ECLI:NL:RBALK:2006:BA3427

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1520
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid Wajong-uitkering en geschil over mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die een Wajong-uitkering ontving. Eiseres was eerder beoordeeld op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, maar na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 25%. Dit leidde tot de intrekking van haar Wajong-uitkering per 1 januari 2006. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en de arbeidsongeschiktheid opnieuw vaststelde op 55 tot 65%. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij per 1 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt was, omdat er onvoldoende functies beschikbaar waren die zij kon vervullen.

De rechtbank oordeelde dat de conclusie van het Uwv onjuist was. De rechtbank stelde vast dat er onvoldoende functies waren om de arbeidsongeschiktheid van eiseres te onderbouwen, wat betekende dat zij per 1 januari 2006 als 80 tot 100% arbeidsongeschikt moest worden beschouwd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, waarbij het rekening moest houden met de vaststelling dat eiseres volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde ook dat het verzoek van eiseres om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er nog geen definitieve beslissing was genomen over haar aanspraken op de Wajong-uitkering.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres gegrond was en dat het Uwv de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om de juiste procedures te volgen bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: WAJONG 06/1520
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 7 november 2005 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) naar aanleiding van een herbeoordeling vastgesteld op minder dan 25%. Op die grond heeft verweerder de Wajong-uitkering van eiseres, die voorheen werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, ingetrokken met ingang van 1 januari 2006.
Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 7 december 2005, door verweerder ontvangen op 8 december 2005. Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en besloten de Wajong-uitkering per 1 januari 2006 te baseren op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 15 mei 2006, bij de rechtbank ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
De zaak is op 11 oktober 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. M.I. Steinmetz, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde E.B.P.M. Schlatmann.
2. Motivering
2.1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit van 4 april 2006 terecht de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wajong met ingang van 1 januari 2006 heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
2.2.1. Voor de beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving met name van belang.
2.2.2. Artikel 2, eerste lid, van de Wajong luidt als volgt:
“1. Arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, is de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij woont of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.”
In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten, voor zover hier van belang, is neergelegd dat bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waarbij deze arbeid nader wordt omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies.
2.2.3. In artikel 11, tweede lid, van de Wajong is bepaald dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaatsvindt met inachtneming van de artikelen 12 tot en met 15.
Volgens artikel 13, eerste lid, van de Wajong vindt ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, onverminderd artikel 14, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
Volgens artikel 31, eerste lid, van de Wajong gaat de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in op de dag, waarop de jonggehandicapte op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
2.3. Verweerder gaat er volgens het besluit van 4 april 2006 en de stukken van uit dat in de bezwaarprocedure is gebleken dat er voor eiseres onvoldoende functies zijn te duiden als basis voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Omdat eiseres voor 1 januari 2006 aanspraak had op een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, herleeft die voorheen vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, aldus verweerder. Verweerder meent daarom dat eiseres per 1 januari 2006 voor 55 tot 65% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
2.4. Eiseres stelt dat zij per 1 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu in de bezwaarprocedure is gebleken dat er onvoldoende functies zijn te duiden. Om die reden meent eiseres dat aan haar met ingang van diezelfde datum een Wajong-uitkering moet worden toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verder heeft eiseres er op gewezen dat verweerder de medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld en van een onjuiste maatman is uitgegaan.
2.5.1. De rechtbank stelt vast dat verweerders bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 29 maart 2006 heeft aangegeven dat in de bezwaarprocedure na een heroverweging van de arbeidskundige beoordeling is gebleken dat er onvoldoende passende functies resteren, te weten twee. Blijkens die rapportage heeft de bezwaararbeidsdeskundige geen mogelijkheid gezien om nadere of nieuwe functies te selecteren en vond de bezwaararbeidsdeskundige een herbeoordeling aangewezen per een toekomende datum.
De rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, die door verweerder ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, laat naar het oordeel van de rechtbank maar één conclusie open, te weten dat eiseres per 1 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Immers, de vaststelling dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid niet ten minste drie verschillende, voor eiseres geschikte functies kunnen worden gevonden, brengt gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wajong, in verbinding met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten mee dat eiseres onvoldoende verdienmogelijkheden heeft en dus volledig arbeidsongeschikt is. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst de rechtbank ook naar rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AV0891 en in RSV 2006/102).
Verweerders standpunt dat de vóór 1 januari 2006 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% “herleeft”, is dus onjuist. Verweerder had in het bestreden besluit moeten vaststellen dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is met ingang van 1 januari 2006. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wajong, in verbinding met artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschikt-heids--wetten.
2.5.2. Uitgaande van het feit dat eiseres volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht met ingang van 1 januari 2006 en de Wajong-uitkering voordien werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, is per 1 januari 2006 sprake van toegenomen arbeidsongeschikt-heid. In zo’n geval volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 11, tweede lid, van de Wajong, in verbinding met artikel 13, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wajong dat herziening van de Wajong-uitkering plaatsvindt zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd. Indien moet worden vastgesteld dat in het geval van eiseres de per 1 januari 2006 toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, heeft eiseres dus met ingang van 29 januari 2006 recht op een Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft echter nagelaten om te beoordelen of eiseres recht heeft op Wajong-uitkering op basis van volledige arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 januari 2006 (dan wel enige andere datum). Het bestreden besluit komt daarom ook voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 van de Awb.
De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat al met ingang van 1 januari 2006 recht bestaat op een Wajong-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In de Wajong is dwingend neergelegd wanneer herziening van de uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid plaatsvindt. Uit die bepalingen volgt, zoals hiervoor is overwogen, dat herziening in ieder geval niet eerder dan vier weken na 1 januari 2006 aan de orde kan zijn. Er is in de Wajong geen bepaling aan te wijzen die meebrengt dat in dit geval herziening van de uitkering moet plaatsvinden per 1 januari 2006. Voor zover eiseres in dat verband bedoeld heeft te stellen dat zij al vóór 1 januari 2006 toegenomen en volledig arbeidsongeschikt is geworden, merkt de rechtbank op dat in deze zaak alleen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2006 ter beoordeling staat, en niet per enige datum voordien.
2.6. Het beroep is gegrond. De rechtbank hoeft de overige beroepsgronden van eiseres niet te bespreken, omdat deze gronden niet kunnen leiden tot een ander oordeel dan hiervoor al is gegeven, te weten dat eiseres per 1 januari 2006 volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Verweerder zal bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar moeten beoordelen of eiseres gelet op de artikelen 11, tweede lid, artikel 13, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Wajong met ingang van 29 januari 2006 (dan wel enige andere datum) recht heeft op een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij moet verweerder er van uitgaan dat eiseres 80 tot 100% arbeidsongeschikt is met ingang van 1 januari 2006.
2.7. Het verzoek van eiseres om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Awb, bestaande uit wettelijke rente over alsnog te betalen uitkering, zal worden afgewezen. Omdat verweerder nog een nader besluit moet nemen over de aanspraken van eiseres op een Wajong-uitkering, kan nu nog niet worden beoordeeld of schade wordt geleden. Verweerder zal aan dit punt aandacht moeten besteden bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
2.8. Bij deze uitkomst is er reden verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proces-kosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2 (1 punt voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld). Aangezien eiseres met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, moeten de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb worden voldaan door betaling aan de griffier, en wel aan de griffier van de rechtbank Alkmaar, omdat de administratieve behandeling van de zaak daar plaatsvindt.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan de griffier;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 38,00 vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2006 door mr. P.J. Jansen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Verlinden, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.