RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: HUISV 06/3449
Uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam],
wonende te Den Hoorn,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Texel,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd vanwege het zonder huisvestingsvergunning in gebruik nemen van de woning aan de [adres] te Den Hoorn.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 9 november 2006, bij de rechtbank ingekomen op 14 november 2006, beroep ingesteld. Dit beroepschrift is bij brief van 21 november 2006 naar verweerder toegezonden ter verdere behandeling als bezwaarschrift.
Voorts heeft verzoeker bij brief van 10 november 2006, bij de rechtbank ingekomen op 14 november 2006, aangevuld bij brief van 22 november 2006, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 november 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 12 december 2006 is het verzoek om voorlopige voorziening ter zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. [naam], ambtenaar van de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2. Verweerder meent dat verzoeker in strijd met artikel 2.3.1. van de Huisvestingsverordening Texel 1994 heeft gehandeld door in 2003 zonder huisvestingsvergunning de woning aan de [adres] in Den Hoorn te betrekken. Om deze overtreding ongedaan te maken, heeft verweerder verzoeker onder het opleggen van een dwangsom gelast het gebruik van de woning vóór 15 januari 2007 te staken.
2.3. Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Texel 1994 (hierna: de Verordening) is het verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen dan wel uitgezonderd in de artikelen 2.1.1. en 2.1.2, in gebruik te nemen voor bewoning.
2.4. Niet in geschil is dat verzoeker op het moment dat hij de woning aan de [adres] in gebruik nam, niet beschikte over de daartoe vereiste huisvestingsvergunning. Hij heeft dus gehandeld in strijd met 2.3.1, eerste lid, van de
Verordening, zodat verweerder daartegen handhavend kon optreden.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. Verzoeker vindt de bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom onbillijk. Naar zijn mening is er geen beletsel om hem een huisvestingsvergunning te verlenen. In dit verband verwijst hij naar de gronden die hij heeft aangevoerd in het beroepschrift tegen het besluit van verweerder van 4 oktober 2006, waarbij de weigering hem een huisvestingsvergunning te verlenen is gehandhaafd.
2.6.1. Bij uitspraak van heden in zaaknummers 06/3341 en 06/3343 heeft de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het door verzoeker ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 4 oktober 2006 beslist.
De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder terecht heeft geweigerd verzoeker een huisvestingsvergunning te verlenen voor de woning aan de [adres]. Nu dat zo is, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter ook geen reden voor het oordeel dat handhavend optreden in deze situatie zodanig onevenredig is in
verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Verweerder heeft derhalve terecht van zijn bevoegdheid om een last onder dwangsom op te leggen, gebruik gemaakt.
2.7. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij wijst het verzoek dan ook af.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2006 door mr. M. Kraefft, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.