ECLI:NL:RBALK:2007:BA6325

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
4 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1024, AWB 07/1135
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bouwvergunning en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 4 juni 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning voor het realiseren van 19 appartementen aan de [straatnaam] te Heerhugowaard. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de bouwvergunning niet voldeed aan de vereisten van de vooruitloopregeling, zoals neergelegd in de planvoorschriften. De voorzieningenrechter betwijfelde of het bouwplan kon worden ingepast in de in voorbereiding zijnde uitwerkingsvoorschriften, aangezien er geen (concept-)uitwerkingsplan beschikbaar was en de belangenafweging door verweerder was achterwege gelaten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de beslissing van verweerder om de vooruitloopregeling toe te passen niet voldoende gemotiveerd was en dat de belangen van de verzoekers, die onder andere geluidsoverlast en waardedaling van hun woningen vreesden, niet waren meegewogen. De voorzieningenrechter schorste daarom de besluiten van verweerder van 29 augustus 2006, 6 februari 2007 en 10 april 2007 bij wijze van voorlopige voorziening. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers, die op € 1.288,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van bouwvergunningen en de noodzaak om te voldoen aan de geldende planvoorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/1024 en AWB 07/1135
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaken van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde mr. H. Martens,
en
2. [verzoeker 2],
wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde mr. N. Mastilovic,
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [vergunninghoudster], gevestigd te Alkmaar, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, [rechtspersoon in dienst van vergunninghoudster] en [rechtspersoon in dienst van vergunningshoudster].
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het realiseren van 19 appartementen aan de [straatnaam] te Heerhugowaard. Het hiertegen door onder meer verzoekers gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 6 februari 2007 ongegrond verklaard. Verzoeker sub 1 heeft bij brief van 22 maart 2007 en verzoeker sub 2 heeft bij brief van 23 maart 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft verzoeker sub 1 bij brief van 3 mei 2007 en verzoeker sub 2 bij brief van 11 mei 2007 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 25 mei 2007, waar verzoekers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. T.A.J. Bruyn en T. Slats. Verder is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, verschenen.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daarover een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder voor het bouwplan bouwvergunning verleend zonder vooraf aan gedeputeerde staten van Noord-Holland een schriftelijke verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3, lid D, onder b, van de voorschriften bij het bestemmingsplan “Plandeel I Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed” te vragen. Op 28 februari 2007 hebben gedeputeerde staten van Noord-Holland desgevraagd alsnog een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Verweerder heeft deze verklaring bij besluit van 10 april 2007 aan zijn besluit van 6 februari 2007 toegevoegd. Anders dan verzoeker sub 1 is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit besluit kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Het nieuwe besluit komt niet geheel tegemoet aan de beroepen van verzoekers, zodat hun beroepen op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit. De verzoeken hebben dus ook betrekking op dit besluit.
3. Verzoekers betogen dat verweerder in strijd met de planvoorschriften bouwvergunning heeft verleend. Naar hun mening is niet voldaan aan de vereisten die zijn neergelegd in artikel 3, lid D, onder b, van de planvoorschriften voor het doorbreken van het geldende bouwverbod. Volgens hen is geen (concept-)uitwerkingsplan voorhanden en kan dan ook niet zonder nadere motivering worden gesteld dat het bouwplan past binnen de in voorbereiding zijnde dan wel vastgestelde uitwerkingsvoorschriften. Verder voeren verzoekers aan dat verweerder bij zijn beslissing ten onrechte een belangenafweging achterwege heeft gelaten. In dit verband brengen zij naar voren dat het bouwplan geluidsoverlast, aantasting van de privacy en waardedaling van hun woningen tot gevolg heeft.
4. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet (Ww) mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Plandeel I Stad van de Zon, Steigers en Sportlandgoed’ rust op het perceel de bestemming “Uit te werken Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor “Uit te werken Woondoeleinden” bestemd voor onder meer woningen.
Ingevolge artikel 3, lid B, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van woondoeleinden worden gebouwd, waarbij geldt dat niet minder dan 550 en niet meer dan 850 woningen worden gebouwd en dat de woningen voor niet meer dan 20% zullen bestaan uit gestapelde woningen met een hoogte van niet meer dan 21 meter.
Ingevolge artikel 3, lid C, van de planvoorschriften moeten burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) de in lid A bedoelde bestemming uitwerken met inachtneming van het bepaalde onder B en de nader onder 1 tot en met 5 geformuleerde regels.
Ingevolge artikel 3, lid D, onder a, van de planvoorschriften dient het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid A te geschieden overeenkomstig een door burgemeester en wethouders uitgewerkt plan dat rechtskracht heeft verkregen.
Ingevolge artikel 3, lid D, onder b, van de planvoorschriften mogen in afwijking van het bepaalde onder a zolang en voor zover de in lid C bedoelde uitwerking niet is goedgekeurd, bouwwerken binnen de bestemming als bedoeld in lid A, slechts worden opgericht, indien het bouwplan kan worden ingepast in de in voorbereiding zijnde, dan wel vastgestelde uitwerkingsvoorschriften van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten vooraf schriftelijk verklaard hebben, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
5. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of in dit geval is voldaan aan het in artikel 3, lid D, onder b, van de planvoorschriften neergelegde vereiste dat het bouwplan kan worden ingepast in de in voorbereiding zijnde dan wel vastgestelde uitwerkingsvoorschriften van verweerder (hierna: de vooruitloopregeling).
6. Verweerder stelt zich in het besluit van 29 augustus 2006 op het standpunt dat het bouwplan past binnen het te voeren beleid. In dit besluit noch in de besluiten van 6 februari 2007 en 10 april 2007 wordt deze stelling door verweerder nader gemotiveerd. Verder blijkt uit de stukken niet dat uitwerkingsvoorschriften in voorbereiding zijn of al zijn vastgesteld. Eerst ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat voor de toetsing van bouwplannen in een uitwerkingsgebied, zoals hier aan de orde, gebruik wordt gemaakt van de kaart “Uitwerking bestemmingsplan Plandeel I, Stad van de Zon”, Plankaart 1, van oktober 2002. De voorzieningenrechter heeft ter zitting vastgesteld dat aan deze kaart geen voorschriften zijn verbonden. Verder is ter zitting gebleken dat sinds twee jaar voor het betrokken gebied en een veel groter gebied daaromheen een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Dit is geen uitwerkingsplan. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie - en deze is ter zitting door verweerder bevestigd - dat feitelijk sinds twee jaar geen uitwerkings-voorschriften meer in voorbereiding zijn in de zin van de vooruitloopregeling. Het beoogde nieuwe bestemmingsplan kan bij het toepassen van de vooruitloopregeling in beginsel niet de plaats innemen van een uitwerkingsplan in voorbereiding, omdat dit nieuwe bestemmingsplan niet hoeft te worden gebaseerd op de geldende uit te werken bestemming met de bijbehorende uitwerkingsregels. Gezien deze omstandigheden betwijfelt de voorzieningenrechter zeer of in dit geval is voldaan aan het voor de toepassing van de vooruitloopregeling gestelde vereiste dat het bouwplan moet passen binnen de in voorbereiding zijnde uitwerkingsvoorschriften.
7. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter een cruciaal gebrek in de besluitvorming dat daarbij geen afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden. Gezien de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is toepassing van de vooruitloopregeling een discretionaire bevoegdheid die een belangenafweging vereist.
Verzoekers stellen in bezwaar de situering van het appartementengebouw aan de orde. Zij voeren aan dat deze gevolgen heeft voor hun woongenot. Verweerder neemt met zijn beslissing om de vooruitloopregeling toe te passen voor het bouwplan – onder meer – een besluit over de beoogde situering ervan. Over die situering is in de uitwerkingsregels van de geldende bestemming niets bepaald. Verweerder moet dus bij zijn beslissing de belangen van derden bij die situering betrekken. Dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit niets meer overwogen dan dat verzoekers op het tijdstip dat zij hun woningen kochten er al van op de hoogte hadden kunnen zijn dat het appartementengebouw op de aangevraagde locatie zou worden gesitueerd. Dit is geen belangenafweging. Bovendien miskent verweerder hiermee dat een besluit over de situering toen nog niet was genomen.
De voorzieningenrechter vindt het niet de taak van de bestuursrechter om de hiervoor bedoelde belangenafweging, op aangeven van vergunninghoudster, als eerste te maken. Dat moet verweerder doen. Gezien dit gebrek neemt de voorzieningenrechter aan dat het bestreden besluit, zoals gewijzigd bij besluit van 10 april 2007, in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Daarom acht hij schorsing daarvan en het primaire besluit van 29 augustus 2006 bij wijze van voorlopige voorziening gerechtvaardigd. De belangen van vergunninghoudster zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om hiervan af te zien. Wat betreft het door haar gestelde financiële nadeel heeft de voorzieningenrechter begrepen dat zij haar financiële verplichtingen is aangegaan toen deze procedure al liep. Dat komt voor haar rekening en risico.
8. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers voor de behandeling van hun verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten heeft de voorzieningenrechter, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld, voor iedere verzoeker afzonderlijk, op € 644,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de voorzieningenrechter zowel voor het opstellen van het verzoekschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van verweerder van 29 augustus 2006, 6 februari 2007 en 10 april 2007;
- bepaalt dat de gemeente Heerhugowaard aan beide verzoekers afzonderlijk het voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekers redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.288,00 (2x € 644,00);
- wijst de gemeente Heerhugowaard aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat betaling van € 644,00 aan elke verzoeker afzonderlijk moet worden gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2007 door mr. M. Kraefft, voor¬zieningen¬rechter, in
tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.