ECLI:NL:RBALK:2006:AZ5740

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810397-06
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door handel in cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader gedurende een jaar betrokken was bij de handel in cocaïne. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bereiden, bewerken, verkopen en vervoeren van cocaïne in de periode van 31 augustus 2005 tot en met 30 augustus 2006 in de gemeenten Alkmaar, Bergen (NH) en Heerhugowaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 augustus 2006 in Alkmaar opzettelijk 98,35 gram cocaïne aanwezig had en dat hij in de periode van 9 september 2005 tot en met 30 augustus 2006 samen met zijn mededader cocaïne heeft verhandeld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbalen van de politie. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij als loopjongen fungeerde voor zijn mededader en dat hij in de periode van de handel in cocaïne gemiddeld tien tot vijftien klanten per avond bediende. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte in de drugshandel en zijn relatief jeugdige leeftijd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden en heeft besloten om een deel van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met bijzondere voorwaarden voor reclassering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke straf. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Rechtbank Alkmaar, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810397-06
Datum uitspraak: 22 december 2006
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 december 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- de onder 1. en 2. tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren,
- verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt dat veroordeelde de Cova-training en de training budgetteringscursus volgt, en zich aanmeldt bij de Stichting Parlan.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman
mr. R.J. Wortelboer naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING.
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2006 in de gemeente Alkmaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in totaal) ongeveer 98,35 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2005 tot en met 30 augustus 2006 in de gemeente Alkmaar en/of in de gemeente Bergen (NH) en/of in de gemeente Heerhugowaard en/of (elders) in het gerechtelijk arrondissement Alkmaar, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of (telkens) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) een of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende (telkens) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij,
ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde,
op 31 augustus 2006 in de gemeente Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal 98,35 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde,
op tijdstippen in de periode van 09 september 2005 tot en met 30 augustus 2006 in de gemeente Alkmaar en in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS.
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
4. DE BEWIJSMIDDELEN.
Ten aanzien van feit 1. en feit 2.
4.1. De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 12 december 2006 afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 31 augustus 2006 in Alkmaar, samen met [mededader], opzettelijk in totaal 98,35 cocaïne aanwezig gehad. Ik heb in de periode van 09 september 2005 tot en met 30 augustus 2006 in Alkmaar en in Bergen, samen met [mededader], in cocaïne gehandeld. Ik verkocht in opdracht van [mededader] bolletjes cocaïne van 0,15 gram voor 10 euro en bolletjes cocaïne van 0,25 gram voor 20 euro. Ik verkocht aan ongeveer 30 mensen.
4.2. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 04 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar V.R. Beuling, doorgenummerde pag. A-4-1 tot en met A-4-2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als het relaas van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2006 is er een zoeking gedaan in de woning van [mededader], gelegen aan de [adres2]. In de woning werden drie mannen aangetroffen: [mededader], [verdachte] en [betrokkene]. In de woning werd aangetroffen een zak met crèmekleurige brokken, een grote gripzak met daarin 35 crèmekleurige brokjes, 2 digitale miniweegschalen met daarop achtergebleven witachtig poeder, een broodmes met achtergebleven wit poeder, 2 stanleymesjes met daarop achtergebleven witachtig poeder, diepvrieszakjes waarvan ambtshalve bekend is dat die gebruikt worden om drugs te verpakken. Ook is Manitol aangetroffen, dat wordt gebruikt om drugs te versnijden.
4.3. Het proces-verbaal van 04 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode 31 augustus 2005 tot en met 31 augustus 2006 samen met [medeverdachte] heb gehandeld in cocaïne. Ik denk dat het in de zomer van 2005 was dat ik voor het eerst drugs voor hem heb verkocht. Vanaf dat moment heb ik bijna alle avonden drugs voor hem verkocht. Ik heb soms wel meegeholpen met het klaarmaken van de bolletjes. Het klopt dat wij kleine hoeveelheden drugs verpakten in kleine stukjes plastic en deze tot een bolletje rolden. Ik verkocht in Alkmaar en in het begin ook in Bergen. Ik verkocht in beginsel alle avonden van de week. Ik had de beschikking over een aantal telefoons. Één van die telefoons had ik van [mededader] gekregen. Ik werd op drie van de vier telefoons gebeld door klanten. Ik bediende gemiddeld tien à vijftien klanten per avond. Op vrijdagavond waren het er meer. Ik verkocht bolletjes van maximaal 0,15 gram voor tien euro en bolletjes van 0,25 gram voor 20 euro. Op een doordeweekse avond had ik een omzet van ongeveer 200 euro. Op vrijdagavond kon dat wel 600 euro zijn. Het eerste half jaar kreeg ik geen geld als beloning, maar betaalde [mededader] het uitgaan, kleding en eten en drinken. Na een half jaar kreeg ik wel geld als beloning. Als ik een bedrag van 700 euro aan hem afdroeg, mocht ik aanvankelijk 100 euro en later 200 euro voor mijzelf houden. Dit was meestal de opbrengst van meer dan 1 avond. Toen op 31 augustus 2006 de politie aanklopte, heb ik 2 keer drugs over de balkonrand gegooid.
4.4. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 03 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren R. Koedijk en C.P.A. de Zorzi, doorgenummerde pag. C-4-10 tot en met C-4-16.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als de op 03 september 2006 afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ken [mededader] nu ongeveer een jaar. [mededader] was op dat moment al bezig in de handel van verdovende middelen. Vlak nadat ik [mededader] leerde kennen begon hij te praten over het verkopen van wikkels cocaïne en bolletjes cocaïne. Hij heeft mij op een gegeven moment een beetje gedwongen, of zeg maar overgehaald om die drugs te gaan verkopen en bij mensen afleveren. Al het geld dat uit de verkoop van de bolletjes en wikkels cocaïne ontstond, ging naar [medeverdachte]. Ik heb een half jaar geen geld gekregen van [medeverdachte]. Hij betaalde voor mij, ik denk, 10 kledingstukken voor in totaal 600 euro. Ik heb de drugs van het balkon gegooid toen de politie de woning binnenkwam, omdat [medeverdachte] zei: ‘Gooi alles weg!’ ik heb toen wat ik op tafel zag liggen van het balkon gegooid.
4.5. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 03 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar C.P.A. de Zorzi, doorgenummerde pag. D-4-14 tot en met D-4-16.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van [betrokkene], zakelijk weergegeven:
De verdovende middelen lagen al in de woning op het moment dat ik samen met [mededader] in zijn woning kwam op 31 augustus 2006. De relatie tussen [mededader] en [verdachte] kan ik omschrijven dat [verdachte] een loopjongen is voor de verdovende middelenhandel van mijn broer [mededader]. Ik heb [verdachte] al een aantal keren gezien dat hij in het bezit is van vier GSM’s. Deze GSM’s gaan regelmatig af en dan hoor ik dat [verdachte] gesprekken voert en met de mensen afspreekt die hem bellen. Kort na deze gesprekken zag ik dat [verdachte] wegging op zijn brommer en dan vermoedelijk naar de mensen toegaat die hem opbellen. Ik heb dan ook het vermoeden dat [verdachte] in verdovende middelen handelt. Ik heb nog twee keer eerder verdovende middelen in de woning van [mededader] open en bloot zien liggen.
Ten aanzien van feit 1.
4.6. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 01 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar V.R. Beuling, doorgenummerde pag. B-5-1 tot en met B-5-4.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als het relaas van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2006 heb ik, verbalisant, onder [mededader], adres [adres2], inbeslaggenomen:
- drugs, aantal: 35.
4.7. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 01 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.M. Wildenberg, doorgenummerde pag. A-3-1 tot en met A-3-2.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als het relaas van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2006 was ik, verbalisant, aanwezig bij een huiszoeking in perceel [adres2]. Ik had positie ingenomen aan de zijkant van de flat. Ik had goed zicht op het balkon van de flat [adres 2]. Ik kreeg omstreeks 21:00 uur te horen dat collega’s aanklopten bij de woning, hierop volgend zag ik dat een man het balkon op kwam lopen. Ik zag dat hij gekleed was in een donkere trui en een witte baseballcap. Ik zag dat het een blanke man betrof. Ik zag dat genoemde man een plastic zakje, langwerpig van vorm met een witte inhoud op het dak van het aangebouwde pand gooide. Ik zag dat de man daarna het perceel [adres2] weer in liep. Ik zag dat de man vrijwel direct daarna weer naar buiten kwam en naar de balkonafscheiding van het naastgelegen balkon liep. Ik zag dat hij zijn rechterarm om de balkonafscheiding heen zwaaide en een gooiende beweging maakte, en hierna weer naar binnen liep. Ik, verbalisant, ben het dak opgegaan en ik heb een plastic zakje aangetroffen dat voldeed aan de omschrijving van het zakje dat ik naar beneden had zien gooien. Ik zag dat er in het zakje zeven bolletjes van een witte vaste stof in plastic gewikkeld zaten. Mij is ambtshalve bekend dat dit cocaïne kan betreffen. Ik ben het balkon naast [adres2] opgeklommen. Ik zag op de grond van dit balkon twee bolletjes liggen die betreffende hun uiterlijk gelijk waren aan eerder omschreven bolletjes. Mij is ambtshalve bekend dat dit cocaïne kan betreffen.
4.8. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 01 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar H.M. Wildenberg, doorgenummerde pag. A-3-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als het relaas van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 31 augustus 2006 heb ik, verbalisant, een zakje met zeven bolletjes vermoedelijk zijnde harddrugs inbeslaggenomen. Op 31 augustus 2006 heb ik, verbalisant, twee losse bolletjes vermoedelijk zijnde harddrugs inbeslaggenomen.
4.9. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 04 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J. Lauffer, doorgenummerde pag. T-1-1 tot en met T-1-3.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als relaas van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Op 01 september 2006 bood verbalisant R. Koedijk mij de navolgende goederen aan:
1. Een boterhamzakje met daarin een crèmekleurige substantie. In het boterhamzakje zaten crèmekleurige brokken met een totaal gewicht van 88,8 gram. NFI-code: 380.252.
2. Een gripzakje met daarin 15 groene bolletjes met daarin een crèmekleurige substantie en 20 blauwe bolletjes met daarin eveneens een crèmekleurige substantie. Het totaal gewicht van de 15 groene bolletjes bedroeg 4,05 gram. NFI-code: 380.253. Het totaal gewicht van de 20 blauwe bolletjes bedroeg 3,2 gram. NFI-code: 380.251.
3. Een boterhamzakje met daarin 8 groene bolletjes met daarin een crèmekleurige substantie en 1 blauw bolletje met daarin eveneens een crèmekleurige substantie. Het totaal gewicht van de 8 groene en 1 blauwe bolletjes was 2,3 gram. NFI-code: 380.250. (De rechtbank verstaat dat de hierboven genoemde hoeveelheden bij elkaar opgeteld een totaalgewicht van 98,35 gram opleveren.)
4.10. Een verslag, te weten een deskundigenrapport met kenmerk PL1000/06-227877 gedateerd 14 september 2006 van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld door dr. J.D.J. van den Berg, vast gerechtelijk deskundige, doorgenummerde pag. T-1-4 tot en met T-1-5.
Dit verslag houdt in, voor zover van belang, als relaas van deskundige voornoemd, zakelijk weergegeven:
Kenmerk Omschrijving Conclusie
NFI 380.250 crèmekleurig poeder en brokjes bevat cocaïne
NFI 380.251 crèmekleurig poeder en brokjes bevat cocaïne
NFI 380.252 crèmekleurige brokken bevat cocaïne
NFI 380.253 crèmekleurig poeder en brokjes bevat cocaïne
Ten aanzien van feit 2.
4.11. Het proces-verbaal met nummer PL1000/06-227877 van 11 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar C.P.A. de Zorzi, doorgenummerde pag. C-4-17 tot en met C-4-24.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
De cocaïne wordt door [mededader] in brokken gekocht. De cocaïne werd niet bij [mededader] afgeleverd maar hij ging het ergens halen. Ik heb van [mededader] gehoord dat hij 120 euro betaalde voor vijf gram pure, onversneden cocaïne. De cocaïne werd door [mededader] in zijn keuken door hem zelf versneden.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
6. STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Gedurende een jaar heeft verdachte de door zijn mededader in wikkels en bolletjes geprepareerde cocaïne verkocht.
Harddrugs, zoals cocaïne, vormen, zoals algemeen bekend, een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de hier te lande bestaande criminaliteit, waaronder geweldsdelicten en vermogensdelicten, direct dan wel indirect zijn oorsprong in het gebruik van deze middelen. Verdachte heeft met zijn gedrag aldus bijgedragen aan de overlast die de handel in harddrugs en het gebruik ervan veroorzaken.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op de rol van verdachte bij het begaan van de misdrijven. Die rol heeft hierin bestaan, dat verdachte als loopjongen van zijn mededader moet worden gezien en dat hij in aanzienlijk mindere mate heeft gedeeld in de verdiensten dan zijn mededader.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging bovendien rekening gehouden met het feit dat verdachte - in tegenstelling tot zijn mededader - blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst en het kwalijke van de door hem begane misdrijven en dat hij heeft gekozen daarvoor verantwoording af te leggen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op zijn relatief jeugdige leeftijd en voorts op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, opgesteld door rapporteur M.C. de Vries, gedateerd 20 november 2006. In dat rapport adviseert de rapporteur een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarde te verbinden dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de Reclassering, ook indien dit inhoudt deelname aan de Cova-training en aan de training budgetteringscursus en dat veroordeelde zich aanmeldt bij de Stichting Parlan.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 04 september 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een Opiumwetdelict is veroordeeld.
8. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a (oud), 14a, 14b (oud), 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 (oud), 2, 10 (oud) en 10 van de Opiumwet.
9. BESLISSING.
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1. en onder 2. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1. en onder 2. ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt
- dat veroordeelde de Cova-training en de training budgetteringscursus volgt, en zich aanmeldt bij de Stichting Parlan.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H. de Klerk, voorzitter,
mrs. P. van Steijnen en E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2006.