ECLI:NL:RBALK:2007:BA3441

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/520
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening bouwvergunning met vrijstelling op basis van artikel 19 WRO voor kantoorgebouw in Medemblik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 3 april 2007 uitspraak gedaan over de verlening van een bouwvergunning voor een kantoorgebouw in Medemblik. De vergunning werd verleend met gebruikmaking van een vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De verzoekers, een besloten vennootschap en een kantoorgenoot, stelden dat hun belangen niet voldoende waren meegewogen en dat de vrijstelling niet alleen voor fase 1 van het bouwplan verleend had mogen worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldeed aan de eisen en dat het kantoorgebouw paste binnen de toekomstige bestemming van het gebied. De rechter benadrukte dat de realisatie van het kantoorgebouw niet afhankelijk was van de vergunningen voor de andere fases van het project, die nog niet waren verleend. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te oordelen dat de bouwplannen in de drie fases een onlosmakelijke eenheid vormden. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de bouwvergunning terecht was verleend en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/520 WRO
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
De besloten vennootschap [besloten vennoo[kantoorge[kantoorgenoot 1] B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam],
alsmede
[kantoorgenoot 1],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekers,
gemachtigde mr.drs. M.L. Molenaar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik,
verweerder.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen de besloten vennootschap [vergunninghoudster] (hierna: vergunninghoudster), gevestigd te Andijk, gemachtigde mr. W. de Vis.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanvraag van 16 november 2006 heeft vergunninghoudster verzocht om een bouwvergunning ten behoeve van het oprichten van een kantoorgebouw op het perceel dat is gelegen aan de [adres] ten zuiden van nummer [nummer] te [plaatsnaam], kadastraal bekend gemeente Wognum, perceelnummer [het perceel] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 januari 2007, heeft verweerder, met gebruikmaking van de bij besluit van 28 december 2006 aan vergunninghoudster verleende vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO), de gevraagde bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank bij brief van 1 maart 2007 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 20 maart 2007 ter zitting behandeld. Verschenen zijn [kantoorgenoot 1] en mr. L.M. Hermes, een kantoorgenoot van de de gemachtigde van verzoekers. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. R.J. Boekel en P.T.A. Meester. Voorts is namens vergunninghoudster verschenen [vergunninghoudster], bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [medewerker planontwikkeling], medewerker planontwikkeling bij vergunninghoudster, en [bedrijfsjurist vergunninghoudster], bedrijfsjurist bij vergunninghoudster.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Het spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelegen in de omstandigheid dat het perceel thans bouwrijp wordt gemaakt en dat begin april 2007 met de bouwwerkzaamheden zal worden gestart.
3. De onderhavige bouwvergunning ziet op één kantoorgebouw van drie tot vier lagen, met een gedeeltelijke vijfde laag. Op deze vijfde laag is een hoogteaccent aanwezig. De nokhoogte is 19 meter. Het perceel waarop het kantoorgebouw is voorzien maakt deel uit van een projectlocatie waarop - zoals blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing - in de toekomst wordt beoogd in totaal een drietal kantoorclusters met aan weerzijden ervan een aantal losse kantoor-/bedrijfsgebouwen met een totaal vloeroppervlak van circa 25.000m2 te realiseren. In de beoogde bebouwing varieert het aantal bouwlagen van 2 tot 5 lagen, waarin de noord- en de zuidzijde lager zijn dan het tussengelegen gedeelte, waarvan het thans vergunde kantoorgebouw deel uitmaakt. In de ruimtelijke onderbouwing is voorzien in een afstand tussen de clusters van ongeveer 22 meter. De planvorming bestaat uit drie fases, waarbij rekening wordt gehouden met de huidige functies en de eigendomssituatie. De eerste fase, waarvoor vrijstelling is verleend, bestaat uit het onderhavige kantoorgebouw, zijnde het middelste cluster, en een zuidelijker gelegen kantoorcluster op enkele meters van de erfgrens met het perceel van verzoekers, welk nog niet is vergund. De beide kantoorgebouwen hebben een gezamenlijk bruto vloeroppervlak van circa 14.500 m2 en een afmeting van circa 53 bij 53 meter, waarbinnen 75% bebouwd mag worden. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, deels half verdiept onder de clusters en deels op het maaiveld. Op de splitsing van de Verlengde Kerkweg en de Nieuweweg wordt een rotonde aangelegd. De toegang tot de bebouwing zal via een poot van deze rotonde plaatsvinden. Autobedrijf [eiser 1] is gelegen in het zuidelijke deel van de projectlocatie.
4. [kantoorgenoot 1] dient als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt, aangezien hij eigenaar is van het perceel dat is gelegen naast de projectlocatie en uit dien hoofde een belang heeft dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
5. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
6. Het noordelijke gedeelte van het perceel valt binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. De betreffende gronden hebben de bestemming ‘Agrarische doeleinden zonder bebouwing’.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften mogen de gronden op de kaart bestemd tot agrarische doeleinden worden gebruikt ten dienste van het agrarisch bedrijf, zulks met inachtneming van wat in de navolgende leden van dit artikel, alsmede in de artikelen 13, 14 en 15 is bepaald.
Ingevolge het tweede lid van artikel 7 van de planvoorschriften mogen op de in de in lid 1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken – geen bouwwerken zijnde – worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde gebruiksvorm.
7. Voor het zuidelijke gedeelte van het perceel geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 1978’. De betreffende gronden hebben de bestemming ‘Agrarische doeleinden II’.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor ‘agrarische doeleinden II’ aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik en voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse nodige bouwwerken, uitgezonderd woningen en met dien verstande, dat kassen slechts gebouwd mogen worden bij elk ooft- en tuinbouwbedrijf, dat bestond ten tijde van het onherroepelijk worden van dit plan.
8. Vast staat en niet in geschil is dat het thans vergunde bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen. Om de strijdigheid op te heffen, had verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO reeds vrijstelling verleend.
9. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
10. Verweerder heeft terecht toepassing gegeven aan het eerste lid van artikel 19 van de WRO, nu het bouwplan blijkens de door gedeputeerde staten van Noord-Holland vastgestelde voorschriften inzake de toepassing van artikel 19 van de WRO van 19 juli 2005, bekend gemaakt op 2 augustus 2006, valt onder het speerpunt ‘Locatiebeleid en grootschalige voorzieningen, alsmede perifere en grootschalige detailhandel’.
11. Aan de formele vereisten van artikel 19, eerste lid, van de WRO is voldaan. De gemeenteraad heeft bij besluit van 20 december 2004 de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO gedelegeerd aan verweerder. Voorts heeft de gemeenteraad, omdat terzake van de bestemmingsplannen niet is voldaan aan de tienjaarlijkse herzieningsplicht als bedoeld in artikel 33 van de WRO, op 6 juni 2006 een voorbereidingsbesluit genomen voor het gebied waarin het bouwplan is gelegen. Het bepaalde in artikel 19, vierde lid, van de WRO staat dan ook niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg. Ten slotte heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 19 december 2006 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO afgegeven.
12. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder volledig voorbij is gegaan aan hun belangen. Volgens verzoekers had verweerder de vrijstelling niet alleen voor fase 1 van het bouwplan mogen verlenen. Aan de plannen op de projectlocatie ligt immers een bouwkundige visie ten grondslag, waarbij als uitgangspunt geldt dat de gebouwen in hoogte en in bouwlagen variëren. De sculpturale eenheid zoals beoogd kan nooit gerealiseerd worden zolang verzoekers en het pompstation hun medewerking aan de plannen onthouden.
Voorts mag de omstandigheid dat het bouwplan het oppervlak aan verharding laat toenemen, niet betekenen dat verzoekers op hun terrein voor watercompensatie zorg moeten dragen. Ten slotte is vergunninghoudster ten onrechte toestemming verleend om een kantoorgebouw op slechts vier meters van de erfgrens met verzoekers op te richten. Aangezien het bouwplan voorziet in een afstandsmaat van 22 meter tussen de clusters, is autobedrijf [eiser 1] hierdoor gehouden om bij een eventuele uitbreiding van het bedrijf op minimaal 18 meter van de erfgrens te bouwen. Een gedeelte van het perceel van verzoekers is daardoor niet benutbaar.
13. Naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, behoeven er minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
14. De ruimtelijke onderbouwing die aan de vrijstelling ten grondslag ligt, wordt gevormd door een notitie van 15 mei 2006, die is opgesteld door de besloten vennootschap [besloten vennootschap]. In de ruimtelijke onderbouwing wordt een beschrijving gegeven van het bouwplan en wordt het relevante rijks- en provinciaal ruimtelijk beleid geschetst. Het bouwplan is getoetst aan milieutechnische, waterhuishoudkundige, ecologische en cultuurhistorische en archeologische aspecten. In de ruimtelijke onderbouwing zijn verder een hoofdstuk over de ruimtelijke inpassing en een hoofdstuk over de beeldkwaliteit opgenomen. Geconcludeerd is dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het bouwplan. In de reactie op de door verzoekers ingediende zienswijze wordt verder ingegaan op de gevolgen van het besluit voor de waterhuishouding en op de aangenomen afstandsmaat van 22 meter tussen de clusters.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld en dus als een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden aangemerkt. Hiertoe is redengevend dat genoegzaam blijkt dat het te realiseren kantoorgebouw past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. De reeds bestaande feitelijke situatie in de directe omgeving van de projectlocatie - zoals toegelicht aan de hand van een luchtfoto - is daarbij onder meer van belang. De projectlocatie maakt deel uit van een langgerekte strook, die is ingeklemd tussen bestaande infrastructuur en bebouwing. Aan de noordkant wordt de strook begrensd door de oprit Wognum, aan de westzijde door de Nieuweweg met daarachter het woonzorgcomplex Leekerweide en de woningen aan de Grietje Slagterlaan en aan de oostzijde door de snelweg A7 en het bedrijventerrein Overspoor. Het zuidelijke deel van de strook is al met kantoorgebouwen (DSB) bebouwd. Verder ligt in het noordelijk deel van de projectlocatie zelf een pompstation en in het zuidelijk deel het autobedrijf [eiser 1]. Agrarisch gebruik van de projectlocatie ligt mede gelet op het vorenstaande niet langer voor de hand. Voorts is gebleken dat met de realisatie van het kantoorgebouw de lijn in het bestaande straatbeeld van kantoor- en bedrijfsgebouwen wordt doorgetrokken. Het kantoorgebouw zal in een groene parkachtige omgeving met waterpartijen worden geplaatst, waarmee de reeds aanwezige kenmerkende inrichting van brede parkachtige waterpartijen met eilanden rondom het aangrenzende woonzorgcomplex Leekerweide wordt doorgezet. Aan het voorgaande doet niet af dat de realisatie van het andere kantoorgebouw in fase 1 en/of de fases 2 en 3 nog niet zijn vergund, en realisatie daarvan afhankelijk is van onzekere factoren. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de bouwplannen in de drie fases een zodanig onlosmakelijke eenheid vormen dat met enkel de realisatie van het thans met vrijstelling vergunde kantoorgebouw niet aan voornoemde eisen wordt voldaan.
16. Niet is in geschil dat de watertoets, zoals neergelegd in artikel 19a van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, heeft plaatsgevonden. Verzoekers menen evenwel dat de blijkens de watertoets vereiste watercompensatie van 17,61% voor fase 1 niet geheel op het vergunde perceel gerealiseerd kan worden en dat de gronden van verzoekers hiervoor gebruikt worden. Gelet op de ingekomen stukken van verweerder van 19 maart 2007 alsmede op de ter zitting getoonde tekening en de daarbij gegeven toelichting is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast komen te staan dat voor zover voor watercompensatie zorg moet worden gedragen, deze benodigde compensatie geheel op het perceel kan en zal plaatsvinden. Het betoog van verzoekers kan daarom niet slagen.
17. Ten aanzien van de stelling van autobedrijf [eiser 1] dat zij als gevolg van het bouwplan is gehouden om bij uitbreiding van het bedrijf op minimaal 18 meter van de erfgrens te bouwen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Thans ligt slechts de bouwvergunning voor één kantoorgebouw en de vrijstelling voor zover daarvoor benodigd ter toetsing voor. Het zuidelijker voorziene kantoorcluster op enkele meters van de erfgrens met het perceel van verzoekers is niet vergund. Reeds gelet daarop kan de stelling die zich richt op de in de ruimtelijke onderbouwing voorgestane afstand tussen de gebouwen onderling niet tot het door verzoekers beoogde resultaat leiden.
18. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de benodigde vrijstelling te verlenen.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de bouwvergunning terecht verleend. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2007 door mr. P.H. Lauryssen, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.