ECLI:NL:RBALK:2007:BA5282

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/652 en AWB 07/697
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijstelling voor motorcrossterrein en belanghebbendheid van verzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 1 mei 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder. Het college had op 8 februari 2007 vrijstelling verleend op basis van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de realisatie van een tijdelijk motorcrossterrein nabij een industrieterrein in Den Helder. Verzoekers, die op respectievelijk 670 en 750 meter van het terrein wonen, stelden dat zij belanghebbenden zijn en dat het besluit hen direct raakt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter concludeerde dat de ruimtelijke uitstraling van het motorcrossterrein, gezien de afstand tot de woningen van verzoekers en de aanwezigheid van andere infrastructuur zoals een vliegveld en een spoorweg, geen noemenswaardige invloed heeft op hun woonomgeving. Bovendien werd vastgesteld dat het zicht vanuit de woningen op het motorcrossterrein beperkt is door begroeiing en een aarden wal.

Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak biedt inzicht in de criteria voor belanghebbendheid en de toepassing van vrijstellingen in het bestuursrecht. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden, waaronder de eisende partij, hoger beroep instellen, maar tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/697 en AWB 07/652
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen de vereniging “[vereniging]”, gemachtigden H.P.M. Gouwenberg en R.M. Wilhelm.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 8 februari 2007 heeft verweerder aan de vereniging “[vereniging]” vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het realiseren van een tijdelijk motorcrossterrein op percelen grenzend aan het noordwestelijk deel van het industrieterrein [perceel] te Den Helder (hierna: de percelen).
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 19 maart 2007 beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij bij brief van 19 maart 2007 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 24 april 2007, waar verzoekers zijn verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigden J.H. Moraal en N.M.M. Koningsbruggen. Verder is de vereniging “[vereniging]”, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, verschenen.
Motivering
1. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Vaststaat dat het gebruik van de percelen ten behoeve van een motorcrossterrein in strijd is met de geldende bestemmingsplannen “Landelijk Gebied 1980”, “Landelijk Gebied 1980, uitwerking “Eerste fase Nijverheidsterrein Kooijpunt 1986” en “Landelijk Gebied 1980, eerste herziening”. Om dit gebruik niettemin mogelijk te maken heeft verweerder, in afwachting van de realisering van een nieuw motorcrossterrein in Wieringermeer, vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO verleend voor een periode tot 1 januari 2012.
3. Verweerder en de vereniging “[vereniging]” stellen zich op het standpunt dat verzoekers geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat het beroep naar hun mening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2006, LJN: AY3651, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
5. De motorcrossbaan is gesitueerd nabij een industrieterrein en ten zuiden van het vliegveld Den Helder Airport. Aan de westzijde van het motorcrossterrein ligt de spoorweg die de verbinding vormt tussen Schagen en Den Helder. Het terrein dient volgens het vrijstellingsbesluit te worden ingericht conform het daarbij behorende inrichtingsplan “Inrichting Crossterrein” met kenmerken [kenmerk] en [kenmerk]. Dit inrichtingsplan voorziet onder meer in de aanleg van een vier meter hoge aarden wal met 66 bomen langs de noordzijde van het terrein. Op het terrein worden verder geen vergunningplichtige bouwwerken opgericht.
Niet in geschil is dat verzoeker [verzoeker 1] en verzoeker [verzoeker 2] op een afstand van respectievelijk ongeveer 670 meter en 750 meter ten noordwesten van de motorcrossbaan woonachtig zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de ruimtelijke uitstraling van het gebruik van het motorcrossterrein, gelet op voormelde afstanden, de omvang van het motorcrossterrein en de aanwezigheid van industrie, een vliegveld en een spoorweg in de onmiddellijke nabijheid van het terrein, geen noemenswaardige invloed op het karakter van de woonomgeving van verzoekers. Nu bovendien blijkens de ter zitting getoonde kaart en de luchtfoto het zicht vanuit de woningen van verzoekers op het motorcrossterein beperkt wordt door begroeiing en de aarden wal, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers door het besluit niet rechtstreeks in hun individuele belangen worden getroffen. Gelet op voormelde afstanden kan evenmin de ter zitting door verzoekers gestelde geluidoverlast in dit geval leiden tot het oordeel dat hun belangen direct worden geraakt door de verleende vrijstelling. Gelet op de overwegingen hiervoor zijn verzoekers geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Bij deze beslissing bestaat geen reden een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 mei 2007 door mr. drs. C.M. van Wechem, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak op het beroep kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening kan geen hoger beroep worden ingesteld.