Parketnummer : 14.715500-06
Datum uitspraak: 23 januari 2007
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2006 en de terechtzitting van 8 januari 2007 en 9 januari 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank de tenlastegelegde feiten onder 1 primair en 2 zal bewezen verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. M.C. Jonge Vos, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met 06 maart 2006 in de gemeente Haarlemmermeer, in een pand gelegen aan [adres 2] te Zwanenburg, één of meerma(a)l(en) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of heeft bereid en/of heeft bewerkt en/of heeft verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[A.H.] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 01 december 2005 tot en met 06 maart 2006 in de gemeente Haarlemmermeer, in een pand gelegen aan [adres 2] te Zwanenburg, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 01 februari 2006 tot en met 06 maart 2006, in de gemeente Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door contact te leggen met de verhuurder van dat pand en/of het huurcontract van dat pand op een valse naam (te weten [J.D.]) af te sluiten en/of (voor zijn opdrachtgever(s)) de huur en/of de borg voor dat pand aan de verhuurder
af te dragen en/of het pand in te richten en/of te verbouwen, althans te helpen inrichten en/of te helpen verbouwen, opdat dat pand geschikt werd gemaakt om hennepplanten in te telen en/of potten met aarde te vullen en/of die hennepplanten te (helpen) oogsten en/of te verzorgen en/of de benodigde goed(eren) naar dat pand te transporteren;
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, onder 2 ten laste gelegd, dat hij in of omstreeks de periode van 01 december 2005 tot en met 6 maart 2006
op één of meer verschillende tijdstip(pen) in de gemeente Heerhugowaard en/of
de gemeente Haarlemmermeer en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan
een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam)
samenwerkingsverband van personen te weten hij, verdachte, en/of [A.H.]
en/of [P.H.] en/of [M.S.] en/of [J.V.] en/of [A.B.]
en/of [S.W.] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- de misdrijven als omschreven in artikel 3 onder B en/of C van de Opiumwet,
te weten het meerdere keren (in de uitoefening van beroep of bedrijf)
opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, in elk geval
het opzettelijk aanwezig hebben, van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer
dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet
- de misdrijven als omschreven in artikel 311 lid 1 onder 4 en 5 van het
Wetboek van Strafrecht, te weten het meerdere keren ten behoeve van
hennepkwekerijen plegen van diefstal(len) van electriciteit
- de misdrijven als omschreven in artikel 285 en/of 282 en/of 282a en/of 300
en/of 302 en/of 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het
bedreigen van één of meer perso(o)n(en) en/of de gijzeling en/of de
wederrechtelijke vrijheidsberoving van één of meer perso(o)n(en) en/of het
plegen van geweld tegen één of meer perso(o)n(en) en/of het door middel van
geweld of bedreiging van geweld wegnemen van goederen van één of meer
perso(o)n(en) en/of de afpersing van één of meer perso(o)n(en) en/of andere
geweldsmisdrijven
- de misdrijven als omschreven in artikel 420 bis en/of artikel 420 ter en/of
artikel 420 quater Wetboek van Strafrecht, te weten het witwassen van gelden
afkomstig van de verkoop van hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet, in elk geval gelden afkomstig uit/van een of meer
misdrij(f)v(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2. is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de te laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak dient er, wil er sprake zijn van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht, een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband te bestaan. Dit samenwerkingsverband heeft een bepaalde mate van begrenzing ten opzichte van haar omgeving, de leden werken onderling samen aan een gemeenschappelijke doelstelling en hebben daarbij een zekere rolverdeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een georganiseerd samenwerkingsverband van enkele personen die als verdachten voorkomen in het zogeheten Talio-onderzoek. Dit blijkt uit het gegeven dat enkele medeverdachten een nauwe en volledige samenwerking hebben gehad bij het opzetten en beheren van diverse hennepkwekerijen.
Bij deze gezamenlijke uitvoering van hennepteelt blijkt uit de diverse verklaringen van medeverdachten dat de betrokkenen een rolverdeling hadden. Uit het dossier blijkt voorts dat de groep personen die met regelmaat in de kwekerijen werkte in de loop der tijd enigszins wisselde van samenstelling. Deze vaste samenwerkingsrelaties gedurende een nauw omschreven periode vormen een sterke aanwijzing voor de samenhang in het samenwerkingsverband. Naast personen die op incidentele basis werden ingeschakeld was er een duidelijke, ook voor de betrokkenen kenbare kern van medewerkers. De organisatie kende daarmee een onderscheid tussen “binnen” en “buiten”.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bewijsmiddelen dat het oogmerk van de organisatie ook gericht was op de diefstal van elektriciteit. Uit de verklaringen van [A.H.] van 10 oktober 2006 bij de politie en de verklaringen van [S] blijkt dat de diefstal van stroom met enige regelmaat verbonden was met de hennepteelt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat de in de tenlastelegging opgenomen geweldsdelicten tot het bijkomend oogmerk van de organisatie dienen te worden gerekend.
De rechtbank volgt haar daarin niet.
Wat de gijzeling van 12 december 2005 betreft overweegt de rechtbank dat deze weliswaar het initiatief is geweest van enkele personen binnen de organisatie, maar dat niet blijkt dat dit geweld is toegepast om de samenhang binnen dan wel de identiteit van de organisatie in stand te houden. Evenmin blijkt uit het dossier dat geweld of bedreiging met geweld hoorde tot de vaste of regelmatig toegepaste methoden om realisering van de andere doelen van de organisatie, te weten hennepteelt en de diefstal van elektriciteit te vergemakkelijken.
Tot een soortgelijke conclusie komt de rechtbank ten aanzien van witwassen als een veronderstelde doelstelling van de organisatie. Voor zover de verdachten van het Talio-onderzoek behoren tot de organisatie als hiervoor beschreven kan wel worden aangenomen dat zij hun verdiensten uit de hennepteelt – individueel - voor hun levensonderhoud hebben besteed. In zoverre is er sprake geweest van witwassen. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanwijzingen dat het witwassen op een grootschalige en georganiseerde wijze geschiedde. Gelet hierop kan het witwassen naar het oordeel van de rechtbank niet als het (neven)doel van de criminele organisatie worden beschouwd.
De vraag resteert of verdachte als deelnemer van de criminele organisatie kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
Volgens de bewezenverklaring is verdachte gedurende een betrekkelijk korte periode als medepleger betrokken geweest bij de hennepkwekerij in Zwanenburg. Dit gegeven acht de rechtbank te weinig om in het geval van verdachte te spreken van deelneming aan een georganiseerd verband dat de teelt van hennep tot oogmerk heeft.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een vrijspraak van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit in al zijn onderdelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 6 maart 2006 in de gemeente Haarlemmermeer, in een pand gelegen aan de [adres 2], te Zwanenburg, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van meer dan dertig gram van een materiaal bevattende hennep.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan,
op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Ten aanzien van het medeplegen:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 8 januari 2007 verklaard dat hij op zoek is gegaan naar een pand. In eerste instantie, zo heeft verdachte verklaard, wist hij niet dat het pand bedoeld was voor het opzetten van een hennepkwekerij maar later wel. Bij de politie heeft verdachte verklaard (Map 2, pag. 630 e.v.) dat hij wel ongeveer begreep dat het pand bedoeld was voor weedteelt. Hij heeft vervolgens een pand gehuurd onder een andere naam en eenmaal de huur betaald. Op de dag van zijn aanhouding zou verdachte voor de tweede maal de huur alsmede de borg gaan betalen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij met zijn opdrachtgever, een zekere [H], heeft gesproken over het onderhouden van de kwekerij maar dat daar verder nog geen afspraken over waren gemaakt. Tenslotte heeft verdachte verklaard dat hij sloopwerkzaamheden heeft verricht in de kwekerij. Hierin kwam verandering door zijn hartklachten.
Hij zou voor het op zijn naam zetten en houden van het pand 100 euro per maand krijgen.
De verklaring van [A.H.], afgelegd tegenover de politie op 10 oktober 2006, bevestigt de verklaring van verdachte. Bovendien verklaart [H] dat verdachte de hennepkwekerij zou bijhouden en dat verdachte, als [H] uit de kosten zou zijn, zou gaan meedelen in de winst.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bovenstaande genoegzaam van een bewuste, volledige en nauwe samenwerking tussen [A.H.] en verdachte en dient verdachte te worden beschouwd als medepleger van het telen van hennep. Immers, met de activiteiten die hij heeft ontplooid heeft verdachte de basis gelegd voor de kwekerij en deze voorts in stand gehouden. Er is sprake geweest van een wezenlijke bijdrage.
Ten aanzien van het in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk telen van hennep.
Blijkens de bewezenverklaring is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in de uitoefening van beroep of bedrijf opzettelijk telen van hennep.
De bewezen verklaarde hennepkwekerij bevatte meer dan 500 planten en was blijkens de aangetroffen apparatuur professioneel ingericht. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever in dat geval de strafverzwarende omstandigheid “opzettelijk handelen in beroep of bedrijf” op het oog heeft gehad. Daarbij komt dat verdachte een financieel belang had bij zijn betrokkenheid in de hennepkwekerij(en).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAF
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft meegedaan aan de opbouw van een professioneel ingerichte hennepkwekerij en heeft aldus een bijdrage geleverd aan het instandhouden van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten plegen te leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen als gezondheidsschade voor gebruikers en sociale overlast.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen
Documentatieregister, gedateerd 2 januari 2007, waaruit blijkt dat verdachte
eerder terzake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Uit het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister blijkt dat verdachte op 9 mei 2006 is veroordeeld terzake van hennepteelt tot een werkstraf en dat hij een jaar daarvoor eveneens is veroordeeld terzake van hennepteelt tot een werkstraf en een geldboete. De pleegdatum van het feit waarop de veroordeling van 9 mei 2006 is gevolgd, ligt lange tijd vóór de pleegdatum van het thans bewezen verklaarde feit.
Blijkbaar hebben deze beide gevallen waarbij verdachte voor hennepteelt is veroordeeld respectievelijk aangehouden, verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw in te laten met het telen van hennep.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf een gepasseerd station is en dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidstraf thans op haar plaats is.
9. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 (oud) en 11 van de Opiumwet.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) MAANDEN.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte groot 3 (DRIE) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. R. van de Water en mr. F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag en M. Woudman, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2007.