ECLI:NL:RBALK:2007:BA6190

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/954 en 07/911
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit voor gehandicaptenparkeerplaats in Midwoud

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 1 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. de Man, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van 12 december 2006, waarbij een gehandicaptenparkeerplaats werd aangewezen voor de gevel van de bergingen aan een specifiek adres in Midwoud. Verzoeker stelde dat het verkeersbesluit niet in overeenstemming was met het bestaande gebruik van de straat en dat de inrichting van de parkeerplaats niet tegemoetkwam aan de wensen van de bewoners. Het college heeft het bezwaar van verzoeker bij besluit van 13 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard, wat verzoeker heeft doen besluiten om beroep in te stellen en een verzoek om voorlopige voorziening te vragen.

Tijdens de zitting op 23 mei 2007 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaarschrift van verzoeker voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de argumenten van verzoeker voldoende concreet waren en dat de motivering van het bezwaar niet aan hoge eisen hoeft te voldoen. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van het college vernietigd en de gemeente Medemblik veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 966,00. Tevens is bepaald dat de gemeente Medemblik het griffierecht van € 286,00 aan verzoeker dient te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien de aanvrager van de gehandicaptenparkeerplaats zelf ook een gehandicaptenparkeerkaart had aangevraagd.

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden hoger beroep instellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak, met uitzondering van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, waartegen geen hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/954 en 07/911
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[naam],
wonende te Midwoud,
verzoeker,
gemachtigde mr. L. de Man,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen [naam], vertegenwoordigd door [naam]
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 12 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Noorder-Koggenland een verkeersbesluit genomen voor het aanwijzen van een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats voor de gevel van de bergingen [adres[#] te Midwoud. Het hiertegen door onder meer verzoeker gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 maart 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker heeft bij brief van 18 april 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij bij brief van 25 april 2007 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 23 mei 2007, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. R.J. Boekel. Verder is [naam], vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, verschenen.
Motivering
1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter neemt deze beslissing op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. Bij brief van 26 januari 2007 heeft onder meer verzoeker bezwaar gemaakt tegen het verkeersbesluit van 12 december 2006. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Bij brief van 13 februari 2007 heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, waartoe hij een termijn heeft gesteld die afliep op 26 februari 2007. Volgens verweerder heeft hij binnen deze termijn geen bezwaargrond van verzoeker ontvangen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4. Verzoeker, wonende [adres] [#], stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift wel degelijk gronden van bezwaar bevat. Verder stelt hij dat hij bij brief van 20 februari 2007 een aanvulling op het bezwaarschrift aan verweerder heeft toegezonden.
5. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift. Dit brengt mee dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift wel, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten.
6. Verzoeker vermeldt in de brief van 26 januari 2007 dat bezwaar wordt gemaakt tegen de inrichting van een invalideparkeerplaats op [adres] voor de bergingen van huisnummer [#] en huisnummer [#]. Hij brengt in deze brief verder naar voren dat al zeker 14 jaar zonder overlast auto’s worden geparkeerd op het doodlopende deel van [adres] ter hoogte van de nummers [#], [#], [#] en [#] door de bewoners van deze woningen en dat enkele van deze bewoners ook hier zijn komen wonen vanwege de mogelijkheid van parkeren voor hun woning. Verzoeker wijst er daarbij op dat de aanvrager van de invalideparkeerplaats ook graag voor zijn eigen woning aan [adres] [#] zou willen parkeren en niet aan de overkant van de straat waar de parkeerplaats nu is gepland. Volgens verzoeker is het beter, zo stelt hij verder in de brief van 26 januari 2007, om meerdere bewoners tegemoet te komen en een deel van het groen op te heffen ten behoeve van een aantal parkeerplaatsen.
Deze in bezwaar aangevoerde argumenten geven er naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijk van dat het door verweerder genomen verkeersbesluit zich niet verhoudt met het door verzoeker gewenste en bestaande gebruik van de straat en een door hem voorgestane aangepaste inrichting daarvan. Hiermee heeft verzoeker voldaan aan het vereiste dat het bezwaarschrift een concrete bezwaargrond dient te bevatten. De voorzieningenrechter merkt overigens nog op dat, ook als hij verweerders standpunt zou volgen dat verzoekers bezwaarschrift niet meer behelst dan een voorstel tot herinrichting van [adres], dit niet kan leiden tot een ander oordeel en geen grond kan opleveren voor niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld in de uitspraak van 13 april 2005 in zaaknummer 200406991/1 (gepubliceerd in AB 2005, 235 en op www.rechtspraak.nl) brengt de omstandigheid dat hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd niet rechtstreeks betrekking heeft op het bestreden besluit, in dit geval de aanwijzing van de gehandicaptenparkeerplaats, niet mee dat die gronden niet als gronden in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb zijn te beschouwen.
Reeds hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaarschrift voldeed aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Bij deze beslissing ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen geen aanleiding, zoals verzoeker verlangt, nog een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 12 december 2006 te treffen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat niet in geschil is dat de aanvrager is aangewezen op een gehandicaptenparkeerplaats. Verder is niet gebleken dat de nadelige gevolgen voor verzoeker, die inmiddels zelf een gehandicaptenparkeerkaart bij verweerder heeft aangevraagd, bij voortzetting van de huidige situatie zodanig zijn dat in verband daarmee zijn verzoek, dat strekt tot verwijdering van het verkeersbord voor de gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats, moet worden toegewezen.
8. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker voor de behandeling van zijn verzoek en zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de voorzieningenrechter, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vastgesteld op € 966,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de voorzieningenrechter zowel voor het opstellen van het beroep- en verzoekschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van verweerder van 13 maart 2007;
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente Medemblik aan verzoeker het voor de behandeling van het beroep en het verzoek
betaalde griffierecht ten bedrage van € 286,00 (2x € 143,00) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage
van € 966,00;
- wijst de gemeente Medemblik aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 966,00 dient te worden gedaan aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2007 door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uit-spraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.