RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.811018-06
Datum uitspraak: 24 mei 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor Kinderstrafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren [datum] te [plaats] op 1988,
thans gedetineerd in Opvangcentrum 't Poortje te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2007.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 4 maart 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht) met een mes een of meermalen in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 4 maart 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in het bovenlichaam, waardoor een longkwab en/of een tak van de longslagader is/zijn beschadigd), heeft toegebracht, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) met een mes een of meermalen in het bovenlichaam gestoken, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte schuldig aan medeplegen van moord. In het requisitoir, waarvan ter terechtzitting een schriftelijke versie is overgelegd, is dit standpunt met redenen omkleed. Kort gezegd komt de visie van het Openbaar Ministerie op het volgende neer.
Het opzet van verdachte ligt besloten in de gedraging, namelijk het opzettelijk steken met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer. Ook de aard van de verwonding, een bijna doorsteek, acht zij hierbij van belang. Dit zou wijzen op het gebruik van kracht bij het steken. Voorts acht de officier van justitie voorbedachte rade aanwezig. Verdachte had voldoende bedenktijd voor kalm beraad en rustig overleg. Vanaf het incident in "De Postbrug" rond 00.45 uur, via het bezoek aan de woning van een vriend van verdachte en het daar gepleegde telefoongesprek, weer later gevolgd door het vertrek van verdachte en zijn medeverdachte naar de woning van [slachtoffer] en de aankomst bij de woning van [slachtoffer], rond 03.30 uur, had verdachte ruim voldoende bedenktijd. Voorts acht de officier van justitie het medeplegen bewezen.
2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat het aannemen van opzet geen vanzelfsprekendheid mag zijn indien men het gevolg ziet. Voorst stelt hij dat zonder het voorwaardelijk opzet geen opzettelijk handelen kan worden aangenomen. Volgens het NFI-rapport is het slachtoffer overleden aan één steekverwonding. Geconcludeerd kan worden dat verdachte één keer heeft gestoken. Zo'n verwonding kan ook ontstaan indien iemand zich met kracht op je stort als je een mes in je hand hebt. In geval van twijfel dient vrijspraak te volgen.
Subsidiair stelt de raadsman dat sprake is van noodweerexces. De moeder van het slachtoffer was op de rug van verdachte gesprongen en van voren werd verdachte aangevallen door het slachtoffer. Verdachte bevond zich in een hoek van de kamer, kon geen kant op en greep naar zijn mes.
2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanwijzingen kunnen vinden om moord wettig en overtuigend bewezen te achten en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank houdt het er op dat verdachte en de medeverdachte zonder vooropgesteld plan naar het huis van het slachtoffer zijn getogen om "verhaal te halen". Vaststaat dat verdachte in een handgemeen is geraakt met het slachtoffer. Op welk moment een mes ter hand is genomen, is niet duidelijk geworden, wel dat verdachte daarmee het slachtoffer, naar later bleek, dodelijk heeft verwond.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het feit samen heeft gepleegd met de medeverdachte. Voor medeplegen is vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op -in dit geval- doodslag. De medeverdachte is samen met verdachte op weg gegaan naar het huis van het slachtoffer in de wetenschap dat verdachte verhaal wilde halen bij het slachtoffer en wetende dat verdachte die avond gedronken had en "opgefokt" was door een incident eerder in de nacht, waarbij ook een mes een rol speelde. De medeverdachte is verdachte gevolgd in de woning van het slachtoffer en heeft het slachtoffer vastgehouden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 maart 2006 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
3. De strafbaarheid van het bewezene en de strafbaarheid van verdachte
Er zij geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Beroep op noodweerexces
Was er sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich moest verdediging? Verdachte en zijn mededader zijn het huis van het slachtoffer binnengedrongen. De moeder van het slachtoffer heeft getracht verdachte het huis weer uit te werken, maar slaagde hier niet in. Op het daarbij ontstane lawaai is het slachtoffer afgekomen. Verdachte en zijn mededader waren met zijn tweeën en hadden de woning weer kunnen verlaten. De door verdachte geschetste versie van wat daarop is gevolgd wordt niet ondersteund door de verklaringen van de medeverdachte en de moeder van het slachtoffer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich het moment van steken niet kan herinneren. Op grond van de verklaringen van de medeverdachte, de moeder van het slachtoffer en verdachte komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zich moest verdedigen. Voor een beroep op noodweerexces is derhalve geen plaats, nu van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging eerst sprake kan zijn als de verdediging noodzakelijk was.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard, nu niet gebleken is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid opheft.
4.1 De vordering van de officier van justitie
Met betrekking tot het toe te passen sanctiestelsel:
Gezien de ernst van het feit en de persoon van de verdachte ziet de officier van justitie aanleiding tot toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Het gaat om het zwaarst mogelijke delict, te weten moord en verdachte was ten tijde van het plegen van het delict bijna achttien jaar.
Met betrekking tot de strafmaat:
Er is onnoemelijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer en de rechtsorde is ernstig geschokt. Verdachte heeft niet willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek door de door de rechtbank benoemde deskundigen. De door de verdediging ingebrachte rapportage aangaande de persoonlijkheid van verdachte dient volgens de officier van justitie terzijde te worden geschoven. Voorts weegt mee dat verdachte eerder in aanraking is geweest met Justitie.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren, te weten medeplegen van moord, en verdachte zal veroordelen, met toepassing van artikel 77b Sr, tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij vordert de officier van justitie de toewijzing tot een bedrag van € 656,95 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel subsidiair 13 dagen jeugddetentie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzet zich tegen toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. De raadsman is van mening dat niet omdat er sprake is van een levensdelict, een zeer ernstig feit, er standaard meerderjarigenstrafrecht moet worden toegepast. Voorts beroept de raadsman zich op de door de verdediging overgelegde rapportage. Ook Bureau Jeugdzorg, gesteund door de Raad voor de kinderbescherming, adviseert toepassing van het minderjarigenstrafrecht gezien de persoon van de verdachte. Verdachte heeft behandeling nodig. De getuige-deskundige [naam], reclasseringswerker bij Bureau Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte binnen het minderjarigenkader behandeld kan worden. De raadsman pleit voor de oplegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, zoals geadviseerd door de door de verdediging geraadpleegde deskundigen. De raadsman acht het karakter van een voorwaardelijke maatregel voldoende dwingend van karakter. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard aan behandeling te willen meewerken.
4.2 Het oordeel van de rechtbank
In de nacht van 3 op 4 maart 2006 heeft verdachte het plan opgevat het slachtoffer op te zoeken, naar hij zegt om iets uit te praten. Verdachte had een mes op zak. De medeverdachte van verdachte is met hem meegegaan. Wat de beweegredenen van verdachte en de medeverdachte zijn geweest om het slachtoffer om ongeveer 03.30 uur op te gaan zoeken is niet duidelijk geworden. Eenmaal in de woning van het slachtoffer heeft verdachte zich door de moeder van het slachtoffer er niet van laten weerhouden de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken. Het moet voor verdachte al meteen duidelijk zijn geweest dat hij niet in de woning gewenst was. Het slachtoffer en verdachte zijn in een handgemeen geraakt. Hierbij heeft verdachte met een mes - dat hij op enig moment ter hand heeft genomen en opengeklapt - het slachtoffer in de linkerborst gestoken als gevolg waarvan het slachtoffer later die dag is overleden. Bizar genoeg is enkele jaren geleden de broer van verdachte op vergelijkbare wijze om het leven gekomen. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden een mes bij zich te dragen.
Door zijn handelwijze heeft verdachte het slachtoffer beroofd van zijn meest kostbare bezit, het leven. Het slachtoffer was slechts 17 jaar oud en had nog een leven voor zich. Verdachte heeft bij de nabestaanden van het slachtoffer groot verdriet veroorzaakt, hetgeen ook blijkt uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. De dood van het slachtoffer heeft in Den Helder in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen een grote schok teweeg gebracht en bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2006 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het ten laste gelegde feit eerder tot vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was ten tijde van het plegen van het delict minderjarig. In beginsel is het minderjarigenstrafrecht van toepassing. De rechtbank heeft kennis genomen van de door de verdediging overgelegde rapportage en de rapportages van Bureau Jeugdzorg met betrekking tot verdachte. Op grond daarvan acht de rechtbank geen indicaties aanwezig voor het toepassen van het meerderjarigenstrafrecht.
Motivering van de op te leggen straf
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht oplegging van een jeugddetentie voor de maximale duur, te weten twee jaren, dan ook op haar plaats.
Motivering van de op te leggen maatregel
Ingevolge artikel 77s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen slechts worden opgelegd indien aan drie cumulatief gestelde eisen is voldaan: de verdachte moet zich schuldig hebben gemaakt aan een feit dat ernstig genoeg is om de maatregel te rechtvaardigen en er moet zijn voldaan aan een gevaarscriterium en een hulpverleningscriterium ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
De verdediging heeft over verdachte opgemaakte rapportage overgelegd, opgesteld door psycholoog Broekema gedateerd 19 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte op een zwakbegaafd niveau functioneert. Voorts lijdt verdachte aan een gedragsstoornis van het adolescente type. Recidivegevaar voor enigerlei vorm van antisociaal gedrag wordt aan de orde geacht. Behandeling met een justitiële maatregel wordt aangeraden.
Bureau Jeugdzorg heeft met betrekking tot verdachte twee rapportages opgemaakt, de meest recente gedateerd 9 mei 2007, en komt tot het volgende advies:
Gezien de gedragsstoornis die in het PO wordt vastgesteld, de ernst van het delict en het recidivegevaar, adviseert de Jeugdreclassering behandeling in een gedwongen kader.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is voldaan.
De rechtbank zal daarom naast de jeugddetentie voor de maximale duur de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen bevelen.
5. De overwegingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam], heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 656,95 wegens schade die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek 2.4 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
6. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
* Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek 2.4 aangeduid, heeft begaan.
* Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek 2.4 bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
* Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van doodslag.
* Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
* Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
* Beveelt voorts de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
* Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [naam].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 656,95 (zeshonderd zesenvijftig euro en vijfennegentig eurocent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader zijn voldaan.
* Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] te betalen een som geld ten bedrage van
€ 656,95 (zeshonderd zesenvijftig euro en 95 eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van zes dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. P. van Steijnen en mr. E.J.M. Tuijp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2007.