4.1 Ten aanzien van de vordering tegen Gedaagde geldt het volgende. Als meest verstrekkende verweer voert Gedaagde aan dat de gemeente geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Dit verweer faalt. De gemeente stelt dat Gedaagde inbreuk maakt op haar eigendomsrechten. Dit brengt mee dat de vordering naar haar aard spoedeisend is.
4.2 Met betrekking tot voormelde vermeende inbreuk op de eigendomsrechten van de gemeente wordt het volgende overwogen. Voorop staat dat Gedaagde sinds 2004 zonder recht of titel in de woning verblijft. Niet gebleken is dat Gedaagde op enig moment toestemming van de gemeente heeft gekregen om in die woning te verblijven. Het enkele feit dat Gedaagde zich kon en kennelijk mocht inschrijven op het adres van de woning, is onvoldoende om toestemming van de gemeente te kunnen aannemen. Daarom maakt Gedaagde met zijn verblijf inbreuk op de eigendomsrechten van de gemeente en handelt hij onrechtmatig jegens haar.
4.3 De gemeente stelt dat zij, hoewel Gedaagde sinds februari 2004 in de woning verblijft, thans belang heeft bij ontruiming van de woning, omdat er in toenemende mate sprake is van overlast. Gedaagde ontkent niet dat er sprake is van overlast, maar bestrijdt dat hij de veroorzaker van die overlast is. Volgens Gedaagde is er vooral sprake van overlast als hij - doorgaans wegens detentie - niet in de woning verblijft. Dit betoog faalt. In het rapport van de politie van 31 mei 2007 staat immers expliciet dat de overlast, afkomstig van de woning, is toegenomen sinds
4 februari 2004, de datum waarop Gedaagde zijn intrek in de woning heeft genomen. Dit is op zich zelf niet door Gedaagde weersproken. Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het gebruik van de woning door Gedaagde en de overlast. Bovendien blijkt uit het rapport van de politie van 23 mei 2007 dat de hoofdbewoner - Gedaagde dus - op 10 maart 2007 bij de tegenover de woning gelegen supermarkt is aangehouden wegens winkeldiefstal. Hiermee wordt bevestigd dat, indien Gedaagde niet gedetineerd is maar daadwerkelijk in de woning verblijft, hij overlast veroorzaakt voor de in de straat gevestigde ondernemers.
4.4 Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat Gedaagde als (mede-)veroorzaker van de overlast moet worden aangemerkt. Mede gezien de ernst van de klachten - winkeldiefstallen, berovingen van klanten, het gebruik van en de handel in (hard)drugs, heling van gestolen goederen, het lastig vallen van winkeliers en winkelend publiek en geluidsoverlast - kan er met een voldoende mate van zekerheid van worden uitgegaan dat de vordering tot ontruiming ook in een bodemprocedure zou worden toegewezen, zodat de onderhavige vordering in kort geding tegen Gedaagde ook kan worden toegewezen. Gedaagde betoogt nog dat het op de weg van de gemeente ligt om andere woonruimte voor Gedaagde te regelen, maar dit kan aan het voorgaande niet af doen. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid van Gedaagde om woonruimte te zoeken, niet die van de gemeente.
4.5 Ook de vordering tegen gedaagde sub 2 wordt toegewezen, nu de vordering tegen hen niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.6 Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het geding. Voor hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten is geen plaats, omdat de gemeente daartoe onvoldoende heeft gesteld.