapievormen. Voorbeelden daarvan zijn hypnose, imaginaire exposure, geleide fantasie, schrijfopdrachten. Zij kunnen echter niet alleen het geheugen stimuleren, maar ook andere mentale processen beïnvloeden, zoals bewustzijn, motivatie en fantasie. Als ze worden toegepast om herinneringen te stimuleren, vergroten ze tegelijkertijd de kans op vervormde en fictieve herinneringen. In combinatie met een suggestieve gespreksvoering of interpretatie van de therapeut, verhogen ze het risico op fictieve herinneringen relatief sterk. (...)
Het huidige inzicht dat herinneringen steeds weer nieuwe constructies zijn, pleit voor een principiële neutraliteit ten aanzien van de accuraatheid daarvan. (...)"
De Gezondheidsraad komt vervolgens met onder meer de volgende aanbevelingen:
"Bij het gebruik van methoden die niet alleen het ophalen van herinneringen stimuleren, maar ook een beroep doen op fantasie en voorstellingsvermogen of die de drempel voor suggestie verlagen, dient de therapeut rekening te houden met het feit dat hiermee evenzeer het opkomen van echte als van fictieve herinneringen gestimuleerd wordt; hij dient de patiënt erop te wijzen dat ook uit de hiermee opgekomen herinneringen geen conclusies mogen worden verbonden over de feitelijkheid ervan.
Therapie beoogt geen waarheidsvinding en behandelaars dienen zich van uitspraken over de feitelijke betrouwbaarheid van specifieke herinneringen te onthouden. Bij opgekomen herinneringen aan mogelijke onrechtmatige daden en strafbare feiten, dient de behandelaar de relatie tussen therapeutische en juridische processen zo enigszins mogelijk aan de orde te stellen in zijn gesprek met de patiënt.
Behandelaars dienen zich bewust te zijn van de grenzen van hun weten en kunnen. Ze moeten onderscheid kunnen maken tussen kennis en persoonlijke overtuiging, en de objectieve onderbouwing en de metaforische waarde van een therapeutisch kader.
4.5 Uitlatingen in de confrontatie met vader en moeder Eiser 1.
De vader van De betrokkene is in 1997 overleden en daarom geen procespartij.
Eiser 1 c.s. heeft ter onderbouwing aangevoerd dat de ouders van De betrokkene in een gesprek op 9 april 1994 voor het eerst zijn geconfronteerd met de beschuldiging van incest in de richting van de vader en anderen en dat zij na afloop van het gesprek behoorlijk ontdaan waren. Zij voelden zich emotioneel onder druk gezet.
Tijdens dit gesprek heeft Gedaagde onder meer het volgende gezegd:
"Dit soort zaken zijn niet zo aantoonbaar, fysiek aantoonbaar, maar wel emotioneel aantoonbaar. En dat is wat ik zie op het moment dat iemand in contact komt met die pijn, met die verwarring en daarin kan ik heel goed zien of het een spelletje is, zeg maar of het een soort act is wat iemand neerzet. Dat kan ik blindelings zien. (...)
Wat er daarna naar boven is gekomen is bij haar dat is ook voor u beiden heel vervelend. En dat heeft te maken met uw zoons. En er zijn twee zoons die haar seksueel misbruikt hebben, rond een jaar of tien. En daar ben ik heilig van overtuigd. (...)
Ik zie, ik heb twaalf jaar ervaring in dit vak. Ik heb heel veel mensen met incestgeschiedenis en mishandelinggeschiedenis en wat ik zie is voor mij 100% zeker. (...)
Kijk, je hebt hypnose en je hebt halfhypnose en dan breng je dus iemand in een staat waarin' ie dus z'n contact met het nu wat loslaat en als het ware kijkt op je levensfilm. Enne ik doe zelf geen hypnose, maar wel een beetje halfhypnose en dan kan je dus kijken in een jaar zeg maar wat je daarin hebt meegemaakt. (...) Toen is ze in contact gekomen met het beeld, en het moment dat kreeg ze dus helder van opa en waar ze dus zegt later ook in de situatie met u niet dat uw vingers zeg maar in haar vagina heeft gezeten, maar dat ze zich toch wel betast en bedreigd heeft gevoeld. Wat ik al zei tegen u toen straks. Ik sluit niet uit dat ze het plaatje van opa plakt op u, dat sluit ik niet uit."
Gelet op wat hiervoor is overwogen en de door de Gezondheidsraad gedane aanbevelingen zijn deze uitlatingen van Gedaagde naar het oordeel van de rechtbank jegens de vader en de moeder zonder meer onzorgvuldig en gezien de inhoud van zijn opmerkingen eveneens onrechtmatig. Nu hij met de ouders van De betrokkene een gesprek is aangegaan, had hij zich niet met de hierboven weergegeven stelligheid mogen opstellen.
4.6 Uitlatingen tijdens de radio-uitzending.
Het tweede deel van de (tweede) stelling ziet op het optreden van Gedaagde naar buiten toe tijdens het radioprogramma van "Eén op de middag", op 28 november 2001. Door uitspraken te doen "over de werkelijkheid" op basis van een onterechte interpretatie van de situatie van de patiënt (De betrokkene), heeft Gedaagde de verantwoordelijkheid die op hem rustte als therapeut, zowel in therapeutisch als in juridisch opzicht, veronachtzaamd, aldus Eiser 1 c.s.
4.7 Tussen partijen staat niet ter discussie dat voorafgaand aan de radio-uitzending van "Eén op de middag" deze zaak de nodige aandacht in de media had gehad, die zich toespitste op de vraag of het door De betrokkene gestelde incestverleden al dan niet had plaatsgevonden. Gedaagde spreekt voorts zelf van een "hetze" tegen hem die toen al gaande was. Zijn uitlatingen dienen dan ook in dat kader te worden beoordeeld.
4.8 Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat hij aan de interviewer van het radioprogramma van tevoren had laten weten dat hij geen vragen over de behandeling van De betrokkene zou willen beantwoorden. De interviewer heeft dat echter toch gedaan.
Dit verweer wordt verworpen. Gedaagde heeft er kennelijk voor gekozen het interview niet te beëindigen, maar toch op de vragen in te gaan. Daardoor komen die uitspraken ook voor zijn rekening en risico.
4.9 Het desbetreffende radio-interview luidt voor zover relevant, als volgt:
De journalist: "en in het geval van De betrokkene was u er ook 100% van overtuigd dat dat het gebeurd was, wat er gebeurd was volgens haar?"
Gedaagde: "Datgene wat hier is doorgewerkt, dus waarin De betrokkene haar gevoelens ruimte heeft kunnen geven, haar herinneringen ruimte heeft kunnen geven, dus dat pakket wat hier is doorgewerkt, heb ik geen enkele twijfel aan het waarheidsgehalte."
(Rb.: Vervolgens laat de journalist een deel van de opname van het gesprek tussen de ouders van De betrokkene en Gedaagde uit april 2004 horen. De tekst is vanwege privacyredenen door andere mensen opnieuw ingesproken. Daarna gaat het interview als volgt verder:
De journalist: "Maar u gaat eigenlijk als therapeut een beetje op de stoel van de rechter zitten door de cliënt te aanvaarden als slachtoffer, u gelooft haar ook en dat is ..."
Waarop Gedaagde onderbreekt en zegt:
"Dat is geen geloof, dat is gewoon weten."
In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden had van Gedaagde een bijzondere behoedzaamheid mogen worden gevergd. Gedaagde had zich naar het oordeel van de rechtbank tijdens het radioprogramma in ieder geval moeten onthouden van uitlaten over het waarheidsgehalte van de door De betrokkene geuite beschuldigingen aan haar familie. Door zich in het interview met de journalist uit te laten als hij heeft gedaan - Gedaagde wist dat dit op de radio zou worden uitgezonden -, heeft Gedaagde niet gehandeld in overeenstemming met de jegens Eiser 1 c.s. te betrachten zorgvuldigheid die ook in zoverre van een redelijk en bekwaam handelend psychotherapeut mocht worden verwacht.
4.10 Gedaagde heeft verder aangevoerd dat het hem in het kader van artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting) vrij stond om meningen te uiten in elke denkbare vorm. Hij heeft in de media slechts naar buiten gebracht wat hij heeft waargenomen bij De betrokkene, namelijk echte emoties, lichaamstaal. Het stond hem als ieder ander vrij zowel meningen als feiten te uiten in elke denkbare vorm, aldus Gedaagde.
De rechtbank kan Gedaagde hierin niet volgen. De vrijheid van meningsuiting kan beperkt worden, indien deze beperking bij wet is voorzien en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM).
Op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden, heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zijn uitingen in het interview. Hieruit volgt dat een beroep op artikel 10 EVRM niet kan slagen.
4.11 De vorderingen
De onrechtmatige daad van Gedaagde jegens Eiser 1 c.s. is aan hem toe te rekenen.
Op grond van wat hiervoor onder 4.5 en 4.9 is overwogen, ligt de gevraagde verklaring voor recht voor toewijzing gereed.
4.12 Aan de orde is voorts de omvang van de door Eiser 1 c.s. gevorderde immateriële schadevergoeding in het kader van de onder 4.9 vastgestelde onrechtmatige daad. Eiser 1 c.s. vordert primair een bedrag van euro 65.000,-. Bij de onderbouwing van dit bedrag heeft hij een splitsing aangebracht door 7 maal euro 5.000,- toe te rekenen aan alle eisers afzonderlijk en daarbij 3 maal euro 10.000,- (extra) toe te rekenen aan de broers die door De betrokkene rechtstreeks zijn beschuldigd van seksueel misbruik.
Eiser 1 c.s. voert aan dat de familie door het optreden van Gedaagde onherstelbare schade heeft geleden, wegens het uiteenvallen van het gezin, het jarenlange drama voor de gezinsleden - met name de ouders van De betrokkene -, de schade die deze hele affaire heeft toegebracht aan de goede naam van de familie en de emotionele stress die hierbij is ontstaan. De familieleden zijn in hun woonplaats herhaaldelijk aangesproken op de uitzending "Verborgen moeders", maar ook op de radio-uitzending waarin Gedaagde het verhaal nog een heeft bevestigd en naar buiten toe heeft aangesterkt.
De broers hebben daarnaast schade gelden in hun goede naam en hun (gezins)leven is geruïneerd.
4.13 Terecht merkt Gedaagde op dat de vordering niet is gebaseerd op een schriftelijke onderbouwing. De stellingen van Eiser 1 c.s. vereisen naar het oordeel van de rechtbank echter geen nadere schriftelijke onderbouwing. Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat Eiser 1 c.s. geestelijk letsel hebben geleden van dien aard dat vergoeding van immateriële schade op zijn plaats is. De rechtbank zal Eiser 1 c.s. echter niet volgen in de door hem aangevoerde differentiatie. Slechts vergoeding voor de immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen van Gedaagde in het radio-interview komt voor vergoeding in aanmerking. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Eiser 1 c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de broers daarvan meer gevolgen hebben ondervonden dan de andere eisers.
De rechtbank stelt naar billijkheid het bedrag van de immateriële schadevergoeding aan elk van eisers afzonderlijk vast op euro 1.000,-. Daarbij heeft de rechtbank laten meewegen dat door Eiser 1 c.s. zelf ten tijde van het pleidooi is erkend dat niet alleen Gedaagde verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen waarvoor zij een immateriële schadevergoeding vorderen.
Eiser 1 c.s. stelt voorts dat de vader en moeder van De betrokkene als gevolg van de onder 4.5 vastgestelde onrechtmatige daad van Gedaagde psychisch leed hebben ondervonden. Het behoeft echter naar het oordeel van de rechtbank geen nader betoog dat ouders psychisch leed ondervinden van de uitlatingen, die Gedaagde jegens hen heeft gedaan. In het kader van deze procedure hebben Eiser 1 c.s. ook dit onderdeel van de vordering voldoende onderbouwd. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding voor de moeder van De betrokkene, in deze procedure eiseres sub 7, van euro 4.000,- op zijn plaats.
Gedaagde heeft ten slotte een beroep gedaan op artikel 6:101 BW, dat ziet op eigen schuld van eisers. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk beroep niet kan slagen, omdat de uitspraken van Gedaagde geheel voor zijn risico komen en Gedaagde zich er niet achter kan verschuilen dat hij zich tegen aantijgingen van Eiser 1 c.s. diende te verweren.
4.14 De wettelijke rente zal als onbestreden nevenvordering worden toegewezen met ingang van 13 oktober 2005, te weten de dag van de dagvaarding.
4.15 Gedaagde zal, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.16 Ten slotte merkt de rechtbank nog het volgende op.
Eiser 1 c.s. hebben in tweede termijn tijdens de pleidooien een voorstel aan Gedaagde gedaan. Aan partijen is daarna ruim de gelegenheid geboden om te trachten dit geschil op een voor beide partijen aanvaardbare wijze te beëindigen. De rechtbank betreurt het dat dat kennelijk niet is gelukt.
5.1 Veroordeelt Gedaagde aan eisers sub 1 tot en met 6 te betalen een bedrag van euro 1.000,- voor ieder van de eisers, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2 Veroordeelt Gedaagde aan eiseres sub 7 te betalen een bedrag van euro 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3 Verwijst Gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Eiser 1 c.s. begroot op euro 1.515,60 aan verschotten (euro 85,60 dagvaarding en euro 1.430,- vast recht) en op euro 1.808,- aan salaris van de procureur.
5.4 Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.5 Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mrs. L.J. Saarloos, E.M. van der Linde en M.E. Allegro en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 juli 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.