ECLI:NL:RBALK:2006:AZ0569

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
2 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2286
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor de realisatie van kiosken in een duingebied te Egmond aan Zee

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 2 oktober 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, wonende te [plaatsnaam], had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam], dat vrijstelling had verleend voor de realisatie van twee kiosken in het duin aan de boulevard te Egmond aan Zee. De voorzieningenrechter oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing voor de vrijstelling ontoereikend was, omdat de kiosken zouden worden gerealiseerd bij illegaal aanwezige duinbalkons, die niet als uitgangspunt konden dienen voor de ruimtelijke ordening. De voorzieningenrechter wees erop dat de plaatsing van de kiosken in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en dat de motiveringsplicht van verweerder niet was nageleefd. De voorzieningenrechter schorste het besluit van 20 juni 2006 en wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, waarbij verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing en de noodzaak om illegale situaties niet als basis voor nieuwe besluiten te gebruiken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: WRO 06/2286
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam],
verweerder,
Voorts nemen als partij aan het geding deel: [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], vergunninghouders.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluiten van 17 januari 2006, aan verzoekster bekend gemaakt bij brief van 23 januari 2006, heeft verweerder met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[bestemm[straatnaam]” en bouwvergunningen verleend aan [vergunninghouder 2] en [vergunninghouder 1], voor de realisatie van twee semi-permanente kiosken langs de [straatnaam] in [plaatsnaam], kadastraal bekend [plaatsnaam], sectie [X], respectievelijk nummers [X] (gedeeltelijk) en [X] (gedeeltelijk).
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bij brief van 8 februari 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de besluiten.
Bij uitspraak van 21 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en de besluiten van 17 januari 2006 geschorst tot zes weken na de datum van verzending van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 20 juni 2006, verzonden op 26 juni 2006 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard maar de verleende vrijstellingen en bouwvergunningen, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens verzoekster bij brief van 3 augustus 2006, door de rechtbank ontvangen op 4 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief is de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 14 augustus 2006 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Vervolgens is het verzoek ter zitting van 7 september 2006 behandeld. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. drs. [X], advocaat te Alkmaar. Verweerder is verschenen bij gemachtigden [gemachtigden].
Verder zijn in persoon verschenen [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2].
Bij beslissing van 7 september 2006 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het onderzoek wordt heropend teneinde nadere inlichtingen bij verweerder in te winnen.
Bij brief van 11 september 2006, door de rechtbank per fax ontvangen, heeft verweerder nadere inlichtingen verschaft.
Bij brief van 15 september 2006, door de rechtbank per fax ontvangen, is hierop namens verzoekster gereageerd.
Bij brief van 18 september 2006, door de rechtbank ontvangen op 21 september 2006, heeft [vergunninghouder 1] gereageerd.
Nadat partijen toestemming hebben verleend om een uitspraak te doen op het verzoek om een voorlopige voorziening zonder nadere behandeling ter zitting heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.
2. Motivering
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.2 Het project voorziet in de realisatie van een viskiosk en een koffiekiosk, beide met een terras, langs de [straatnaam] van [plaatsnaam]. Langs de [straatnaam] zijn vier zogenaamde duinbalkons aanwezig, bestaande uit houten vlonders die zijn aangebracht in het duingebied. De duinbalkons zijn bedoeld als verblijfsgebied, dan wel als ruimte voor fietsenstalling. De koffiekiosk is geprojecteerd op het meest noordelijk gesitueerde balkon, de viskiosk naast het meest zuidelijk gesitueerde balkon.
2.3 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moeten de bouwvergunningen worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
2.4 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[bestemm[straatnaam]” rusten op de betreffende percelen de bestemmingen “[X]” en “[X]”.
2.4.1 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als “[X]” aangewezen gronden bestemd voor het behoud van de aldaar voorkomende natuurlijke en landschappelijke waarden, met dien verstande dat tijdens het zomerseizoen ter plaatse van een op de kaart aangegeven sterteken dagrecreatieve voorzieningen van beperkte omvang toelaatbaar zijn.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de planvoorschriften mogen ten behoeve van de bestemming op deze gronden uitsluiten worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 18, derde lid, van de planvoorschriften, gelden voor het bouwen de aanwijzingen op de kaart en de volgende bepalingen:
a. een paviljoen mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van een op de kaart aangegeven sterteken
b. de goothoogte van het sub a genoemde gebouw mag ten hoogste 3.00 m bedragen
c. het grondoppervlak van het sub a genoemde gebouw mag ten hoogste 40 m2 bedragen.
(…)
Ingevolge artikel 18, vierde lid, is het verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeerplaatsen en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
(…)
Ingevolge artikel 18, negende lid, van de planvoorschriften is, indien en voor zover deze bestemming samenvalt met de bestemming “[X]”, het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing.
2.4.2 Ingevolge artikel 19 van de planvoorschriften zijn de op de kaart als “[X]” aangewezen gronden primair bestemd voor het behoud of herstel van de ter plaatse aanwezige zeewering.
2.5 Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de op de percelen rustende bestemmingen. De kiosken worden immers niet gebouwd ter plaatse van een op de kaart aangegeven sterteken en zij dienen niet voor het behoud of herstel van de ter plaatse aanwezige zeewering. Op grond van artikel 44 van de Woningwet zouden daarom de aangevraagde bouwvergunningen moeten worden geweigerd. Teneinde realisering van de bouwplannen niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder vrijstelling van de bestemmingsplanvoorschriften verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
2.6 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor
a. het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of
b. geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de WRO, voor zover hier van belang, wordt een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaren herzien.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de WRO kunnen gedeputeerde staten op verzoek van de gemeenteraad voor ten hoogste tien jaren vrijstelling verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
2.7 In zijn uitspraak van 12 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de besluiten van 17 januari 2006 waren genomen in strijd met artikel 19, vierde lid, van de WRO. Het geldende bestemmingsplan had ingevolge artikel 33, eerste lid, van de WRO uiterlijk op 29 maart 2004 moeten zijn herzien en de termijn van artikel 33, eerste lid, van de WRO was ten tijde van het nemen van genoemde besluiten dan ook verstreken. Nu voorts was gebleken dat geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO was verleend, voor het gebied geen voorbereidingsbesluit gold en geen ontwerp voor een herziening ter inzage was gelegd, was verweerder niet bevoegd met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
2.8 Bij besluit van 25 april 2006 heeft de raad van de gemeente [plaatsnaam] verklaard dat een herziening van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ wordt voorbereid voor de realisatie van twee kiosken op de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Het voorbereidingsbesluit is in werking getreden op 4 mei 2006. Hiermee heeft verweerder het door de voorzieningenrechter te dien aanzien geconstateerde gebrek hersteld.
2.9 De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2006 voorts overwogen dat op verweerder een zware motiveringsplicht rust ten aanzien van de plaatsing van de kiosken in het duingebied. De voorzieningenrechter achtte het niet duidelijk waarom de kiosken op deze plek, met deze bestemming, gerealiseerd dienen te worden, terwijl dit juist op de aangrenzende bestemming “Verkeers- en verblijfsgebied” planologisch mogelijk is gemaakt. Voorts was de voorzieningenrechter van mening dat niet bleek dat verweerder het belang bij opwaardering van [straatnaam] Noord had afgewogen tegen de mate van aantasting van het duingebied door de realisering van de kiosken. Dat door de plaatsing van de kiosken nauwelijks inbreuk wordt gemaakt op de bestemming, omdat zij worden aangebracht bij de bestaande duinbalkons, zoals door verweerder gesteld, werd door de voorzieningenrechter niet gevolgd omdat de kiosken meer bezoekers zullen aantrekken, zodat de verstoring van het duingebied en het met de bestemming strijdige gebruik wordt geïntensiveerd. Bovendien leidt de meest zuidelijke kiosk tot een toename van het bebouwd oppervlak in het duingebied. De voorzieningenrechter was dan ook van oordeel dat de thans aan de bestreden beslissing ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is.
Daarbij was de voorzieningenrechter van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende was op het punt van de goothoogte, nu uit het bij de ruimtelijke onderbouwing opgenomen ontwerp van een planvoorschrift en een plankaart bleek dat op de betreffende locaties weliswaar kiosken zijn toegestaan, maar de goothoogte daarvan ten hoogste 3 meter mag bedragen. Uit de tekeningen bij de vrijstellingsbesluiten blijkt dat de kiosken een goothoogte hebben van 3,5 meter.
2.10 Verweerder heeft naar aanleiding hiervan de ruimtelijke onderbouwing aangevuld. Verweerder heeft nader gemotiveerd dat de zichtlijnen richting strand en zee vanuit de betreffende zijstraten van de bebouwing met de situering van de kiosken in tact zijn gelaten. Voorts heeft verweerder aangegeven dat met de kiosken aansluiting is gezocht bij de bestaande inrichtingselementen voor strandbezoekers, met name de duinbalkons. De ruimtelijke inbreuk blijft hiermee beperkt, aldus verweerder.
2.11 Namens verzoekster is onder meer aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing nog altijd onvoldoende is. Gesteld is dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte slechts ingaat op de vraag waar de kiosken moeten worden gerealiseerd en niet op de vraag of de kiosken moeten worden gerealiseerd.
2.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat het zwaartepunt in de (aangevulde) ruimtelijke onderbouwing van het voorgenomen project ligt in de aansluiting hiervan bij de feitelijk reeds aanwezige duinbalkons, zowel wat betreft de locatie van de bebouwing als de aard van het gebruik.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat, anders dan waarvan verweerder in de ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit kennelijk is uitgegaan, de duinbalkons niet zijn gerealiseerd met verlening van vrijstelling van de geldende bestemming en een bouw- dan wel aanlegvergunning. Nu de duinbalkons illegaal zijn, kunnen deze naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gelden als uitgangspunt bij de ruimtelijke onderbouwing van dit project. Verweerder diende bij de ruimtelijke onderbouwing derhalve uit te gaan van realisering van twee kiosken op de bestemmingen ‘[X]’ en ‘[X]’, zonder duinbalkons.
Nu verweerder dit heeft miskend is de ruimtelijke onderbouwing niet toereikend.
2.13 Op grond van het vorenoverwogene moet worden geconcludeerd dat het besluit van verweerder tot het verlenen van de vrijstelling niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet hierop zullen de overige gronden voor het verzoek om een voorlopige voorziening buiten bespreking worden gelaten.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen.
2.14 De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto en 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
- schorst het besluit van 20 juni 2006;
- bepaalt dat de gemeente [plaatsnaam] (N.-H.) aan verzoekster het griffierecht ten bedrage van € 141,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de gemeente [plaatsnaam] (N.-H.) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2006 door mr. M. Kraefft, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, griffier.
griffier, voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.