RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. R.M.T. van Diepen,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
districtskantoor Amsterdam,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 15% en op die grond de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) ingetrokken met ingang van 3 augustus 2005.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de WAO-uitkering van eiser per 3 augustus ongewijzigd wordt voortgezet en dat deze uitkering met ingang van 31 maart 2006 wordt ingetrokken wegens gebleken arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 april 2006 beroep ingesteld.
Het beroep is op 31 oktober 2006 ter zitting behandeld. De rechtbank heeft op 3 november 2006 het onderzoek heropend, teneinde de zaak ter verdere behandeling door te verwijzen naar de zitting van de meervoudige kamer.
Het beroep is vervolgens op 24 januari 2007 door de meervoudige kamer ter zitting behandeld. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, na hiertoe te zijn opgeroepen, verschenen bij gemachtigde F. Meijer.
1. Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op minder dan 15% en of de WAO-uitkering in verband daarmee terecht is ingetrokken met ingang van 31 maart 2006.
2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, vijfde lid, van de WAO, voor zover hier van belang, wordt in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WAO wordt een arbeidsongeschiktheids-uitkering ingetrokken wanneer de arbeidsongeschiktheid is geëindigd of beneden 15% is gedaald.
3. Verweerder gaat er volgens het besluit van 17 maart 2006 en de gedingstukken van uit dat eiser ondanks zijn medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiser zijn in de bezwaarfase vastgesteld door de bezwaarverzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2005. De arbeid die eiser naar de mening van verweerder op basis van deze FML nog kan verrichten bestaat uit de door de bezwaararbeidsdeskundige nieuw geselecteerde functies. Deze functies zijn eiser aangezegd middels de brief van 30 januari 2006. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiser voorheen met zijn werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat de WAO-uitkering daarom moet worden ingetrokken met ingang van 31 maart 2006, zijnde twee maanden en een dag na de datum van de schriftelijk aanzegging van 30 januari 2006.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte een bezwaarmogelijkheid heeft ontnomen door in het bestreden besluit te bepalen dat zijn WAO-uitkering met ingang van 31 maart 2006 zal worden ingetrokken. De intrekking van eisers WAO-uitkering per 31 maart 2006 is volgens eiser gebaseerd op een ander feitencomplex dan de inmiddels herroepen intrekking per 3 augustus 2005 en had daarom moeten worden vervat in een primair besluit. Daarnaast stelt eiser dat hij geenszins in staat is arbeid te verrichten, omdat hij niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Ten slotte meent eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de richtlijn “Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB” van 1 oktober 2004, in welk verband eiser heeft gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN AY9464.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Bij besluit van 6 juni 2005 is aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de WAO met ingang van 3 augustus 2005 wordt ingetrokken wegens een gebleken mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Aan dit besluit ligt een medische beoordeling ten grondslag. Volgens de verzekeringsarts is eiser gezien zijn sterke prikkelbaarheid aangewezen op werk waarbij hij solitair werkt, zonder contact met klanten, cliënten of collega’s. De belastbaarheid is neergelegd in de FML van 15 maart 2005, waarbij beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren van eiser. Hierop is een arbeidskundige beoordeling gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft eiser met inachtneming van zijn belastbaarheid geschikt geacht voor een vijftal functies, hetgeen heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
7. Naar aanleiding van de aangevoerde bezwaren heeft de bezwaarverzekeringsarts op 29 december 2005 een nieuwe FML opgesteld, waarbij meer beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van eiser. In tegenstelling tot de primaire verzekeringsarts acht de bezwaarverzekeringsarts eiser niet aangewezen op arbeid in een strikt solitaire functie. Uitgaande van de aldus aangepaste belastbaarheid van eiser is de bezwaararbeidsdeskundige tot de slotsom gekomen dat onvoldoende functies konden worden gehandhaafd om de schatting op te baseren. Evenmin werden er functies gevonden in het verlengde van de geduide functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daarom nieuwe functies voor eiser geselecteerd, die bij brief van 30 januari 2006 aan eiser bekend zijn gemaakt. Eiser is daarbij meegedeeld dat de duiding van deze nieuwe functies opnieuw zal leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Vervolgens is eiser bij diezelfde brief in de gelegenheid gesteld eventuele bezwaren ten aanzien van de nieuwe geselecteerde functies binnen drie weken aan verweerder kenbaar te maken. Daarvan heeft eiser geen gebruik gemaakt.
8. Bij het bestreden besluit van 17 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit van 6 juni 2005 herroepen en bepaald dat eisers uitkering ingevolge de WAO met ingang van 3 augustus 2005 wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Voorts heeft verweerder in hetzelfde besluit aan eiser meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 31 maart 2006 wordt ingetrokken wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in dit geval bevoegd is om bij het bestreden besluit tot intrekking van de WAO-uitkering over te gaan. Artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet zich er gelet op het karakter van de bezwaarprocedure niet tegen dat de herroeping van het besluit van 6 juni 2005 en de vervanging daarvan door een nieuw besluit ertoe leidt dat – op grond van eisen van zorgvuldigheid – de intrekking of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van een later tijdstip plaatsvindt. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 april 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN ZB9197 en in JB 2001/137). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bestreden besluit is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als het besluit van 6 juni 2005 en derhalve blijft binnen de grondslag en reikwijdte daarvan. Ook is van belang dat eiser door deze gang van zaken niet is benadeeld, nu hij in de bezwaarprocedure, middels het voorgenomen besluit van 30 januari 2006, in de gelegenheid is gesteld om commentaar te leveren op de voorgenomen intrekking van de WAO-uitkering.
10. De rechtbank heeft voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de FML van 29 december 2005. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de onderzoeksmethoden, argumentatie en bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts schriftelijk zijn vastgelegd in de rapportage van 29 december 2005 en dat daarin inzichtelijk en gemotiveerd is uiteengezet dat beperkingen voor eiser moeten worden aangenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts heeft de informatie van eisers psychiater A. Lisei van 31 oktober 2005 in zijn beoordeling betrokken. Er is voorts geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Anders dan eiser meent, is door de bezwaarverzekeringsarts een (beperkt) lichamelijk onderzoek gedaan. Eiser heeft geen medische gegevens overgelegd die een aanknopingspunt geven om aan te nemen dat hij meer beperkingen heeft dan de bezwaarverzekeringsarts heeft aangenomen. Dergelijke aanknopingspunten kunnen in ieder geval niet worden gevonden in de eerder genoemde brief van eisers psychiater. De in deze brief vervatte informatie wijst er niet op dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen of dat ieder contact met klanten, cliënten of collega’s moet worden vermeden. De omstandigheid dat eiser zich per 22 of 23 april 2006 toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld maakt het vorenstaande niet anders, nu deze data zijn gelegen na de datum in geding, zijnde 31 maart 2006, en daarmee vallen buiten de reikwijdte van dit geschil.
11. Ten aanzien van eisers stelling dat is gehandeld in strijd met de richtlijn “Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB” wordt het volgende overwogen.
12. In de richtlijn “Intensivering beoordeling arbeidsgeschiktheid WAO/WAZ/WAJONG in het kader van de herbeoordelingen aSB” van 1 oktober 2004 is neergelegd dat verweerder in bepaalde gevallen een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling moet verrichten. Deze richtlijn kan niet als een beleidsregel worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, alleen al niet omdat de richtlijn niet bij besluit is vastgesteld en niet is gepubliceerd. Echter, blijkens tekst en strekking van de richtlijn heeft deze het karakter van een interne werkinstructie voor verzekeringsartsen, waaraan de verzekeringsartsen zich moeten houden en die door verweerder als vaste gedragslijn wordt nageleefd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de richtlijn in acht dient te nemen en dat de inhoud en wijze van toepassing in een concreet geval getoetst kan worden door de bestuursrechter. Daarbij overweegt de rechtbank dat de richtlijn op zichzelf niet in strijd komt met (een juiste uitleg van) artikel 18, eerste lid, van de WAO of met de bepalingen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, en evenmin met artikel 3:2 van de Awb dan wel enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel.
13. Blijkens de richtlijn gelden de volgende uitgangspunten:
? Mannen en vrouwen met op de lijst voorkomende diagnosecodes zijn voor de herbeoordeling als kansrijk te beschouwen (uitgegaan wordt van de in de einde wachttijd systemen opgenomen code van de te beoordelen gevallen);
? Als een code ontbreekt, worden betrokkenen geacht tot de doelgroep te behoren;
? Niet alle gevallen komen in aanmerking voor een dubbele verzekeringsgeneeskundige beoordeling: alleen die gevallen, waarin de verzekeringsarts concludeert, dat er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden of van een arbeidsduurbeperking;
? Niet alle gevallen komen in aanmerking voor een dubbele arbeidsdeskundige beoordeling: alleen die gevallen, waarin de arbeidsdeskundige concludeert, dat er sprake is van 80-100% arbeidsongeschiktheid;
? Tenzij de stafverzekeringsarts of de stafarbeidsdeskundige gemotiveerd aangeeft dat dit niet nodig is, is in bedoelde gevallen dus sprake van een tweede beoordeling.
Voorts is een lijst met diagnosecodes opgesteld, die laatstelijk is gewijzigd op 11 mei 2006. Volgens deze lijst komen onder meer diagnosen uit de groep ‘psychische aandoeningen en gedragsstoornissen’ in aanmerking voor een intensieve beoordeling met uitzondering van een aantal in deze lijst genoemde diagnosecodes.
14. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan zij in haar uitspraken van 4 september 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN AY9464) en 5 oktober 2006 (niet gepubliceerd, zaaknummer: WAO 06/349) heeft overwogen, de hiervoor onder 13 genoemde criteria cumulatief zijn. Dat wil zeggen dat aan alle genoemde uitgangspunten moet zijn voldaan alvorens een dubbele, tweede verzekeringsgeneeskundige beoordeling dient plaats te vinden.
15. Bij eiser is een psychische aandoening gediagnosticeerd, namelijk een dysthyme stoornis. Blijkens de richtlijn kunnen personen met deze diagnose in aanmerking komen voor een herbeoordeling. De verzekeringsarts heeft echter niet geconcludeerd dat sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden en evenmin heeft hij een urenbeperking aangenomen, zodat reeds hierom niet wordt voldaan aan alle criteria. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet een tweede keer beoordeeld hoefde te worden door een verzekeringsarts.
16. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het niet naleven van de richtlijn
- indien daarvan al sprake zou zijn geweest - ook niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De richtlijn betreft immers de besluitvorming in de primaire fase en een gebrek hierin kan in beginsel in bezwaar worden gerepareerd.
17. Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd.
18. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de rechtbank het volgende. De functies die de bezwaararbeidsdeskundige uiteindelijk heeft geselecteerd en ten grondslag heeft gelegd aan de schatting zijn de functies machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en magazijn-/expeditiemedewerker (sbc-code 111220). Deze functies acht de rechtbank geschikt voor eiser, nu het arbeid betreft waartoe eiser gelet op de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen in staat is. De aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige en de overige gedingstukken hebben de rechtbank voldoende inzicht geboden in en voldoende mogelijkheid tot toetsing verschaft van de gronden waarop verweerder de functies geschikt heeft geacht.
19. Gelet op het loon dat eiser in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen en het door de bezwaararbeidsdeskundige berekende maatmaninkomen, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% vastgesteld. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat ook de arbeidskundige grondslag juist is en dat de WAO-uitkering terecht is ingetrokken met ingang van 31 maart 2006.
20. Gezien het vorenstaande is er geen reden het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is daarom ongegrond.
21. Bij deze beslissing is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 door mr. P.J. Jansen, voorzitter, mr. M. Zijp en
mr. A.C. Loman, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.M.P.C. Swagemakers, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.