ECLI:NL:RBALK:2007:AZ6615

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3571
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van perceel voor houtverwerkingsactiviteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 19 januari 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna-Paulowna. Verzoeker had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn perceel aan de [adres] te [plaatsnaam]. Verzoeker had op het perceel een grote hoeveelheid hout opgeslagen en gebruikte professionele houtbewerkingsapparatuur, wat volgens verweerder duidde op een bedrijfsmatig karakter van de activiteiten, in strijd met de bestemming 'Woningen met tuinen en erven'. De voorzieningenrechter oordeelde dat de activiteiten van verzoeker als een houtverwerkingsbedrijf gekwalificeerd moesten worden, wat niet past binnen de woonbestemming van het perceel. De voorzieningenrechter schorste echter de last onder dwangsom voor zover deze betrekking had op de maatregelen dat de caravans op het perceel niet meer bewoond mochten worden en dat de hoeveelheid stookhout moest worden gereduceerd tot 20 m³, omdat deze maatregelen niet voldoende waren onderbouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek voor het overige af en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: GEMWT 06/3571
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde mr. E.M.M. Eyking,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Anna-Paulowna,
verweerder,
gemachtigden [gemachtigde 1 verweerder] en [gemachtigde 2 verweerder].
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd vanwege een met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 4 december 2006 bezwaar gemaakt.
Daarnaast heeft verzoeker bij brief van 4 december 2006, bij de rechtbank ingekomen op 6 december 2006, de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij faxbericht van 7 december 2006 heeft verweerder medegedeeld dat de aan het dwangsombesluit verbonden begunstigingstermijn wordt verlengd tot veertien dagen, ingaande één dag na bekendmaking van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Bij brief van 12 december 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 12 januari 2007 is het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking en zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigden [gemachtigde 1 verweerder] en [gemachtigde 2 verweerder], ambtenaren van de gemeente.
2. Motivering
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2. Verweerder heeft geconstateerd dat op het perceel van verzoeker aan de [adres] te [plaatsnaam] een grote hoeveelheid hout lag opgeslagen en dat verschillende houtbewerkingsmachines werden gebruikt. Volgens verweerder hebben deze activiteiten een bedrijfsmatig karakter en passen zij niet binnen de ter plaatse geldende bestemming “Woningen met tuinen en erven”. Om dit met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen, heeft hij verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
2.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 1992”. De bestemming “Agrarische bedrijven” van het bebouwingsvak gelegen aan de [straatnaam], waarbinnen ook de woning met nummer [nummer] is gelegen, heeft verweerder met toepassing van artikel 26 van de planvoorschriften gewijzigd in de bestemming “Woningen met tuinen en erven”.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor “Woningen met tuinen en erven” aangewezen gronden bestemd voor woningen met inbegrip van praktijkruimten ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis met de daarbij behorende bouwwerken en tuinen en erven. Ingevolge het tweede lid, onder d, van dit artikel mogen praktijkruimten ten behoeve van een beroepsuitoefening aan huis worden gebouwd in een woning en/of in één of meer bijgebouwen, mits de totale oppervlakte van deze praktijkruimten niet meer bedraagt dan 25% van de vloeroppervlakte van de woning. Van deze bepaling kan verweerder ingevolge het vierde lid vrijstelling verlenen tot ten hoogste 35% van de vloeroppervlakte van de woning.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder mm, van de planvoorschriften wordt onder beroepsuitoefening aan huis verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch of daarmee gelijk te stellen gebied, niet zijnde detailhandel.
In artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften is, voor zover hier van belang, bepaald dat het verboden is de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een andere wijze strijdig met het in dit plan bepaalde.
2.4. Verzoeker is van mening dat de vestiging van een atelier met houtopslag op het perceel toelaatbaar is, omdat hiermee een passende invulling wordt gegeven, conform het provinciaal beleid, aan vrijgekomen agrarische bebouwing. Hij vindt het onzorgvuldig dat verweerder ervan uitgaat dat hij ter plaatse een met een houtzagerij vergelijkbare activiteit verricht.
2.5. Voor zover verzoeker met zijn betoog beoogt te stellen dat de houtopslag en zijn verdere activiteiten passen in de bestemming, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.5.1. Uit de stukken, waaronder door verweerder overgelegde foto’s, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker op het perceel aan de [adres] een grote hoeveelheid hout, ongeveer 100 m³, heeft opgeslagen. Dit hout wordt door verzoeker deels gebruikt voor de verbouwing van zijn boerderij en opstallen en deels voor zijn activiteiten op locaties elders. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij zich gedurende vier dagen per week bezig houdt met deze activiteiten, die bestaan uit het zagen van hout en het vervaardigen van houtwerken in opdracht van derden, en dat hij hiermee een groot deel van zijn inkomsten verwerft.
Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat in de schuur van verzoeker professionele houtbewerkingsapparatuur, zoals vrezen, een cirkelzaag, een vlakbank en een zogenoemde vandiktebank, aanwezig is. Volgens verzoeker gebruikt hij deze apparatuur ook voor zijn opdrachten van derden.
De voorzieningenrechter is van oordeel, gelet op de omvang van de hoeveelheid hout en de aard van het materieel dat op het perceel aan de [adres] ligt opgeslagen, dat niet als normaal particulier bezit kan worden aangemerkt, en gezien de samenhang die tussen deze opslag en de door verzoeker bij derden tegen betaling te verrichten activiteiten bestaat, dat verzoeker ter plaatse een bedrijf uitoefent dat moet worden gekwalificeerd als een houtverwerkingsbedrijf. Dit is een gebruik in strijd met de op het perceel gelegde woonbestemming en dus met artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan. Het is ook geen gebruik dat past binnen de “beroepsuitoefening aan huis“ zoals dat is omschreven in artikel 1, eerste lid, onder mm, van de planvoorschriften. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd over de mogelijkheid van toepassing van het provinciaal beleid voor vrijgekomen agrarische bebouwing, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft aan verzoekers voormalige agrarische woon- en bedrijfspanden op zichzelf al een nieuwe invulling gegeven met de bestemming “Woningen met tuinen en erven”.
2.6. Verweerder heeft in het kader van de opgelegde last onder dwangsom zes concrete maatregelen voorgeschreven om de overtreding van het in artikel 25 opgenomen gebruiksverbod ongedaan te maken.
Deze maatregelen houden, kort samengevat, in dat alle aanwezige boomstammen moeten worden verwijderd, dat de caravans op het perceel niet meer bewoond mogen worden en moeten worden verwijderd of gestald in de schuur, dat de houtbewerkingsapparatuur (twee vrezen, cirkelzaag, vlakbank en vandikte bank), de asbest dakplaat en het hout - voor zover niet nodig voor de restauratie van de boerderij - moeten worden verwijderd en dat de hoeveelheid stookhout moet worden gereduceerd tot 20 m³.
2.6.1. Wat de maatregelen tot verwijdering van de boomstammen en de asbestdakplaat betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting is gebleken dat aan deze maatregelen inmiddels is voldaan, zodat geen aanleiding bestaat om op deze punten een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.2. Verder is ter zitting gebleken dat momenteel nog één caravan in de buitenlucht staat opgesteld die niet wordt bewoond. Niet is gebleken dat deze caravan van betekenis is voor de uitoefening van het houtverwerkingsbedrijf van verzoeker. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet aangegeven welke overtreding verzoeker pleegt met de stalling van de caravan in de buitenlucht, zodat onduidelijk is of de door hem opgelegde maatregel, bestaande uit verwijdering van de caravan of plaatsing in de schuur, strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan van de (veronderstelde) overtreding. Nu dat zo is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor dit deel van de last een voorlopige voorziening te treffen.
2.6.3. Voor zover verzoeker zich niet kan verenigen met de maatregel tot verwijdering van de houtbewerkingsapparatuur, overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat deze apparatuur nu voornamelijk wordt gebruikt bij de restauratie van zijn boerderij en schuur niet wegneemt dat, gelet op hetgeen in 2.5.1. is overwogen, moet worden aangenomen dat zij in de schuur van verzoeker staat als bedrijfsvoorwerp. Verweerder mocht daarom de verwijdering ervan opdragen, omdat deze maatregel strekt tot gedeeltelijke beëindiging van de in strijd met de ter plaatse geldende bestemming ontplooide bedrijfsmatige activiteit.
2.6.4. Wat de opslag van de grote hoeveelheid hout betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker pas ter zitting uiteen heeft gezet dat ongeveer de helft van deze hoeveelheid, bestaande uit houten planken en stammetjes, voor eigen gebruik is. Het overige deel van het aanwezige hout gebruikt hij voor houtverwerkingsactiviteiten voor derden. Zoals de voorzieningenrechter in 2.5.1. heeft overwogen, heeft dit deel van de opslag, gelet op de omvang ervan en gezien de activiteiten waarmee verzoeker zich overigens bezig houdt, een bedrijfsmatig karakter. Dit is in strijd met de op het perceel gelegde woonbestemming. Verweerder mocht daartegen met de door hem opgelegde maatregel, bestaande uit specificatie van het hout dat voor eigen gebruik is en verwijdering van de rest, optreden.
2.6.5. Verweerder heeft ten slotte als maatregel voorgeschreven dat verzoeker zijn hoeveelheid stookhout, dat van de bovengenoemde hoeveelheid hout is te onderscheiden, moet reduceren tot 20 m³. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker een zeer grote houtkachel bezit, die wordt gebruikt voor de verwarming en warmwatervoorziening van zijn boerderij. Verzoeker heeft ter zitting betoogd dat hij veel meer dan 20 m³ stookhout nodig heeft om zijn houtkachel (een seizoen lang) in bedrijf te houden. De voorzieningenrechter acht dit, gezien de omvang van de houtkachel en de grootte van de te verwarmen boerderij, niet onaannemelijk. Voorts is er geen reden om aan te nemen dat verzoeker de houtkachel gebruikt in het kader van zijn bedrijfsoefening. Gelet hierop en op het feit dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft aangegeven dat de opslag van stookhout voor eigen gebruik op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan of anderszins is gereguleerd, kan de voorzieningenrechter in deze houtopslag vooralsnog geen overtreding zien. Daarom ziet hij aanleiding ook voor dit deel van de last een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.8. Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat legalisering van de huidige bedrijfsmatige opslag van het hout en de houtbewerkingsapparatuur, in aanmerking genomen dat het geldende bestemmingsplan niet voorziet in vrijstellingsmogelijkheden hiervoor en gelet op de afstand van de opslag tot de dichtstbijzijnde woning van derden, niet tot de mogelijkheden behoort. Gelet hierop is er geen concreet zicht op legalisatie.
2.9. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Verweerder heeft dan ook terecht van zijn bevoegdheid om de last onder dwangsom, wat de houtopslag en de houtverwerkingsapparatuur betreft, op te leggen, gebruik gemaakt.
2.10. Gelet op de overwegingen hiervoor ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen, voor zover de last bestaat uit de maatregelen dat de caravans op het perceel niet meer bewoond mogen worden en moeten worden verwijderd of gestald in de schuur en dat de hoeveelheid stookhout moet worden gereduceerd tot 20 m³. Hij wijst het verzoek voor het overige af.
2.11. Bij deze beslissing is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt toegewezen een bedrag van € 12,83 voor de reiskosten van verzoeker (“openbaar vervoer, 2e klas”) en een bedrag van € 18,16 (4 uur à € 4,54; van dit laagste uurtarief wordt uitgegaan omdat verzoeker niet heeft onderbouwd wat de werkelijke kosten zijn) voor de verletkosten van verzoeker. Toegewezen wordt dus een totaal van € 30,99 aan proceskosten.
Voorts bestaat aanleiding de gemeente [plaatsnaam] te gelasten het door verzoeker voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht te vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 24 november 2006, voor zover de last bestaat uit de maatregelen dat de caravans op het perceel niet meer bewoond mogen worden en moeten worden verwijderd of gestald in de schuur en dat de hoeveelheid stookhout moet worden gereduceerd tot 20 m³, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- bepaalt dat de gemeente [plaatsnaam] aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 141,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoeker redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 30,99;
- wijst de gemeente [plaatsnaam] aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 30,99 dient te worden gedaan aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan op 19 januari 2007 door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.