ECLI:NL:RBALK:2007:AZ9781

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3335
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedoogbesluit betreffende zonder vergunning gebouwde bouwwerken en gebruikseisen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Alkmaar op 9 februari 2007, hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland. Dit besluit betrof het gedogen van het gebruik van zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken op hun perceel, waar eisers volières en binnenverblijven voor tropische vogels hadden opgericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 augustus 2003 door verweerder was geconstateerd dat eisers zonder vergunning circa 196 m² aan bouwwerken hadden opgericht. Na een publicatie van het voornemen tot gedogen op 3 augustus 2005, hebben eisers hun zienswijze ingediend. Het college heeft vervolgens op 7 november 2005 besloten om het gebruik van de bouwwerken onder voorwaarden te gedogen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de vraag beoordeeld of het besluit van verweerder om het gebruik van de bouwwerken te gedogen, de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de bouwwerken onder het overgangsrecht valt en dat er geen overtreding van het bestemmingsplan is. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van de bouwwerken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het gedogen van het gebruik van de bouwwerken, maar laat het besluit voor het overige in stand. De rechtbank concludeert dat de voorwaarden die aan de gedoogbeslissing zijn verbonden, waaronder het maximum aantal vogels en de geluidsvoorschriften, redelijk zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het overgangsrecht in het omgevingsrecht en de bevoegdheden van het gemeentebestuur bij het handhaven van bouwregels.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/3335
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drechterland,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Op 22 augustus 2003 heeft verweerder geconstateerd dat eisers zonder bouwvergunning circa 196 m² aan volières en binnenverblijven op hun perceel [straatnaam] te [woonplaats] hebben opgericht.
Op 3 augustus 2005 heeft verweerder zijn voornemen de bijgebouwen en het gebruik ervan op het perceel [adres] te [woonplaats] onder voorwaarden te gedogen gepubliceerd in de Middenstander en daarbij aangegeven dat een ontwerpbesluit met deze strekking ter inzage ligt. Het ontwerpbesluit is op 20 juli 2005 aan eisers toegezonden.
Bij brief van 30 augustus 2005 hebben eisers hun zienswijze tegen dit voornemen ingebracht.
Bij besluit van 7 november 2005 heeft verweerder eisers bericht de zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken en het gebruik ervan op het perceel [adres] te [woonplaats] onder - naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze aangepaste - voorwaarden te gedogen.
Bij beroepschrift van 13 december 2005 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is op 17 november 2006 ter zitting behandeld. Eisers zijn ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde H. Medema.
Bij brief van 22 december 2006 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat de termijn voor het doen van uitspraak onder toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken is verlengd.
Motivering
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het besluit van verweerder, waarin is besloten de op het perceel geconstateerde overtreding – inhoudende het zonder bouwvergunning oprichten en gebruiken van volières en binnenverblijven voor tropische vogels – onder voorwaarden te gedogen, de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.1 Bij die beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
Op het onderhavige perceel rust ingevolge het bestemmingsplan “[woonplaats]” de bestemming “Woningen met tuinen en erven Wb”. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn deze gronden bestemd voor woningen met daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder c, sub 1 - voor zover hier van belang - van de planvoorschriften, mag op het met een streeparcering aangegeven deel van het bestemmingsvlak per woning niet meer worden gebouwd dan 40 m² en met een binnenplanse vrijstelling niet meer dan 75 m².
Op grond van de notitie “verruiming bouwmogelijkheden in het lint” is op het perceel maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan.
Ingevolge artikel 30, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften, mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan – behoudens in dit artikellid – bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, onder meer indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot de toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3.1 Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op het perceel van eisers sprake is van een met artikel 40 van de Woningwet en het bestemmingsplan strijdige situatie. Aldaar zijn diverse bouwwerken zonder bouwvergunning opgericht, waarbij het ingevolge het bestemmingsplan toegestane aantal vierkante meters aan bijgebouwen is overschreden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat legalisatie van de met de Woningwet en het bestemmingsplan strijdige situatie niet aan de orde is, nu deze situatie niet past binnen de beleidsnotitie “Verruiming bouwmogelijkheden binnen het lint”. Voor de bewuste bouwwerken kan dus niet alsnog bouwvergunning worden verleend. Wel heeft verweerder het afgeven van een gedoogbeschikking gerechtvaardigd geacht in verband met het geldende overgangsrecht ten aanzien van het gebruik van de bouwwerken en het feit dat gezocht wordt naar een doelmatige en praktische oplossing voor alle belanghebbenden. Aan de gedoogbeschikking zijn diverse voorwaarden verbonden.
3.2 Eisers stellen in beroep dat van een doelmatige oplossing geen sprake is. In dat verband wijzen eisers er op dat de betreffende bouwwerken ruim twintig jaar geleden zijn opgericht, zij hun hobby aldaar al meer dan twintig jaar uitoefenen en er van overlast nooit sprake is geweest. Verweerder heeft eisers ook nooit eerder bericht van het bestaan van een met de regelgeving strijdige situatie. Eisers achten een gedoogbeslissing daarom niet aan de orde en kunnen zich bovendien niet verenigen met de aan de gedoogbeslissing verbonden voorwaarden. In deze voorwaarden heeft verweerder ten onrechte verwezen naar de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai.
4. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat op het perceel van eisers 326 m² aan bijgebouwen staat, waarvan 196m² zonder bouwvergunning is gebouwd. De rechtbank stelt voorts vast, hetgeen tussen partijen evenmin in geschil is, dat de zonder bouwvergunning opgerichte bouwwerken, behoudens één vlucht van 7m², zijn opgericht vóór de inwerkingtreding van het vigerende bestemmingsplan in 1994. Vanaf het moment van oprichting zijn de bouwwerken in gebruik als volières en binnenverblijven voor tropische vogels, waarmee wordt gefokt en die worden verhandeld. Eisers hebben aangegeven dat het gebruik van de bouwwerken in de loop der tijd ongewijzigd is gebleven en de rechtbank ziet, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, geen grond voor twijfel aan die mededeling.
5. Het gedoogbesluit heeft uitdrukkelijk betrekking op het gedogen van de bouwwerken op het perceel van eisers én het gebruik van deze bouwwerken. Blijkens dit besluit stelt verweerder zich evenwel, en naar het oordeel van de rechtbank terecht, op het standpunt dat het gebruik van de bouwwerken onder het overgangsrecht van artikel 30, tweede lid, van de planvoorschriften valt. Het gebruik is derhalve niet strijdig met het bestemmingsplan. Nu van een overtreding ten aanzien van het gebruik geen sprake is, was verweerder niet bevoegd om tegen dit gebruik handhavend op te treden. Van gedogen van het gebruik kan dus evenmin sprake zijn. Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op het gedogen van het gebruik van de bouwwerken kan het derhalve niet in stand blijven.
6. Nu de bouwwerken waarop het bestreden besluit ziet zonder bouwvergunning zijn opgericht, is verweerder wegens strijd met artikel 40 van de Woningwet bevoegd tot handhavend optreden tegen de aanwezigheid van deze bouwwerken. Dat de bouwwerken al voor de inwerkingtreding van het toepasselijke bestemmingsplan zijn gebouwd kan daaraan geen afbreuk doen. Wel overweegt de rechtbank dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het bestemmingsplan ten aanzien van bouwen geen overgangsrecht kent. De rechtbank overweegt daartoe dat gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 8 februari 1994 goedkeuring hebben onthouden aan de in artikel 30, eerste lid, van de planvoorschriften opgenomen overgangsregeling met betrekking tot bouwen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de raad van de gemeente Drechterland vervolgens niet heeft voldaan aan het in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vervatte voorschrift om met inachtneming van de beslissing waarbij goedkeuring wordt onthouden een nieuwe overgangsregeling vast te stellen. In dat geval brengt het belang van een redelijke wetstoepassing volgens vaste rechtspraak - in welk verband de rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AN9764 - met zich dat de door gedeputeerde staten buiten goedkeuring gehouden overgangsbepaling wordt gelezen in de redactie zoals door gedeputeerde staten gewenst. Het bouwovergangsrecht kan echter, eveneens volgens vaste rechtspraak, niet strekken tot legalisering van zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken. Het bestaan van dit overgangsrecht doet derhalve geen afbreuk aan de bevoegdheid van verweerder tot handhavend optreden tegen de in het geding zijnde bouwwerken.
7. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan daarvan afzien. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd dat er geen concreet zicht bestaat op legalisatie van de zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken, zodat er geen grond was om om die reden van handhavend optreden - en daarmee van gedogen van de illegale situatie - af te zien. Het alsnog met vrijstelling verlenen van een bouwvergunning voor deze bouwwerken past niet binnen verweerders beleid zoals neergelegd in de notitie “Verruiming bouwmogelijkheden in het lint” en verweerder heeft aangegeven op dit beleid in het geval van eisers geen uitzondering te willen maken, gelet op de op het perceel van eisers al aanwezige bijgebouwen. Dit standpunt komt de rechtbank niet onredelijk voor.
9. Verweerder heeft, gelet op alle omstandigheden van het geval, aanleiding gezien om de zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken onder voorwaarden te gedogen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet tot het afgeven van een gedoogbeslissing had mogen overgaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de aan de gedoogbeslissing verbonden voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de bijgebouwen moeten worden gesloopt indien het perceel wordt verkocht of eisers stoppen met het houden, fokken en verhandelen van (tropische) vogels. Ook de voorwaarden die het feitelijk gebruik van de bijgebouwen betreffen, zoals de voorwaarde dat er een maximumhoeveelheid vogels van 400 geldt en de voorwaarde dat het houden van vogels aan geluidsvoorschriften moet voldoen, heeft verweerder in redelijkheid aan de gedoogbeslissing kunnen verbinden. De rechtbank overweegt in dit verband dat bij de vraag of gebruik gemaakt kan worden van de bevoegdheid tot handhavend optreden of tot gedogen alle daarbij betrokken belangen - dus naast de belangen van eisers ook de belangen van omwonenden en het belang dat gediend is met handhavend optreden tegen met de wet strijdige situaties - en alle bijzondere omstandigheden van het geval moeten worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank staat de omstandigheid dat het ongewijzigd gebruik van de bijgebouwen overgangsrechtelijk is beschermd er niet aan in de weg dat bij de beslissing of de onderhavige bouwwerken kunnen worden gedoogd ook aspecten die het gebruik betreffen worden meegewogen. De rechtbank betrekt daarbij dat aan verweerder de bevoegdheid toekomt om, na afweging van alle betrokken belangen, over te gaan tot handhavend optreden tegen de zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken. In dat geval zou ook het gebruik van deze bouwwerken teniet gaan. Niet valt in te zien dat verweerder ter bescherming van de belangen van derden niet ook het mindere zou mogen doen door de bouwwerken te gedogen onder bepaalde voorwaarden die het gebruik betreffen. Eisers hebben geen omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat hun belangen daarmee onevenredig worden geschaad. De rechtbank merkt bovendien op dat uitsluitend het gebruik zoals dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan plaatsvond en dat sedertdien is voortgezet onder het overgangsrecht valt. Nu niet in geschil is dat de hoeveelheid vogels die eisers tot op heden hield ongeveer 400 bedroeg, ziet het overgangsrecht uitsluitend op dit aantal. De voorwaarde dat er een maximum hoeveelheid vogels van 400 geldt maakt derhalve geen inbreuk op het gebruiksovergangsrecht. De rechtbank is tenslotte niet gebleken dat verweerder met betrekking tot de te hanteren geluidsnomen niet zou mogen aansluiten bij de geluidsnormen die zijn neergelegd in de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai.
10. Gelet op hetgeen onder 5 is overwogen is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op het gedogen van het gebruik van de bouwwerken. Voor het overige kan het bestreden besluit standhouden.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het gedogen van het gebruik van de zonder bouwvergunning gebouwde bouwwerken op het perceel [adres] te [woonplaats];
- bepaalt dat de gemeente Drechterland aan eisers het griffierecht ten bedrage van € 138,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 9 februari 2007 door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.