ECLI:NL:RBALK:2006:AY7261

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
31 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
6.295
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Warnink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van een veroordelend vonnis in kort geding tussen ECN c.s. en Omen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 31 augustus 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de eiseressen, bestaande uit de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en de Nucleair Research and Consultancy Group (NRG), en de vereniging van oud-medewerkers van ECN en NRG, genaamd Omen. De eiseressen vorderden schorsing van de executie van een eerder veroordelend vonnis van 26 juli 2006, waarin hen was bevolen om een bedrag te betalen aan de pensioenverzekeraar Achmea voor de indexering van pensioenen over de jaren 2003, 2004 en 2005. De eiseressen stelden dat zij in een benarde financiële situatie verkeerden en dat de gevorderde betaling van ongeveer € 15.000.000,- niet haalbaar was, terwijl zij meenden dat een bedrag van ongeveer € 3.000.000,- voldoende zou zijn om aan de veroordeling te voldoen.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van ECN c.s. afgewezen. De rechter oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter in de bodemprocedure goed gemotiveerd was en dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren aangetoond. De voorzieningenrechter benadrukte dat het toetsingskader in een executiegeschil beperkt is en dat de interpretatie van het dictum van het vonnis van 26 juli 2006 niet in het voordeel van de eiseressen kon worden uitgelegd. De rechter concludeerde dat de verplichting om te betalen aan de verzekeraar niet alleen betrekking had op de jaren 2003, 2004 en 2005, maar ook op de jaren daarna, en dat ECN c.s. de volledige betaling diende te voldoen om te voorkomen dat dwangsommen zouden verbeuren.

De uitspraak resulteerde in een veroordeling van de eiseressen in de kosten van het geding, die door de rechter zijn vastgesteld op € 248,- aan verschotten en € 816,- aan salaris voor de procureur. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan de uitvoering van vonnissen worden gesteld en de beperkte ruimte voor interpretatie in executiegeschillen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
JJ
KG nummer: 06.295
datum: 31 augustus 2006
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
1. de stichting STICHTING ENERGIEONDERZOEK CENTRUM NEDERLAND (“ECN”),
gevestigd en kantoorhoudende te Petten, gemeente Zijpe,
2. de vennootschap onder firma NUCLEAIR RESEARCH AND CONSULTANCY GROUP (“NRG”),
gevestigd en kantoorhoudende te Petten, gemeente Zijpe
3. de besloten vennootschap KEMA NUCLEAIR BV, vennoot van eiseres sub 2, gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
4. de stichting STICHTING ENERGIEONDERZOEK CENTRUM NEDERLAND (“ECN”), vennoot van eiseres sub 2,
gevestigd en kantoorhoudende te Petten, gemeente Zijpe,
EISERESSEN IN KORT GEDING,
procureur mr. H.R.M. Jenné,
advocaten mrs. O.F. Blom en T.J. Zuiderman,
tegen:
de vereniging VERENIGING VAN OUD-MEDEWERKERS ECN & NRG (verkorte naam: “OMEN”),
gevestigd te petten, gemeente Zijpe,
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
procureur mr. M.A. le Belle.
Eiseressen zullen hierna ook worden aangeduid als “ECN c.s.”, gedaagde als “Omen”.
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 28 augustus 2006 hebben eiseressen gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van eiseressen de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 Omen is een vereniging van gepensioneerde werknemers van eisers. De pensioenverzekeringen zijn ondergebracht bij Achmea. Nadat eisers over 2003 en vervolgens over de navolgende jaren geen indexering op de pensioenen toepaste, heeft Omen eisers in een door Omen aanhangig gemaakte bodemprocedure gedagvaard voor deze rechtbank, sector Kanton.
2.2 Bij eindvonnis van 26 juli 2006 ECN c.s. in die procedure veroordeeld om binnen vier weken na betekening van dat vonnis aan de pensioenverzekeraar van ECN/NRG, Centraal Beheer Achmea N.V., hierna te noemen Achmea, “een zodanig bedrag te betalen als noodzakelijk is om de ingegane pensioenen en ontstane premievrije aanspraken van voormalige ECN/NRG-medewerkers te indexeren over de jaren 2003, 2004 en 2005 (-)”. Het eindvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder is een dwangsom opgelegd van € 100.000,- per dag(deel) dat eisers in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen. Aan het totaal der te verbeuren dwangsommen is een maximum verbonden van € 10.000.000,-.
2.3 Het vonnis is inmiddels betekend en op 31 augustus 2006, dus heden, verstrijkt de periode van vier weken waarbinnen betaald moet zijn.
2.4 ECN c.s. heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam tegen genoemd eindvonnis als ook tegen het daaraan voorafgaand tussenvonnis gedateerd 15 februari 2006. Daarbij is tevens een incidentele vordering ingesteld, die erop neerkomt, primair dat de executie van het veroordelend vonnis wordt geschorst, subsidiair dat de wederpartij zekerheid stelt, een en ander totdat in hoger beroep ten gronde is beslist. Die procedure loopt nog.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 ECN c.s. vordert, samengevat, primair verlenging van de termijn van vier weken, subsidiair opschorting van de looptijd van de dwangsom, althans deze te verlagen tot nihil, meer subsidiair schorsing van executiemaatregelen, alles totdat het hof in het incident heeft beslist.
3.2 Volgens ECN c.s.moet het dictum van het vonnis van 26 juli 2004 zodanig worden geïnterpreteerd dat de indexering alleen in die jaren, dus 2003, 2004 en 2005, moet worden uitbetaald, hetgeen een bedrag van ongeveer € 3.000.000,- zou opleveren en niet de door Omen gepretendeerde som van ongeveer € 15.000.000,-. Verder wijzen eiseressen op hun benarde financiële situatie, die hen niet in staat stelt aan de veroordeling op de wijze als door Omen voorgestaan te voldoen zonder dat zulks in financieel opzicht desastreuze gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering.
3.3 Omen heeft de vordering bestreden op gronden zoals hierna gemeld.
3.4 Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader toegelicht, onder meer aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Voorzover nodig voor de beslissing wordt daarop hierna uitdrukkelijk ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Ter beoordeling van het geschil in de onderhavige procedure heeft de voorzieningenrechter ambtshalve kennis genomen van de – bij beide partijen bekende – stukken uit de bodemprocedure.
4.2 Voorop moet staan dat het toetsingskader in een executiegeschil, want daar gaat het in de onderhavige zaak om, slechts zeer beperkt is. In het bijzonder is het niet de bedoeling als een verkapt hoger beroep de bodemzaak nog eens over te doen.
4.3 Vast moet worden gesteld dat de beslissing van de kantonrechter en met name het tussenvonnis van 15 februari 2006 uitgebreid is gemotiveerd, nadat partijen over en weer hun standpunten in de diverse conclusies uitvoerig hadden toegelicht. Een juridische of feitelijke misslag is niet gesteld en daarvan is ook overigens niet gebleken.
4.4 Het standpunt van ECN c.s. waar het betreft haar financiële situatie is reeds in die procedure gewogen en dat geldt ook voor het restitutierisico. De beslissing van de kantonrechter omtrent die onderwerpen staan in de onderhavige procedure niet opnieuw ter discussie, zodat het standpunt van ECN c.s. dienaangaande wordt verworpen.
4.5 Wat feitelijk overblijft is de interpretatie van het dictum van het vonnis. Omen verwijst naar de gebruikelijke gang van zaken bij toekenning van een indexering. ECN c.s. stelt dat uit de veroordeling moet worden afgeleid dat zij aan de verzekeraar slechts hoeft te betalen het bedrag dat benodigd is om de indexering in en over de jaren 2003 , 2004 en 2005 aan de verzekerden uit te betalen. Volgens ECN levert het vonnis van de kantonrechter dus geen executoriale titel op voor uitbetaling van de indexeringen in de jaren na 2005 over de jaren 2003, 2004 en 2005. Aldus verstaan kan met een storting van ongeveer € 3.000.000,-- worden volstaan en staat het Omen niet vrij de bij bedoeld vonnis opgelegde dwangsommen te incasseren, indien ECN c.s. het daarbij laat.
4.6 Het standpunt van ECN c.s. wordt verworpen. Krachtens het vonnis van de kantonrechter dienen de indexeringen – via het storten van een bedrag bij de verzekeraar - over de jaren 2003, 2004 en 2005 aan de verzekerden ten goede te komen, niet alleen in deze jaren, maar ook in de jaren daarna. Het standpunt van ECN c.s. komt er in feite op neer dat de verzekerden vanaf 2006 weer in de oude situatie zouden terugvallen, met andere woorden dat zij vanaf 2006 de indexeringen over meergenoemde jaren weer zouden moeten inleveren. Deze interpretatie van het vonnis is niet alleen onlogisch, maar verdraagt zich ook niet met de door ECN c.s. zelf betrokken stellingen in de bodemprocedure. Uit die stukken blijkt dat de gebruikelijke gang van zaken als volgt was: indien ECN c.s. een indexering met een bepaald percentage toepast wordt berekend welk bedrag daartoe onder de verzekeraar moet worden afgestort. Dat bedrag wordt berekend op grond van het indexeringspercentage en de andere factoren waaronder met name sterftekansen. Daarbij wordt ermee rekening gehouden dat de desbetreffende indexering het gehele leven van de gepensioneerde doorloopt. Met de ontvangst van een verzekeringskoopsom neemt de verzekeraar het risico van de goede en de kwade kansen op zich. Er wordt bij indexering met andere woorden een bedrag gestort dat voorziet in een structurele en oneindige verhoging van het individuele pensioen. Door middel van het vonnis van 26 juli 2006 is ECN c.s. dus de verplichting opgelegd aan de verzekeraar een zodanig bedrag te betalen als noodzakelijk is om de ingegane pensioenen en ontstane premievrije aanspraken van voormalige ECN/NRG-medewerkers te indexeren over de jaren 2003, 2004 en 2005. Niet valt in te zien op grond van welke omstandigheid van de reguliere methode bij toekenning van een indexering zou moeten afgeweken en de verplichting uit het genoemde vonnis niet overeenkomstig dat gebruik zou moeten worden uitgevoerd. Veroordeling om een bedrag te betalen ter indexering over de jaren 2003, 2004 en 2005 houdt dus in dat de betrokken gepensioneerden een structurele verhoging van hun pensioen toekomt. Het feit dat de kantonrechter in overweging 3.5 van het vonnis van 26 juli 2006 indexering over de jaren 2006 en daarna afwijst maakt dat niet anders. Immers, eventuele over komende jaren toe te kennen indexeringen worden afgewezen omdat die bij voorbaat te onzeker worden geacht. Het gaat daarbij niet om de verkregen - voortdurende - rechten over de jaren 2003, 2004 en 2005.
4.7 ECN c.s. heeft nog betoogd dat thans kan worden volstaan met de storting van meergenoemd bedrag van ongeveer € 3.000.000,-, omdat de verzekerden dan voorlopig de indexeringen ontvangen waarop zij krachtens het vonnis recht hebben, terwijl dan later zonodig het resterend gedeelte kan worden bijgestort indien de uitspraak van het gerechtshof daartoe onverhoopt aanleiding zou geven. Het vonnis van de kantonrechter staat deze gedeeltelijke betaling echter niet toe. ECN c.s. zal ook thans reeds daaraan integraal moeten voldoen, wil zij niet de kans lopen de opgelegde dwangsommen te verbeuren.
4.8 Vorenstaande komt erop neer dat de gevorderde voorzieningen zullen worden geweigerd. De overige weren van Omen kunnen dan ook onbesproken blijven. ECN c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 248,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris procureur.
Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2006 in tegenwoordigheid van J.J.M. Jeurissen, griffier.