RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: WRO 07/150 en 07/285
Uitspraak van de voorzieningenrechter
1. de vennootschap onder firma [naam firma verzoekers 1],
2. heer en mevrouw [naam verzoekers 2],
wonende te [plaatsnaam],
gemachtigde mr. M.J. Smaling,
3. drs. [naam verzoeker 3]
4. drs. [naam verzoeker 4],
5. drs. [naam verzoeker 5],
6. drs. [verzoeker 6],
7. drs. [naam verzoeker 7]
8. [naam verzoeker 8],
praktijkhoudend te [plaatsnaam],
gemachtigde F. Rood,
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaken
Bij besluit (1) van 22 november 2005 heeft verweerder vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de aanleg van infrastructuur ten behoeve van het nieuwbouwproject Bregtdorp tweede fase te Schoorl.
Bij besluit (2) van 22 november 2005 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid van de WRO en bouwvergunning verleend voor het realiseren van 23 woningen en 8 appartementen op locatie Bregtdorp tweede fase te Schoorl.
Bij besluit (3) van 22 november 2005 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van vrijstaande woningen op locatie Bregtdorp tweede fase te Schoorl.
Bij besluit (4) van 22 november 2005 heeft verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van 14 twee-onder-een-kapwoningen op locatie Bregtdorp tweede fase te Schoorl.
Bij besluit van 16 mei 2006, voorzover hier van belang, heeft verweerder het bezwaar van verzoekers sub 1 en 2 tegen de besluiten 2 en 4 niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar van verzoekers sub 1 en 2 tegen de besluiten 1 en 3 ongegrond verklaard, het bezwaar van verzoekers sub 4 tot en met 8 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van verzoeker sub 3 tegen de besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zijn besluiten gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
Tegen dit besluit, voor zover hierbij hun bezwaar tegen de besluiten 1 en 3 ongegrond is verklaard, hebben verzoekers sub 1 en 2 bij brief van 29 juni 2006 beroep ingesteld.
Bij brief van 10 januari 2007 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tegen het besluit van 16 mei 2006, voor zover hierbij het bezwaar van verzoekers sub 4 tot en met 8 niet-ontvankelijk is verklaard en het bezwaar van verzoeker sub 3 ongegrond is verklaard, hebben verzoekers sub 3 tot en met 8 bij brief van 13 juni 2006 beroep ingesteld.
Bij brief van 24 januari 2007 hebben verzoekers sub 3 tot en met 8 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb.
Bij brief van 16 januari 2007 is namens vergunninghouder meegedeeld dat de werkzaamheden na het bouwrijp maken zullen worden onderbroken totdat de voorzieningenrechter op de verzoeken heeft beslist.
Vervolgens zijn de verzoeken ter zitting van 1 februari 2007 behandeld. De heer en mevrouw [naam verzoekers 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verzoekers sub 3 tot en met 8 zijn verschenen bij gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2 Voor zover beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan door verzoekers sub 4 tot en met 8 stelt de voorzieningenrechter vast dat dit alleen betrekking kan hebben op de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaren. De voorzieningenrechter is niet gebleken van een spoedeisend belang van verzoekers sub 4 tot en met 8 bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze niet-ontvankelijkverklaring. Bovendien hebben verzoekers sub 4 tot en met 8 geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring.
De verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers sub 4 tot en met 8 zullen daarom worden afgewezen.
2.3 Het bouwplan voorziet in het oprichten van 69 woningen en bijbehorende infrastructuur op de locatie Bregtdorp in Schoorl. Het bouwplan vormt de tweede fase van het verkavelingsplan Bregtdorp. In 1995 heeft verweerder voor de eerste fase een uitwerkingsplan vastgesteld. Van deze eerste fase zijn 31 woningen gerealiseerd. De thans te bebouwen locatie ligt in een nog open gebied tussen de Heereweg, de Schoutsakker, de Voorweg, de Huismanweg, en de Molenweg. Langs de rand van het gebied, grenzend aan genoemde wegen, staan vrijstaande en twee-aan-eengebouwde woningen op grote kavels.
Verzoekster sub 1 is gevestigd en verzoekers sub 2 wonen op een perceel aan de [adres], in de directe nabijheid van het plangebied. Het bedrijf van verzoekster sub 1 is een transport- en verhuisbedrijf met zeven vrachtwagens, waarvan 2 verhuiswagens.
Verzoeker sub 3 oefent een tandartspraktijk uit op het complex ‘De Sanderij’, gelegen in het zuid-westelijke deel van plangebied.
2.4 Ter plaatse gelden twee bestemmingsplannen. Een deel van de te bebouwen oppervlakte valt onder het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1966’ en een deel valt onder het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1992’.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1992’ rust op een deel van het bouwperceel de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden (UW)’.
Ingevolge artikel 3, eerste lid van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen de als zodanig op de plankaart bestemde gronden uitsluitend worden gebruikt voor woningbouw met de daarbij behorende bijgebouwen, erven, tuinen en parkeervoorzieningen en verkeer- en parkeervoorzieningen, inclusief fiets- en voetpaden.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, moeten burgemeester en wethouders de in lid 1 bedoelde gronden uitwerken overeenkomstig artikel 11 van de wet. De regels volgens welke burgemeester en wethouders de bestemming uitwerken, houden in dat bij het projecteren van de hoofdontsluiting rekening zal worden gehouden met de op de plankaart aangegeven indicaties.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1966’ rusten op een deel van het bouwperceel de bestemmingen ‘gemengde bebouwing type G’ en bijbehorend erf, ‘weg’ en ‘Bijzondere doeleinden met daarbij behorende terreinen’.
2.5 Niet in geschil is dat het bouwplan niet in overeenstemming is met de geldende bestemmingen. Voor zover gelegen in het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1992’ omdat de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’ niet is uitgewerkt. Een deel van de nabij het perceel van verzoekers sub 1 en 2 gelegen woonbebouwing is in strijd met de op grond van het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1966’ geldende bestemming ‘Gemengde bebouwing type G’, ‘Weg’ en ‘Bijzondere doeleinden met daarbij behorende terreinen. De te realiseren ontsluiting naar de Heereweg is ook in strijd met de bestemming ‘Bijzondere doeleinden met daarbij behorende terreinen’.
Teneinde deze strijdigheden met het bestemmingsplan op te heffen, heeft verweerder ten behoeve van de bouwplannen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.6 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. De vrijstellingsverlening moet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6.1 Vaststaat dat de door gedeputeerde staten van Noord-Holland (GS) in overeenstemming met de inspecteur vastgestelde lijst met categorieën van gevallen waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend ten tijde van de beslissing op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. Hieruit volgt dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. Inmiddels heeft bekendmaking van een door GS in overeenstemming met de inspecteur vastgestelde lijst met categorieën van gevallen op de in de Provinciewet voorgeschreven wijze plaatsgevonden door plaatsing daarvan in het Provinciaal blad van Noord-Holland, no. 48, uitgegeven op 2 augustus 2006. De gepubliceerde lijst is niet gewijzigd. Het bouwplan is derhalve aan te merken als een geval waarvoor verweerder inmiddels bevoegd is vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat verweerder het bevoegdheidsgebrek door het nemen van een nieuw besluit kan en zal herstellen. De voorzieningenrechter ziet derhalve op dit punt geen aanleiding de bestreden besluiten te schorsen.
2.7 Verzoekers sub 1 tot en met 3 kunnen zich niet verenigen met de aanleg van de infrastructuur als onderdeel van het bouwplan. In het bijzonder richten verzoekers zich tegen de geplande ontsluiting op de Heereweg. De bezwaren van verzoekers sub 1 en 2 zien met name op de toename van het verkeer op de Heereweg en de belemmeringen hiervan voor hun bedrijfsvoering. Verzoeker sub 3 is voorts van mening dat bij de uitvoering van het bouwplan eerst de ontsluiting naar de Schoutsakker dient te worden gerealiseerd, om zo de bereikbaarheid van de praktijk tijdens de bouw te waarborgen.
2.7.1 De ruimtelijke onderbouwing die aan de vrijstelling ten grondslag ligt, wordt gevormd door een notitie van 22 november 2005 die is opgesteld door SVP architectuur en stedenbouw. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voor de geplande ontsluiting adequaat is. Beschreven is dat op dit moment reeds een langzaamverkeer-route nabij de geplande ontsluitingsweg loopt. Reeds in 1966 werd het wenselijk geacht het plangebied via één weg op de Heereweg te ontsluiten, doch was de in geding zijnde ontsluiting niet mogelijk vanwege de situering van de woning op het perceel [adres]. Nu deze woning is gesloopt en gelet op de ontwikkeling van ‘[terrein]’ is een overzichtelijke en verkeersveilige aansluiting op de Heereweg mogelijk. Er zal een verhoogd kruisingsvlak worden gerealiseerd. Ter zitting is aangegeven dat de in het bestemmingsplan ‘Bregtdorp 1992’ voorziene ontsluiting op de Molenweg niet meer wenselijk wordt geacht. De ontsluiting aan de Heereweg wordt 15 meter in zuidelijke richting en dus verder van verzoekers sub 1 en 2 af geprojecteerd. Voorts bestaat het voornemen om vanaf de ontsluiting op de Heereweg richting het centrum van Schoorl een 30 km zone in te richten.
2.7.2 De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat het verkeer op de Heereweg zal toenemen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing en voorts door verweerder is gesteld, geen reden om hierin zwaarwegende problemen voor verzoekers sub 1 en 2 te zien. Uitgaande van de omvang van het bedrijf van verzoekers en de beschreven bedrijfvoering is de voorzieningenrechter niet gebleken van een onevenredig nadeel voor de bedrijfvoering van verzoekers sub 1 en 2, en dan met name voor het in- en uitrijden van hun vrachtwagens. Bovendien zal de woonwijk ook worden ontsloten op de J.A. Radeckerweg. Daarbij heeft verweerder toegezegd dat de mediationafspraak over de ontsluiting op de Schoutsakker gestand zal worden gedaan binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.
2.7.3 Voorzover verzoeker sub 3 met het verzoek om een voorlopige voorziening heeft beoogd te bewerkstelligen dat het bouwplan tijdens de bouw wordt ontsloten via de Schoutsakker, in plaats van via de tijdelijke bouwweg op de Heereweg overweegt de voorzieningenrechter dat vaststaat dat dit nu feitelijk onmogelijk is. Niet is aannemelijk gemaakt dat grote problemen voor de praktijk zullen ontstaan door het gebruik van de tijdelijke bouwweg. De praktijk van verzoeker sub 3 is tijdens de bouw onveranderd bereikbaar. Daarbij lijkt het de voorzieningenrechter vanuit veiligheidoverwegingen niet te verkiezen om een tijdelijke ontsluiting dwars door het bouwgebied te realiseren.
2.7.4 De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding het bestreden besluit 1 te schorsen.
2.8 Verzoekers sub 1 en 2 kunnen zich voorts niet verenigen met de korte afstand van de geplande vrijstaande woningen tot hun perceel. Aan de hand van de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (hierna: VNG-brochure) wordt bepaald welke afstand is vereist tussen een transportbedrijf en woningbouw. Hieraan wordt volgens verzoekers sub 1 en 2 niet voldaan.
2.8.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat het bedrijf van verzoekers sub 1 en 2 als zodanig niet positief is bestemd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan uit 1966. Feitelijk is het bedrijf al lang aanwezig. De voorzieningenrechter neemt dan ook aan dat het bedrijf en de bijbehorende bebouwing door het overgangsrecht worden beschermd en voorts dat de aanwezige loods met een bouwvergunning is opgericht.
In het geldende bestemmingsplan is uitbreiding van het bedrijf in oppervlakte niet mogelijk. Voorts ligt er een woning direct naast het bedrijf op [adres]. Volgens de geldende bestemmingsplannen is nieuwbouw aan de zijkant van het bedrijf van verzoekers sub 1 en 2 thans niet mogelijk. Aan de achterzijde van het bedrijf geldt de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’.
2.8.2 Met de verleende vrijstelling en bouwvergunning wordt de bouw van vier woningen direct naast het perceel van verzoekers sub 1 en 2 mogelijk gemaakt. De afstand tussen de woningen en het perceel van verzoekers sub 1 en 2 voldoet niet aan de afstandsmaat van de VNG-brochure. Volgens vaste jurisprudentie heeft deze brochure evenwel een indicatief en globaal karakter. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden moet wel worden gemotiveerd (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 december 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AZ3736).
In de VNG-brochure is de afstandsmaat, gerelateerd aan de zogeheten SBI-code van het type bedrijf, in dit geval aangegeven voor het milieuaspect geluid. Voor de aspecten geur en stof is ten aanzien van dit type bedrijf geen afstandsmaat gegeven. De enkele stelling van verzoekers sub 1 en 2 dat ook andere aspecten een rol kunnen spelen bij het hanteren van een afstandsmaat, kan hieraan niet afdoen. Zij hebben geen concrete argumenten gegeven die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat in dit geval die andere aspecten een rol moeten spelen.
Verweerder heeft een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. De conclusies daaruit zijn dat de geluidsbelasting voor de geplande woningen onder de gestelde grenswaarde van 50 dB(A) ligt en voorts dat de reeds aanwezige woning aan de [adres], vanwege het feit dat de geluidsbelasting daar hoger is, akoestisch gezien bepalend is voor eventuele uitbreidingsplannen. De conclusie van het rapport wordt door verzoekers sub 1 en 2 niet betwist.
2.8.3 De voorzieningenrechter neemt voorts in overweging dat in de huidige bedrijfsvoering en inrichting van het bedrijventerrein geen vrachtauto’s rijden of andere activiteiten in de buitenlucht plaatsvinden direct naast de voorziene tuinen van de geplande vrijstaande woningen. De situering van de loods en de bedrijfswoning van verzoekers sub 1 en 2 maken dit feitelijk onmogelijk. Daarbij is gelet op hetgeen onder 2.7.2 is overwogen een wijziging in de bedrijfsvoering en terreininrichting in de huidige situatie al niet mogelijk.
Het bedrijf van verzoekers sub 1 en 2 zal verder onverkort moeten voldoen aan de eisen van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.
2.8.4 Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het bouwplan geen wijzigingen brengt in de bestaande mogelijkheden voor de bedrijfsuitoefening en verplichtingen van verzoekers sub 1 en 2 in dit kader. Er is op dit punt dan ook geen reden voor schorsing van het bestreden besluit 3.
2.9 Verzoeker sub 3 kan zich niet verenigen met de wijzigingen in het terrein van ‘[terrein]’ als gevolg van het bouwplan.
2.9.1 De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker geen concreet, uit de wijzigingen volgend nadeel heeft kunnen noemen voor zijn tandartsenpraktijk. De bezwaren voor zijn patiënten die hij veronderstelt vindt de voorzieningenrechter niet zwaarwegend. Niet aannemelijk is geworden dat de bedrijfsvoering op enigerlei wijze zal worden belemmerd.
Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de wijzigingen van het terrein van ‘[terrein]’ geen onevenredig nadeel voor verzoeker sub 3 opleveren. Er is ook op dit punt geen aanleiding de bestreden besluiten te schorsen.
2.10 De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers sub 1 tot en met 3 af.
2.11 Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2007 door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.