RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij brief van 1 augustus 2005 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan verweerder verzocht om toezending van alle op het rapport "Het derde klaphek voorbij? Een analyse van de Volendamse bestuurscultuur" betrekking hebbende onderliggende stukken, waaronder de verslagen van met respondenten gehouden interviews.
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Hiertegen heeft eiser op 4 oktober 2005 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser op 27 april 2006 beroep ingesteld. Bij brief van 20 mei 2006 zijn de aanvullende gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 6 juli 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 9 januari 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda, en mr. E.P.J. Jaspar, hoofd juridische zaken van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR).
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht en op goede gronden afwijzend heeft beslist op het verzoek van eiser om openbaarmaking van alle op het rapport "Het derde klaphek voorbij? Een analyse van de Volendamse bestuurscultuur" (hierna: het rapport) betrekking hebbende onderliggende stukken.
2.2 Het rapport, dat destijds openbaar is gemaakt, betreft een in opdracht van de Commissie onderzoek cafébrand nieuwjaarsnacht 2001 verricht onderzoek naar de maatschappelijke cultuur van Edam-Volendam, de bestuurscultuur aldaar en de relaties tussen beide, uitgevoerd door dr. A. Cachet, dr. H.H.F.M. Daemen, prof. dr. A.B. Ringeling en dr. L.Schaap van de Faculteit Sociale Wetenschappen (FSW) van de EUR. Blijkens het rapport is het onderzoek verricht aan de hand van documentenanalyse en interviews. De respondenten hebben hun medewerking aan het onderzoek verleend onder de voorwaarde van anonimiteit.
2.3 Volgens artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Volgens artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Volgens artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
2.4 Aan de weigering van verweerder om de onderliggende stukken van het rapport openbaar te maken, liggen de volgende redenen ten grondslag. De opgevraagde stukken - zijnde wetenschappelijk werkmateriaal - berusten niet bij verweerder en hebben ook nimmer bij verweerder berust. De stukken behoren evenmin bij verweerder te berusten. Het inhoudelijk onderzoek, de gevolgde werkwijze, de resultaten en bevindingen daarvan vallen niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder en verweerder heeft niet tot taak om hierop inhoudelijk zeggenschap uit te oefenen. Hierbij is door verweerder gewezen op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Wet howo), waarin onder meer het bestuur en de inrichting van de universiteiten zijn geregeld. Daarnaast geldt dat de opgevraagde stukken geen bestuurlijke aangelegenheid van verweerder betreffen. Het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is niet aan te merken als beleidsvorming, beleidsvoorbereiding of beleidsuitvoering van een bestuursorgaan. Gelet op de academische vrijheid en het bepaalde in de Wet howo ten aanzien van de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek, zijn onderzoekers bij uitstek zelf - en niet verweerder als bestuursorgaan - verantwoordelijk voor het uitvoeren en inrichten van het wetenschappelijk onderzoek. Het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is niet als een bestuursaangelegenheid te betitelen. Het materiaal verzameld om uitvoering te geven aan de opdracht kan per definitie niet onder verweerder berusten omdat het geen documenten betreft aangaande een bestuurlijke aangelegenheid, maar documenten die deel uitmaken van wetenschappelijk onderzoek waarover het college geen zeggenschap heeft. Ter zitting is door verweerder ter toelichting op het bestreden besluit, onder meer, nog naar voren gebracht dat uit de structuur van de universiteit blijkt dat verweerder niet treedt in de inhoud van de wetenschapsbeoefening en dat deze daarom niet valt onder de bestuurlijke aangelegenheden van verweerder. Stukken, onderzoeksverslagen, rapporten, wetenschappelijke publicaties, papers, congresbijdragen en dergelijke, alsmede het werkmateriaal ten behoeve daarvan, vallen buiten de bevoegdheden van verweerder. Dat blijkt ook uit het feit dat onderzoekers geen verplichting hebben om dergelijke stukken ter inzage bij verweerder aan te bieden. Verweerder houdt daar ook geen inventaris van bij. Uit hoofde van de academische vrijheid zijn de hoogleraren verantwoordelijk daarvoor. Het opgevraagde werkmateriaal van de onderzoekers heeft niets van doen met beleid, beleidsvoorbereiding of beleidsuitvoering en al in het geheel niet beleid van verweerder als bestuursorgaan. Het zijn dan ook geen documenten die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen.
2.5 In beroep heeft eiser gesteld dat de gevraagde stukken fysiek berusten bij een bestuursorgaan dat ressorteert onder de Wob. Desalniettemin wordt zonder deugdelijke onderbouwing gesteld dat verweerder ontslagen zou zijn van zeggenschap over de documenten. Eiser meent dat men bij uitstek bij verweerder terecht moet kunnen om de gevraagde documenten in de zin van de Wob te verkrijgen, daar het eerste doel van verweerder immers is dat feitelijk iedereen bij de wetenschap moet kunnen aankloppen voor kennisvermeerdering. Verweerder is niet ingegaan op de in bezwaar aangevoerde grond dat de bestuurscultuur van de gemeente Edam-Volendam voorafgaande aan de vreselijke Nieuwjaarsramp een onderwerp betreft dat betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Het woord "bestuurlijk" moet in ruime zin worden opgevat. Het begrip heeft hier betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het kan in een open en goede democratie niet zo zijn dat de autonomie van een wetenschapper er toe zou kunnen leiden dat in het kader van de Wob gevraagde documenten die in een publiekrechtelijke context (bestuurlijke aangelegenheid) en in opdracht van een bestuursorgaan als het Openbaar Ministerie zijn opgesteld, per definitie kunnen worden onttrokken aan het publiek (debat) en controleerbaarheid vanuit de maatschappij en zulks ongeacht waar de stukken zich fysiek bevinden.
Volgens eiser is het bestreden besluit in strijd met het materiële zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en dient dit besluit te worden vernietigd. Eiser heeft de rechtbank voorts verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van de proceskosten. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht na vernietiging van het besluit zelf in de zaak te voorzien door verweerder opdracht te geven de gevraagde documenten binnen een door de rechtbank te stellen redelijke termijn te vergaren en te categoriseren en te bepalen dat per document wordt afgewogen of dit op grond van de Wob kan worden verstrekt.
2.6 Met betrekking tot de vraag of de door eiser opgevraagde informatie is neergelegd in bij verweerder berustende documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het werkmateriaal dat is gebruikt bij het opstellen van het rapport (fysiek) niet bij verweerder berust, doch bij de auteurs van het rapport, zijnde de onderzoekers die werkzaam zijn bij de FSW van de EUR. De rechtbank is voorts met verweerder van oordeel dat het werkmateriaal niet bij verweerder behoort te berusten, zodat op verweerder ook niet de plicht rust er voor zorg te dragen dat hij feitelijk de beschikking krijgt over de betreffende gegevens. Hierbij is van belang dat niet kan worden staande gehouden dat verweerder als bestuursorgaan van de EUR zeggenschap heeft over het in het kader van wetenschappelijk onderzoek vergaarde werkmateriaal van de bij de universiteit werkzame onderzoekers. De rechtbank wijst in dit verband op de artikelen 9.2, 9.4, 9.5, 9.12, 9.14, 9.15, 9.16 en 9.27 van de Wet howo. Hierin is neergelegd dat het college van bestuur van de universiteit is belast met het bestuur van de universiteit in haar geheel en met het beheer daarvan en dat de decaan van de faculteit is belast met het bestuur en de inrichting van de faculteit voor het onderwijs en de wetenschapsbeoefening. De decaan stelt ter nadere regeling daarvan het faculteitsreglement vast, dat de goedkeuring behoeft van het college van bestuur. De goedkeuring kan evenwel slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. De decaan van de faculteit is voorts belast met het houden van toezicht op de uitvoering van het onderzoek. Slechts in geval van verwaarlozing of het in strijd met de wet functioneren van het faculteitsbestuur kan het college van bestuur ingrijpen door middel van het treffen van voorzieningen. Op grond van de genoemde bepalingen in de Wet howo kan worden geconcludeerd dat de faculteiten van de universiteit wat betreft het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek autonoom functioneren ten opzichte van het college van bestuur. Gelet hierop kan ook niet worden gezegd dat er een directe functionele relatie bestaat tussen verweerder als bestuursorgaan van de EUR en het door eiser opgevraagde werkmateriaal van de onderzoekers van de FSW. De vraag of de door eiser opgevraagde informatie is neergelegd in bij verweerder berustende documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, heeft verweerder in het bestreden besluit dan ook terecht ontkennend beantwoord.
2.7 Met betrekking tot de vraag of het opgevraagde werkmateriaal is aan te merken als document over een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in verbinding met artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob, overweegt de rechtbank dat niet gezegd kan worden dat de maatschappelijke en bestuurscultuur van Edam-Volendam een aangelegenheid is ten aanzien waarvan verweerder beleid voert of kan voeren. Het werkmateriaal dat ten grondslag ligt aan het rapport heeft dan ook geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid van verweerder als bestuursorgaan.
2.8 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het verzoek van eiser terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Het beroep is derhalve ongegrond. Bij deze uitkomst is voor een proceskostenveroordeling zoals door eiser verzocht, geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 januari 2007 door mr. N.O.P. Roché, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Verweel, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.