ECLI:NL:RBALK:2007:AZ6077

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3450
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor antennemast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 9 januari 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een bouwvergunning voor het plaatsen van een antennemast voor telecommunicatie. Verzoekers, woonachtig in de nabijheid van het bouwplan, hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schermer was verleend voor de bouw van de antennemast. De mast, met een hoogte van 37,5 meter, zou worden gebruikt voor het mobiele netwerk van Vodafone en zou ook UMTS-antennes bevatten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarden voor de binnenplanse vrijstelling. De rechter oordeelde dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen, ondanks de zorgen van de verzoekers over mogelijke gezondheidsrisico's door UMTS-straling. De rechter benadrukte dat de verzoekers hun vrees voor gezondheidsrisico's niet voldoende hebben onderbouwd met wetenschappelijke gegevens. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de centrale overheid eisen heeft gesteld aan de kwaliteit en capaciteit van het netwerk, en dat de noodzaak voor de antennemast in het kader van het netwerk is aangetoond.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om de vrijstelling te weigeren en dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat er alternatieve locaties zijn die aan de eisen voldoen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: BESLU 06/3450
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[verzoekers].,
wonende te [woonplaat[plaatsnaam],
verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schermer,
verweerder.
Voorts neemt als partij aan het geding deel: de naamloze vennootschap Vodafone Libertel NV.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 27 juni 2006, verzonden op 5 juli 2006, heeft verweerder, beslissende op een aanvraag van 30 september 2005, vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder g van het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2003’ en bouwvergunning verleend aan de naamloze vennootschap Vodafone Libertel NV (hierna: vergunninghoudster) voor het plaatsen van een antennemast op het perceel kadastraal bekend gemeente Schermer, sectie [X], nummer [nummer], plaatselijk bekend [adres] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij ongedateerde brief, door verweerder ontvangen op 10 juli 2006, bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 november 2006 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 28 november 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Vervolgens is het verzoek ter zitting van 19 december 2006 behandeld. Namens verzoekers is verschenen [verzoeker]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden mr. [gemachtigde], juridisch medewerker en [gemachtigde], wethouder van de gemeente Schermer. Namens vergunninghoudster is verschenen mr. [gemachtigde], werkzaam bij vergunninghoudster.
2. Motivering
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2 Het bouwplan ziet op het plaatsen van een antennemast op een antennedrager op het perceel [adres] te [plaatsnaam]. De mast heeft een hoogte van 37,5 meter. De mast zal worden gebruikt voor het mobiele netwerk van Vodafone.
Verzoekers zijn woonachtig in de directe omgeving van het bouwplan.
2.3 Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c van de Woningwet mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge het tweede lid, van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald voor welke categorieën van gevallen geen reguliere bouwvergunning is vereist, doch kan worden volstaan met een lichte bouwvergunning.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover hier van belang is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Voor het onderhavige bouwplan is ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) een lichte bouwvergunning vereist.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2003’ rust op het betreffende perceel de bestemming ‘Nutsbedrijven’.
Ingevolge artikel 2.9, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn deze gronden bestemd voor transformator- en gasbehandelingsstations met de daarbij behorende bouwwerken en open ruimten, waaronder (bedrijfswagens) parkeerplaatsen en opslagruimten.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel mogen op en in deze gronden gebouwen en bouwwerken worden gebouwd en in stand gehouden onder de volgende voorwaarden:
a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 2000 m2 bedragen;
b. de nokhoogte van een gebouw mag niet meer dan 11 m bedragen;
c. de hoogte van bouwwerken mag niet meer dan 8 m bedragen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het in het plan bepaalde voor de bouw van één of meer antennemasten voor telecommunicatie met een masthoogte van niet meer dan 45 m met de daarbij op het maaiveld gesitueerde apparatuur, indien de noodzaak in het kader van het netwerk is aangetoond onder de volgende locatievoorwaarden:
- nabij bedrijfsbebouwing of gebouwde utilitaire voorzieningen;
- nabij kruispunten van infrastructuren;
- in opgaande groenvoorziening.
2.4 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemming en met de bij deze bestemming behorende bouwvoorschriften, nu het gaat om een antennemast die hoger is dan 8 meter. Teneinde realisering van het bouwplan toch mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 3.1, aanhef en onder g, vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.
2.5 Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij hebben onder meer aangevoerd dat in de publicatie van het voornemen om vrijstelling te verlenen slechts was vermeld dat er een antennemast zou worden geplaatst. Vervolgens is gepubliceerd dat er een bouw-/gebruiksvergunning is afgegeven voor een GSM- en UMTS-mast. Verzoekers achten dit onzorgvuldig.
2.5.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht zowel in de publicatie van het voornemen tot verlening van vrijstelling als in het thans bestreden besluit heeft aangegeven dat de vrijstelling betrekking heeft op een antennemast. De vrijstellingsmogelijkheid van artikel 3.1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften ziet op antennemasten voor telecommunicatie in het algemeen en bevat geen nadere eisen met betrekking tot het type apparatuur dat in de antennemast zal worden geplaatst. Bovendien is het bevestigen van antennes in een antennemast als zodanig vergunningvrij.
Ook overigens is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van binnenplanse vrijstelling. Zo heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat de noodzaak voor het oprichten van de antennemast in het kader van het netwerk is aangetoond. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat de centrale overheid aan telecomaanbieders bij het verlenen van netwerklicenties eisen heeft gesteld aan kwaliteit en capaciteit van het netwerk. Door middel van een zoekgebied in een zogeheten plaatsingsplan voor de gemeente Schermer is aangetoond dat het netwerk van vergunninghoudster ter plaatse onvoldoende dekking biedt voor zowel GSM- als UMTS-ontvangst. Uit onderzoek van vergunninghoudster naar mogelijke locaties voor het plaatsen van antennes in/nabij het zoekgebied is gebleken dat bestaande objecten niet geschikt zijn om antennes te dragen.
Niet in geschil is ten slotte dat is voldaan aan de locatievoorwaarden.
2.6 Voorts stellen verzoekers zich op het standpunt dat zolang niet is aangetoond dat UMTS-straling geen effect heeft op de gezondheid van degenen die hieraan langdurig worden blootgesteld, een vrijstelling voor het realiseren van een UMTS-antennemast in de nabijheid van de woon- en leefgemeenschap van [woonplaats eiser] in redelijkheid niet kan worden verleend.
2.6.1 De voorzieningenrechter overweegt, gelijk de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 19 juli 2006 (gepubliceerd op www. rechtspraak.nl onder LJ-nummer AY4251) dat verweerder terecht de door verzoekers geuite vrees voor gezondheidsrisico’s door UMTS-straling bij de belangenafweging heeft betrokken, nu uit de bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen kan worden opgemaakt en ook niet in geschil is dat aan de antennemast ook UMTS-antennes kunnen worden bevestigd. Eveneens in navolging van de ABRvS overweegt de voorzieningenrechter voorts dat verweerder in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken thans geen aanleiding geven de plaatsing van UMTS-masten bij woonbebouwing te voorkomen en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen reden is de vrijstelling te weigeren.
Het ligt voorts op de weg van verzoekers, nu zij zich op de gezondheidsrisico’s van UMTS- straling beroepen, om hun standpunt met andere wetenschappelijke onderzoeken te onderbouwen. Verzoekers hebben hun standpunt evenwel slechts onderbouwd met de stelling dat nog niet is aangetoond dat UMTS op de lange termijn niet schadelijk is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat verweerder in de door verzoekers geuite vrees aanleiding had moeten vinden vrijstelling voor de antennemast te weigeren.
2.7 Verzoekers hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het Beeldkwaliteitsplan dat thans in uitwerking is. De voorzieningenrechter overweegt dat een Beeldkwaliteitsplan kan fungeren als toetsingskader voor ruimtelijke keuzes die worden gemaakt bij bijvoorbeeld vrijstellingsbesluiten. Het gaat daarbij om de relatie tussen een ruimtelijke ontwikkeling en bestaande karakteristieken van een gebied. De ruimtelijke keuzes voor realisering van een antennemast zijn met het opnemen van een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid met locatievoorwaarden voor een groot deel reeds in het kader van de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan gemaakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in overweging dat de [Stichting] heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verzoekers hebben geen gemotiveerd tegenadvies ingebracht. Aldus heeft verweerder in deze stelling geen aanleiding hoeven zien om de vrijstelling, dan wel de bouwvergunning te weigeren.
2.8 Verzoekers zijn van mening dat de antennemast op minimaal 400 meter afstand van de gemeenschap van [woonplaats eiser] moet worden geplaatst en hebben een alternatieve plaats gesuggereerd.
2.8.1 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder eerst dient te beslissen op het bouwplan zoals dat bij hem is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Verzoekers hebben enkel een gebied aangewezen dat naar hun mening op een voldoende afstand van hun woon- en leefgemeenschap is gelegen. Niet gebleken is dat deze niet concreet omschreven alternatieve locatie voldoet aan de daaraan te stellen eisen en evenmin dat vergunninghoudster kan beschikken over die locatie.
2.9 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan kunnen verlenen. Nu zich geen van de andere weigeringsgronden, genoemd in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voordoet ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de bouwvergunning ten onrechte is verleend. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook geen aanleiding. Het daartoe gedane verzoek wordt afgewezen.
2.11 Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 januari 2007 door mr. M.A.J. Berkers, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.