ECLI:NL:RBALK:2006:AZ2303

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14/810569-05
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en terbeschikkingstelling na gewelddadige aanranding in Den Helder

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 14 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 22 oktober 2002 in Den Helder een vrouw heeft verkracht. De verdachte heeft de vrouw 's avonds in het donker tegengehouden, haar in een steeg getrokken, op de grond geduwd en vervolgens op brute wijze verkracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan verkrachting, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat de aangifte van het slachtoffer niet betrouwbaar was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangifte van het slachtoffer, DNA-bewijs en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die eerder was onderzocht door verschillende psychiaters en psychologen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte lijdt aan ernstige psychische stoornissen en dat er een groot recidiverisico is. Daarom werd besloten tot TBS met dwangverpleging, naast de gevangenisstraf. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 2.000,- voor immateriële schade, plus € 64,- voor gemaakte kosten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk verklaard, zodat dit deel bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer zwaar heeft meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Parketnummer : 14/810569-05
Datum uitspraak : 14 november 2006
TEGENSPRAAK
VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam, Huis van Bewaring “De Schans” te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en aan verdachte zal opleggen – kort gezegd – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen als verzocht en hieraan telkens zal verbinden de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en diens raadsman, mr. A.E. Koster, advocaat te Den Helder.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 oktober 2002 in de gemeente Den Helder door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of heen en weer bewogen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] (met kracht) heeft beetgepakt en/of meegesleurd en/of meegetrokken en/of (met kracht) de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of die [slachtoffer] tegen de grond heeft geduwd en/of (met kracht) zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
2. BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 22 oktober 2002 in de gemeente Den Helder door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en heen en weer bewogen en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer] heeft beetgepakt en meegesleurd en meegetrokken en de broek en onderbroek van die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en die [slachtoffer] tegen de grond heeft geduwd en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. BEWIJS
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. NADERE MOTIVERING
Verdachtes raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de DNA-sporen zoals die bij aangeefster zijn aangetroffen slechts aantonen dat er gemeenschap heeft plaatsgehad, maar dat de geestelijke gesteldheid van aangeefster ten tijde van deze gemeenschap zodanig was dat haar aangifte van verkrachting onvoldoende betrouwbaar is om op basis van deze twee bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet.
Zedenzaken kenmerken zich doorgaans hierdoor dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook hier was dit het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, is echter de enkele verklaring van een getuige onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat steunbewijs in combinatie met de verklaring van het slachtoffer voldoende wettig en overtuigend bewijs kan opleveren.
Het slachtoffer beschrijft in haar aangifte gedetailleerd welke handelingen de dader bij haar verrichte en zij derhalve moest ondergaan.
Verdachte geeft aan zich van 2002 weinig tot niets te herinneren, zo ook niet het hebben van seks met een vrouw op straat.
Het in de vagina en in de onderbroek van aangeefster aangetroffen sperma met een DNA-spoor dat overeenkomt met het DNA van verdachte bewijst naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is geweest van gemeenschap tussen hen.
Als steunbewijs dient daarnaast de verklaring van de toenmalige vriend van aangeefster aangaande de staat waarin zij zich bevond toen zij vlak na het gebeuren naar hem toekwam, alsmede hetgeen zij hem toen vertelde over wat er gebeurd was. Aangeefster was rond 21.45 uur bij haar vriend weggegaan naar huis. Tussen 22.15 en 22.30 uur staat zij ineens weer voor de deur. Ze bonkt op de deur in plaats van haar sleutel te gebruiken, ze was overstuur en moest vreselijk huilen. Vervolgens vertelde ze hem “met horten en stoten” dat ze verkracht was. Het verhaal over de verkrachting dat ze hem vervolgens vertelt, komt overeen met haar latere aangifte.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting
6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De inhoud van de over de verdachte uitgebrachte rapporten, alsmede de ter terechtzitting gegeven toelichting hierop van de psychiater E.A. Beld – in dit vonnis nader te bespreken onder 6. – geven de rechtbank geen aanleiding tot niet-strafbaarheid van de verdachte te concluderen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
7. MOTIVERING VAN DE STRAF EN DE MAATREGEL
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft ’s avonds in het donker op straat een vrouw, die toevallig langs fietste, tegengehouden, een steeg ingetrokken, haar daar op de grond geduwd en vervolgens op brute wijze verkracht. Dit is voor het slachtoffer een traumatische ervaring geweest, die haar toch al kwetsbare psychische gezondheid ernstige schade heeft toegebracht. Ook worden door een dergelijk geval van seksuele agressie op straat gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving opgeroepen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 november 2005, waaruit blijkt dat de verdachte reeds verscheidene malen eerder terzake van vermogens- en geweldsdelicten, doch niet terzake van enig zedenmisdrijf is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 30 maart 2006, van L.Th. Horsmann.
Dit rapport houdt als conclusie en advies onder meer het volgende in:
Gezien de ernst van het huidige ten laste gelegde en gezien de grote en voortdurende reeks van eerdere delicten, alsmede het niet tot stand komen van een adequate behandeling gericht op vermindering van psychische en gedragsklachten en daarmee verbetering van de sociale aanpassing en uiteindelijk verkleining van delictrecidivekans, zou een gedwongen behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling te overwegen zijn. Alvorens tot een dergelijke maatregel over te gaan, adviseer ik uw college tot een klinische psychiatrische observatie om de diagnostiek middels directe gedragsobservatie aan te scherpen en uit te breiden. Op basis van uitgebreidere diagnostiek kan dan wellicht een afgewogener besluit tot behandeling worden genomen.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 29 maart 2006, van J.A. Abraham.
Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte niet heeft willen meewerken aan onderzoek door psycholoog Abraham. Gezien eerder onderzoek door dezelfde psycholoog, acht deze nader onderzoek nodig om meer helderheid te krijgen over de persoon van verdachte. Onderzoeker is het eens met het advies van psychiater Horsman.
Verdachte is vervolgens krachtens een – na verwijzing door de meervoudige kamer van deze rechtbank – door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank gegeven bevel ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering ter observatie overgebracht naar de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Heiloo. Deze observatie heeft geleid tot de volgende rapporten:
- een verslag “Klinische observatie pro justitia”, gedateerd 25 augustus 2006, afkomstig van het multidisciplinair team van de FPA te Heiloo;
Uit dit verslag komt naar voren dat er aanwijzingen zijn voor psychotische symptomen bij verdachte. Uit het negatief gedrag op de afdeling kan geconcludeerd worden dat verdachte antisociale trekken vertoont, wat kan duiden op een persoonlijkheidsstoornis.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 4 september 2006, van I. Schilperoord.
Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
Betrokkene heeft deelname aan het psychologisch onderzoek geweigerd. Afgaande op de inadequate contactname tijdens de twee korte gesprekken met betrokkene (dat wil zeggen: zijn incongruente stemming en emoties, zijn incoherente spraak- en denken, zijn zeer matige zelfverzorging, zijn snelle opvliegendheid en schijnbare gebrekkige impulscontrole), in overweging nemend de observaties op de F.P.A. (alwaar hij werd ervaren als een wisselend vriendelijke dan wel agressieve, dwingende man met antisociale trekken en aanwijzingen voor een psychotische stoornis) alsmede kijkende naar de informatie die over betrokkene bekend is uit de stukken (waaruit zijn onthechte, veelal zwervende en door middelenmisbruik doorspekte bestaan blijkt en de gedragsdeskundige rapportages in 2003 waaruit hij naar voren kwam als lijdende aan een post traumatische stressstoornis, psychotische klachten en antisociale/ narcistische persoonlijkheidstrekken) kan worden gesteld dat er zeer waarschijnlijk sprake is van psychische problematiek en dat deze weigering hier waarschijnlijk in ieder geval deels uit voort vloeit.
Het beeld van betrokkene, zoals dat is gezien door ondergetekende, op de F.P.A. en door de psychiater, kan passen bij een psychiatrisch beeld in de zin van schizofrenie. Zoals wordt vermeld in de psychiatrische rapportage van dhr. Beld, kan dit beeld evenwel ook passen bij een organisch psychosyndroom, veroorzaakt door mogelijke HIV- encephalopathie of neurolues. Aangezien betrokkene bloedonderzoek op de F.P.A. heeft geweigerd, zijn deze mogelijke diagnoses echter niet vast te stellen dan wel uit te sluiten. Daarbij zijn er aanwijzingen vanuit verschillende bronnen voor anti-sociale componenten in de persoonlijkheid van betrokkene alsmede problematiek gerelateerd aan middelen (in ieder geval alcohol) misbruik/afhankelijkheid.
Zeer zorgelijk is het zeer uitgebreide Justitiële verleden van betrokkene, zijn duidelijke gebrek aan lijdensdruk dan wel zelfinzicht en zijn afwerende houding jegens de hulpverlening.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 4 september 2006, van E.A. Beld
Dit rapport houdt als conclusie onder meer het volgende in:
De veelheid aan symptomen en maatschappelijk verval doet de vrees wekken dat betrokkene lijdt aan een organisch psychosyndroom door mogelijke HIV-encephalopathie of neurolues. (Dit zijn psychische stoornissen als gevolg van een infectie met het HIV-virus of in het geval van neurolues met de spirocheet die syfilis van de hersenen, het zgn 3e en 4e stadium, veroorzaakt.) Een andere mogelijkheid is dat betrokkene lijdt aan een ongedifferentieerde vorm van schizofrenie, mogelijk gecombineerd met hersenschade door langdurige verwaarlozing, alcoholafhankelijkheid en alcoholmisbruik.
Betrokkene voldoet aan de criteria voor alcoholafhankelijkheid. Betrokkene weigerde helaas mee te werken aan bloedonderzoek die een hersenorganische oorzaak van de symptomen kan bevestigen of uitsluiten.
Doordat betrokkene niet meewerkt met psychologisch testonderzoek kan de ernst van het letsel niet worden gekwantificeerd.
Helaas kon betrokkene niet worden gemotiveerd of gedwongen worden om een luesonderzoek of HIV-onderzoek te ondergaan.
Naar aanleiding van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan ernstige psychische stoornissen en ondergetekende acht het onwaarschijnlijk dat deze spontaan zullen verbeteren. Betrokkene kan niet in staat worden geacht nu zomaar zelfstandig te kunnen functioneren.
De kans dat betrokkene opnieuw delicten begaat, in welke vorm dan ook, is gezien zijn strafblad en status als veelpleger, zeer aanzienlijk.
Onderzoeker acht het aangewezen dat betrokkene wordt onderzocht op HIV en neurolues. Eventueel aangevuld met een MRI-onderzoek van de hersenen.
Gelet op de bevinding van de psycholoog Schilperoord dat verdachte deelname aan het psychologisch onderzoek heeft geweigerd, de mededeling van de psychiater Beld, ter terechtzitting van 31 oktober 2006 als getuige-deskundige gehoord, dat hij weliswaar twee gesprekken met verdachte heeft kunnen voeren, maar dat verdachte overigens ‘zeer beperkt’ heeft meegewerkt aan het onderzoek, alsmede het feit dat verdachte juist aan het laboratoriumonderzoek dat noodzakelijk is om een definitieve diagnose te kunnen stellen zijn medewerking heeft geweigerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als een zogeheten weigerende observandus moet worden aangemerkt.
Artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, maakt het mogelijk dat ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De eis van recente multidisciplinaire rapportage geldt in een dergelijk geval niet.
De rechtbank stelt vast dat zij op grond van alle hierboven genoemde rapporten, aangevuld met een door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegd rapport over verdachte van de hand van psycholoog Abraham van 5 juli 2001, alsmede op grond van de verklaring ter terechtzitting van de psychiater Beld, over toereikende gegevens beschikt om tot besluitvorming te komen over oplegging van een TBS-maatregel.
De rechtbank heeft bij haar beslissing met name acht geslagen op de hetgeen de psychiater Beld ter terechtzitting heeft verklaard, te weten:
Een chronische ziekte als schizofrenie kan zich over jaren ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor een aids-dementie of syfilis-gerelateerde hersenaandoening. In de eerder over verdachte uitgebrachte rapporten zie je een langzaam verslechterend beeld. Naar aanleiding van mijn gesprekken met betrokkene dacht ik qua diagnose te gaan in de richting van een psychotische of een organische stoornis. Voor een definitieve diagnose is laboratoriumonderzoek nodig. Daar heeft hij niet aan mee willen werken. Ik heb daardoor geen harde diagnose kunnen stellen, alleen een brede differentiaal diagnose. Uit de eerdere rapporten zie je duidelijk een beloop waarbij er aanwijzingen zijn voor achteruitgang van de cognitieve vermogens, hetgeen past bij een psychotische of organische stoornis. Wanneer betrokkene als patiënt met bijvoorbeeld een BOPZ-maatregel bij mij in het ziekenhuis zou komen, zou ik een second opinion vragen aan een collega om hem wilsonbekwaam te verklaren om zo onderzoek onder dwang te kunnen laten plaatsvinden. Vervolgens zou er dan behandeld kunnen worden, in geval van een neurosyfilis met antibiotica en in geval van een psychose met anti-psychotica.
Gezien het escalerend gevaar is voor behandeling een setting nodig met voldoende beveiliging. Een Rechterlijke Machtiging biedt onvoldoende waarborg om het gevaar af te wenden.
Gelet op de conclusie van psycholoog Abraham dat bij verdachte in 2001 sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, de verklaring van psychiater Beld dat de thans differentiaal diagnostisch mogelijk geachte psychische of organische stoornissen van verdachte zich over een periode van jaren kunnen ontwikkelen, het feit dat verdachte in de tussentijd geen daadwerkelijke behandeling heeft ondergaan, terwijl uit de rapporten een steeds verder verslechterend beeld opdoemt, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat verdachte ook ten tijde van het plegen van het thans bewezen verklaarde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling, dan wel ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Naar het oordeel van de rechtbank moet, gezien het strafblad van verdachte en zijn weigerachtige houding ten aanzien van onderzoek en behandeling, het recidiverisico bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij groot geacht worden.
De rechtbank is, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte dient te worden gelast. Het door de verdachte begane feit is een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel en het daarbij te geven bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheid dat dit feit de verdachte toe te rekenen is – wat er ook zij van de mate waarin dit het geval is –, is de rechtbank van oordeel dat, naast de aan de verdachte op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling, tevens een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
8. BENADEELDE PARTIJ
Mr. G. van der Kwaak-Knol heeft als gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres en woonplaats slachtoffer], vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 2.500,--, zijnde een voorschot, wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Daarnaast wordt een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand gevorderd tot een bedrag van € 64,--.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij deels van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Nu de immateriële schade door de verdediging tot een bedrag van € 2.000,- niet wordt betwist, acht de rechtbank een vergoeding tot in ieder geval dat bedrag redelijk en billijk.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De rechtbank begroot de tot op heden gemaakte kosten op € 64,--.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
10. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
11. BESLISSING
De rechtbank:
I Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
II Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) jaar.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
III Gelast voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
IV Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres en woonplaats slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 2.000,-- (twee duizend euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op € 64,--.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
V Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 2.000,-- (twee duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. H. de Klerk en mr. S.N. Schipper, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2006.