ECLI:NL:RBALK:2006:AZ7381

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
28 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.010626-04 o
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 28 december 2006 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie tegen de veroordeelde. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure waarin de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor drugshandel, werd geconfronteerd met een vordering tot ontneming van een bedrag van € 32.927,71. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag lagen.

De procedure begon met een oproeping aan de veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van 13 november 2006, waar hij niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd werd door zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers. De veroordeelde had aangegeven dat zijn lichamelijke klachten hem verhinderden om te verschijnen. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst tot 1 december 2006, zodat de veroordeelde in staat zou zijn om zijn verklaring af te leggen.

Tijdens de zitting op 1 december 2006 heeft de officier van justitie de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit drugstransporten en dat dit voordeel moest worden ontnomen. De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 41.279,66, maar na rekening te houden met de bedragen die aan de partner van de veroordeelde waren geschonken, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het te betalen bedrag voor de veroordeelde € 32.927,71 zou zijn.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met de verklaringen van de veroordeelde en zijn raadsvrouw, alsook met de jurisprudentie met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en het bedrag vastgesteld dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14.010626-04 o
Datum uitspraak: 28 december 2006
OP TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen.
Raadsvrouw: mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 november 2006 en 01 december 2006.
1. DE VORDERING
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 29 augustus 2006 gesteld dat [veroordeelde] voordeel heeft verkregen als bedoeld in artikel 36 e van het Wetboek van Strafrecht, een en ander in relatie tot het onderzoek dat heeft geleid tot de dagvaarding in de strafzaak met parketnummer 14/010626-04.
De vordering van de officier van justitie houdt voorts in dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 4 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op
€ 27.208,00 en aan [veroordeelde] de verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
2. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De officier van justitie heeft de procedure aanhangig gemaakt met de oproeping aan veroordeelde te verschijnen op de terechtzitting van de rechtbank op 13 november 2006.
Op die terechtzitting is de veroordeelde niet verschenen. Wel heeft veroordeelde bij deze gelegenheid een schriftelijke verklaring doen overleggen, inhoudende de verklaring van veroordeelde dat hij afstand doet van zijn recht bij de behandeling ter terechtzitting van 13 november 2006 aanwezig te zijn. Op de zitting van 13 november 2006 is wel verschenen mr. I.E. Leenhouwers, raadsvrouw van veroordeelde, die verklaart uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om [veroordeelde] ter terechtzitting te verdedigen. Zij verklaart dat haar cliënt wel aanwezig wilde zijn, maar dat hij van oordeel is dat zijn lichamelijke klachten het onmogelijk maken om in een gewone transportbus vanuit Hoogeveen langs een aantal andere Penitentiaire Inrichtingen naar Alkmaar te worden vervoerd. De officier van justitie heeft meegedeeld dat aan de orde is een vordering tot ontneming van door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter terechtzitting van 13 november 2006 heeft de uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw verklaard dat [veroordeelde] vooral bezwaar maakt tegen de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van het laatste transport (27 augustus 2004). [Veroordeelde] stelt dat de bedragen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van dat transport is gebaseerd, geen verband houden met de cocaïnetransporten naar het Verenigd Koninkrijk. Volgens [veroordeelde] bestond de opbrengst van het laatste transport uitsluitend uit het bedrag van 7000 Pond dat in het Verenigd Koninkrijk in de auto door [veroordeelde], [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 2] is gedeeld. De raadsvrouw heeft verklaard dat zijzelf niet kan verklaren over de herkomst van de bedragen die na dat laatste transport zijn gestort, maar dat [veroordeelde] dat wel kan. Gezien dit alles heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de behandeling ter terechtzitting aan te houden, zodat [veroordeelde] zelf zijn verhaal kan doen. Indien voor aangepast vervoer wordt gezorgd, is hij in staat te komen. Na beraad heeft de voorzitter meegedeeld dat naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van [veroordeelde] van belang kan zijn voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De voorzitter heeft daarom als beslissing van de rechtbank meegedeeld dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst tot 1 december 2006 te 14.00 uur, met bevel medebrenging van [veroordeelde] tegen genoemd tijdstip
Op de terechtzitting van 1 december 2006 is de zaak op tegenspraak behandeld, in aanwezigheid van [veroordeelde] en zijn raadsvrouw. De officier van justitie heeft de zaak voorgedragen.
Door en namens de veroordeelde is ter terechtzitting het volgende verklaard:
ten aanzien van het transport van 20 april 2004: Ik heb meer kosten gemaakt dan waarmee de officier van justitie rekening heeft gehouden. Dit betreft € 101, 50 voor het hotel (uitgaande van gemiddelde kosten van een hotelovernachting in het Verenigd Koninkrijk) en € 100,- voor de treinreis naar Glasgow;
ten aanzien van het transport van 4 juni 2004: Ik heb ook hier meer kosten gemaakt. Het verblijf van 7 nachten in de Premium Lodge heeft mij € 710,50 gekost (uitgaande van gemiddelde kosten);
ten aanzien van het transport van 12 juli 2004: Ook hier heb ik meer kosten gemaakt. Ik heb 4 nachten in een huisje op een camping doorgebracht en een overnachting in een hotel.
Dat kostte ruim € 700,-. Verder wil ik opmerken dat bij de berekening van de bruto winst uitgegaan dient te worden van een inkoopprijs van € 32,- per gram. Dit brengt de bruto winst op € 8.500,-;
ten aanzien van het transport van 22 juli 2004: Ook hier heb ik meer kosten gemaakt. Dit komt op een bedrag van ruim € 700,-. Ook hier dient uitgegaan te worden van een inkoopprijs van € 32,- per gram. Dit brengt het bedrag van de bruto winst op € 6800,-;
ten aanzien van de periode na 27 augustus 2004: Wij hebben hiervoor een bedrag van 7.000 Engelse Ponden ontvangen. Dit bedrag (omgerekend €10.150) is in de auto in drieën gedeeld. Ik heb hiervan 1/3, dus omgerekend € 3.383,33 ontvangen. De kosten waren er al af. Hierna heb ik geen inkomsten meer gekregen uit de drugstransporten. Het geld dat ik hierna ontvangen heb, heb ik gekregen van mijn relaties in het drugsmilieu en was bedoeld als investering in een door mij op te zetten wietplantage.
Voor het overige heb ik geen opmerkingen over de berekening zoals die in het proces-verbaal van het strafrechtelijk financieel onderzoek is gemaakt.
De officier van justitie heeft bij requisitoir aangevoerd dat zij de verklaring van de veroordeelde als zou het bedrag van € 29.950,-, welk bedrag veroordeelde na het laatste transport van 27 augustus 2004 heeft ontvangen, bedoeld zijn voor de opzet van een wietkwekerij, onaannemelijk acht. Voorts heeft de officier van justitie gesteld zich in beginsel te kunnen vinden in de stelling van de verdediging dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening dient te worden gehouden met reis- en verblijfkosten, maar dat – met uitzondering van de € 100,- betreffende de treinreis naar Glasgow- onvoldoende duidelijk is welke kosten het betreft en wat de hoogte van deze kosten is. De officier van justitie verzoekt de rechtbank dan ook geen rekening te houden met deze kosten, met uitzondering van het bedrag voor de treinreis, te weten € 100,-. Tenslotte verzoekt de officier van justitie de vordering ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zowel bij de veroordeelde [veroordeelde] als bij zijn medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] volledig op te leggen. Volgens de Hoge Raad (arrest van 26 augustus 2003, NJ 2003, 696) behoeft geld dat door de veroordeelde aan een derde is geschonken niet in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, ook al is tegen die derde terzake van dit geld ook een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
De raadsvrouw heeft pleitaantekeningen overgelegd en overeenkomstig deze pleitaantekeningen verweer gevoerd en daarnaast aanvullend verweer gevoerd, inhoudende, in samenhang bezien, –kort samengevat-:
het bedrag waarop het wederrechtelijk genoten voordeel, zoals door de officier van justitie berekend, is gebaseerd, is te hoog,
bij de vaststelling van het wederrechtelijk genoten voordeel is geen rekening gehouden met een aantal kosten, en bij twee transporten dient te worden uitgegaan van een hogere inkoopprijs.
Voorts is er geen rekening gehouden met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de partner van veroordeelde, zodat het gedeelte van de opbrengst van de drugstransporten dat [veroordeelde] aan zijn partner heeft geschonken dubbel wordt ontnomen. Hoewel dat volgens de jurisprudentie mogelijk is, acht de raadsvrouw dat in dit geval niet redelijk.
3. VASTSTELLING VAN HET WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 20 september 2005 is veroordeelde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de tijd van 17 jaar wegens onder andere:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 (oud), eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod en het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 oktober 2006 is [veroordeelde] terzake van bovengenoemde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit baten van de ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feiten.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank gelet op:
- het proces-verbaal terzake van het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 1 februari 2006 met BFR nummer 866/2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door K. Roos, financieel deskundige/buitengewoon opsporingsambtenaar;
- de verklaring die de veroordeelde op de terechtzitting van 1 december 2006 heeft afgelegd;
- de verklaringen van de medeverdachten, die als bijlagen bij het bovengenoemde proces-verbaal van K. Roos zijn gevoegd;
- het strafdossier van veroordeelde;
- hetgeen de raadsvrouw en de officier van justitie naar voren hebben gebracht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van de bedragen die zijn verkregen na 27 augustus 2004.
De rechtbank zal de verdediging niet volgen in de stelling dat de bedragen die veroordeelde na het mislukte drugstransport van 27 augustus 2004 nog heeft ontvangen, niet mogen meewerken tot de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is dat deze bedragen bestemd waren voor het opzetten en installeren van een wietplantage, zoals gesteld door veroordeelde. Immers, veroordeelde is veroordeeld voor –onder meer- de invoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk. Veroordeelde heeft ook inkomsten verkregen uit dit vervoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk. De bedragen die veroordeelde na 27 augustus 2004 heeft ontvangen, zijn ook afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk. Uit niets blijkt en het is onaannemelijk dat de geldschieters uit het Verenigd Koninkrijk veroordeelde, kort na het mislukken van een transport harddrugs, hebben belast met het opzetten van een wietplantage, noch dat zij veroordeelde hiervoor bedragen hebben doen toekomen.
Ten aanzien van de hoogte van de bruto winst ontnemingsvordering.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de bepaling van het bedrag voor de bruto winst ontnemingsvordering ook bij de transporten van 12 juli 2004 en 22 juli 2004 dient te worden uitgegaan van een bedrag van € 32,- per gram. De rechtbank zal de verdediging hierin volgen en derhalve zal dit bedrag als uitgangspunt van de berekening worden genomen voor de berekening van de bruto winst.
Ten aanzien van de kosten.
De rechtbank zal rekening houden met kosten die veroordeelde heeft gemaakt, een en ander zoals hieronder wordt gesteld.
Op grond van het voorstaande berekent de rechtbank het bedrag van het door [veroordeelde] verkregen wederrechtelijk voordeel als volgt:
Transport 20 april 2004:
bruto winst volgens ontnemingsverbaal € 2828,00
kosten boot € 321,00
kosten hotelovernachting € 101,50
treinkosten Glasgow € 100,00
totaal kosten € 522,50
totaal winst € 2305,50
deel [veroordeelde] € 1152,75
Transport 4 juni 2004:
bruto winst volgens ontnemingsverbaal € 6800,00
kosten auto € 202,29
kosten boot € 533,00
kosten vliegtuig € 581,48
kosten hotelovernachting € 710,50
beloning Noordermeer € 1350,00
totaal kosten € 3377,27
totaal winst € 3422,73
deel [veroordeelde] € 1711,36
Transport 12 juli 2004:
bruto winst uitgaande van € 32,- per gram € 8500,00
kosten auto € 304,44
kosten boot € 683,00
kosten camping € 696,00
hotel onderweg € 101,50
totaal kosten € 1784,94
totaal winst € 6715,06
deel [veroordeelde] € 3357,53
Transport 22 juli 2004:
bruto winst uitgaande van € 32,- per gram € 6800,00
kosten auto € 304,44
kosten boot € 836,00
Wiltjer € 1500,00
kosten verblijf [F] € 507,50
kosten verblijf [J en C] € 203,00
totaal kosten € 3350,94
totaal winst € 3449,06
deel [veroordeelde] € 1724,53
Transport 27 augustus 2004:
storting [veroordeelde] op eigen rekening op 21 oktober 2004
€ 29950,16
1/3 van 7000 Britse ponden (omgerekend € 10150,00)
€ 3383,33
totaal winst [veroordeelde] € 33333,49
Totaal € 41.279,66
Ten aanzien van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij de partner van veroordeelde.
De medeverdachte [medeveroordeelde 3] is veroordeeld terzake van het verwerven, het voorhanden hebben en het overdragen van gelden waarvan zij wist dat deze afkomstig waren van drugstransporten van [veroordeelde] en anderen. Ook ten aanzien van de medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] heeft de officier van justitie een ontnemingsvordering ingediend.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft de medeverdachte [medeveroordeelde 3] in totaal geschonken € 16.703,90, afkomstig uit de opbrengst van de hierboven genoemde strafbare feiten. Verdachte heeft met de medeveroordeelde [medeveroordeelde 3] een gezamenlijke huishouding gevoerd. Gezien de nauwe verbondenheid tussen beide veroordeelden en de omstandigheid dat het wederrechtelijke voordeel in zoverre in feite door de twee veroordeelden tezamen in het gemeenschappelijke huishouden is besteed, zal de rechtbank het wederrechtelijk voordeel tot een hoogte van genoemd bedrag van € 16.703,90, waar dit in feite ook ten goede is gekomen aan beide veroordeelden, aan ieder van de veroordeelden voor de helft toerekenen.
Ten aanzien van de veroordeelde [veroordeelde] betekent dit dat een bedrag van € 8.351,95 in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank komt tot de volgende berekening:
Totaalbedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel € 41.279,66
Bedrag hiervan dat bij de partner van [veroordeelde] ([medeveroordeelde 3]) zal worden onttrokken
€ 8.351,95
Bedrag dat aan [veroordeelde] toegerekend zal worden: € 32.927,71
4. VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG
De rechtbank zal het door [veroordeelde] te betalen bedrag vaststellen op € 32.927,71
5. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFT
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
6. BESLISSING
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
- Wijst de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toe.
- Stelt het door veroordeelde verkregen voordeel vast op € 32.927,71 (tweeendertigduizendnegenhonderzevenentwintig euro eenenzeventig eurocent).
Verplicht veroordeelde tot het betalen aan de Staat van € 32.927,71 (tweeendertigduizendnegenhonderzevenentwintig euro eenenzeventig eurocent) ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
- Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van der Perk, voorzitter,
mr. A.J. Dondorp en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S van Lingen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2006.