Parketnummer : 14/810164-06
Datum uitspraak: 22 augustus 2006
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[VERDACHTE],
geboren te [GEBOORTEPLAATS] op [GEBOORTEDATUM],
wonende te [ADRES].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 augustus 2006.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
- het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
- de verdachte zal veroordelen tot 208 dagen gevangenisstraf, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact ook als dat inhoudt deelname aan het gedragsinterventie terugvalpreventieprogramma;
- de verdachte zal veroordelen tot het verrichten van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren;
- de vordering van de benadeelde partij zal toe wijzen tot een bedrag van € 4.784,15.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H. Teunisse, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 02 april 2006 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [AANGEVER] van het leven te beroven, met dat opzet die [AANGEVER] met kracht en met geschoeide voet (zeer) hard in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 02 april 2006 in de gemeente Den Helder aan een persoon genaamd [AANGEVER] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een uitgebreide middengezichtsfractuur met naar binnen verplaatsing van het neuscomplex en/of een gecompliceerde neusbreuk en/of een verbrijzelde neus(skelet), in ieder geval zwaar (breuk)letsel aan de neus), heeft toegebracht, door opzettelijk die [AANGEVER] met kracht en met geschoeide voet (zeer) hard in het gezicht te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 2 april 2006 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [AANGEVER] van het leven te beroven, met dat opzet die [AANGEVER] met kracht en met geschoeide voet zeer hard in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
1. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 8 augustus 2006 afgelegd, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Het klopt dat ik op 2 april 2006 in Julianadorp, gemeente Den Helder, [AANGEVER] tegen zijn gezicht heb geschopt. Wij hadden ruzie. Ik heb hem geduwd waarna hij kwam te vallen. Toen ik zag dat hij probeerde op te staan, heb ik, om hem van mij vandaan te houden, in zijn richting een schop gegeven.
2. Het proces-verbaal van aangifte met nummer PL1030/06-147732 van 7 april 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J. Beekes.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [AANGEVER] (blz. 24 e.v.):
Tussen [VERDACHTE] en mij ontstond wat geduw. Ik kreeg van [VERDACHTE] een duw waardoor ik half kwam te vallen. Ik kwam op mijn knieën terecht en wilde weer overeind komen. [VERDACHTE] stond op korte afstand recht voor me. Op dat moment voelde ik een enorm harde klap recht in mijn gezicht die enorm veel pijn deed. Ik realiseerde mij direct dat ik van [VERDACHTE] een trap in het gezicht had gekregen.
3. Het proces-verbaal met nummer PL1030/06-147732 van 6 april 2006 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar J. Beekes.
Dit proces verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring [GETUIGE] (blz. 36 e.v.):
Ik zag dat [VERDACHTE] en [AANGEVER] over en weer wat aan het duwen waren. Ik zag dat [VERDACHTE] [AANGEVER] een duw gaf en dat [AANGEVER] daardoor viel. Ik zag [AANGEVER] overeind komen en verder zag ik dat op dat moment, dus toen [AANGEVER] nog half overeind was, hij van [VERDACHTE] een enorme trap recht in zijn gezicht kreeg. Hij trapte echt heel hard. Het hoofd van [AANGEVER] was op het moment van de trap zeg maar ongeveer op kniehoogte van [VERDACHTE].
4. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van een geneeskundige, gedateerd 26 april 2006.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van deze geneeskundige (blz. 27):
Naam: [AANGEVER]
Voornamen: [AANGEVER]
Uitwendig waargenomen letsel: Naar binnen verplaatst middengezicht. Afgevlakte neus. Snijwond neusrug.
Bijzondere mededelingen: Uitgebreide middengezichtsfractuur met naar binnen verplaatsing van het neuscomplex en verbrijzeling van het neusskelet.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde feit, omdat de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat het zijns inziens niet mogelijk is om de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet mede te bepalen op grond van de aard en (aanzienlijke) ernst van het letsel. Op basis van het strafdossier kan zijns inziens immers niet worden vastgesteld of dit letsel een normaal te verwachten gevolg is van het handelen van de verdachte of dat dit letsel (mede) het gevolg is van een fysieke predispositie bij de aangever.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De (aannemelijkheid van de) stelling dat sprake is van een fysieke, het letsel (mede) bepalende, afwijking bij aangever is door de raadsman niet nader met concrete gegevens onderbouwd, en evenmin bevinden zich hiervoor aanknopingspunten in het strafdossier. Het enkele gegeven dat het letsel aanzienlijk is en, naar verdachte stelt, door hem niet is voorzien, is in dit verband onvoldoende. Anders dan de raadsman stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de aard en ernst van dit letsel dan ook geconcludeerd worden dat verdachte met kracht en zeer hard heeft geschopt, een conclusie die overigens in overeenstemming is met verschillende verklaringen van getuigen.
Uit het vorenstaande volgt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen zoals hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING is vermeld. Indien immers van korte afstand en met een geschoeide voet, met kracht en zeer hard in het gezicht van een persoon wordt geschopt, is, naar de ervaring leert, de kans op overlijden van deze persoon allerminst denkbeeldig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen deze kans op het overlijden van het slachtoffer willens en wetens aanvaard.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Door de raadsman van verdachte is een beroep gedaan op noodweer. Ter onderbouwing is naar voren gebracht dat [AANWEZIGE] (een aanwezige vriend van aangever [AANGEVER]) op verdachte is afgerend, nadat verdachte aan [AANGEVER] een duw had gegeven en deze ten val kwam. Verdachte heeft bij herhaling verklaard dat [AANWEZIGE] een op een ketting gelijkend voorwerp in zijn handen had toen deze op hem af kwam rennen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij op dat moment vanuit zijn ooghoek zag dat [AANGEVER] overeind probeerde te komen. Omdat hij vreesde dat [AANGEVER] hem vast zou pakken op het moment dat [AANWEZIGE] hem zou bereiken, heeft hij in reactie op deze in zijn beleving (dubbel) bedreigende situatie, [AANGEVER] van zich afgehouden door een trap in diens richting te geven.
Ter beoordeling van dit beroep op noodweer, dient te worden vastgesteld of sprake is van een ogenblikkelijke (dreiging tot) wederrechtelijke aanranding van verdachte. Nu verschillende getuigen verklaren dat [AANWEZIGE] naar verdachte is toe gerend, en [AANWEZIGE] dit zelf ook heeft verklaard, dient allereerst te worden vastgesteld op welk moment [AANWEZIGE] naar verdachte is toe gerend. Uit het strafdossier blijkt dat geen van de getuigen, die dit moment stelt te hebben (kunnen) waarnemen, verklaart dat [AANWEZIGE] kwam aanrennen vóórdat [AANGEVER] werd geschopt. Alleen verdachte zelf verklaart hier anders over. Weliswaar bevat het dossier een aantal de-auditu verklaringen die op onderdelen de verklaring van verdachte ondersteunen, maar geen van die getuigen kan uit eigen waarneming verklaren. Hetzelfde geldt voor twee ter zitting gehoorde getuigen. Dit betekent dat op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat [AANWEZIGE] direct nadat aangever werd geduwd en viel, en derhalve vóórdat verdachte had geschopt, op verdachte is komen af rennen. Gelet hierop bevatten de voorhanden zijnde feiten reeds op dit punt onvoldoende aanknopingspunten voor een geslaagd beroep op noodweer. Dit beroep dient dan ook te worden afgewezen. Derhalve kan in het midden worden gelaten of [AANWEZIGE] een op een ketting gelijkend voorwerp in zijn handen had toen hij op verdachte afrende. Ook het subsidiair aangevoerde beroep op putatief noodweer kan op grond van het hiervoor overwogene niet slagen.
Gelet op het voorgaande is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft in conflict met een aantal jongeren, één van hen zeer hard in het gezicht geschopt. Deze persoon heeft hierdoor zwaar letsel opgelopen (waaronder verbrijzeling van het neusbot en ernstige beschadiging van de aanhechting van het neusskelet aan de schedel). Ondanks het feit dat deze persoon een operatie heeft moeten ondergaan en een aantal dagen in het ziekenhuis heeft moeten doormaken, zal deze persoon blijkens diens verklaring ter zitting ten gevolge van dit letsel in de nabije toekomst opnieuw een operatie moeten ondergaan.
Dit is een zeer ernstig feit, waarbij een grove in breuk is gemaakt op de fysieke integriteit van het slachtoffer. Blijkens de verklaring van het slachtoffer kampt hij met langdurig fysieke en ook psychische gevolgen van dit feit. Bovendien veroorzaken misdrijven als deze maatschappelijke onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Voorts weegt de rechtbank bij de hierna op te leggen straffen mee dat verdachte ter zitting geen blijk heeft gegeven inzicht te hebben in de aard en ernst van zijn handelen en evenmin blijk heeft gegeven van wezenlijke betrokkenheid bij de gevolgen voor het slachtoffer.
Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de persoon van de verdachte in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Uttreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 april 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in contact is gekomen;
- de over de verdachte uitgebrachte Vroeghulp interventierapporten gedateerd 12 april 2006 en 3 mei 2006 van mevrouw C. Hoffmann als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, alsmede het over verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport gedateerd 4 augustus 2006 van de heer J. Gal, eveneens als reclasseringswerker verbonden aan bovengenoemde instelling.
In laatstgenoemd rapport wordt geconcludeerd dat een gedragsinterventie Terugvalpreventiegroep voor daders van agressieve delicten voor verdachte is geïndiceerd. In deze training zou verdachte kunnen leren om zijn gevoelens en opkomende emoties eerder te herkennen en zullen hem handvatten worden geboden om in een eventuele volgende escalatie andere oplossingen te zoeken. De training wordt door de reclassering aangeboden en is uitvoerbaar binnen een verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank kan zich met de inhoud van dit rapport verenigen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het opleggen van een vrijheidstraf met een langere duur dan door de officier van justitie gevorderd, geboden is. Mede in aanmerking genomen het feit dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen en teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen, is de rechtbank echter van oordeel dat oplegging van deze vrijheidstraf in gedeeltelijk voorwaardelijke vorm op haar plaats is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk gedeelte van deze straf als bijzondere voorwaarde het volgen van voornoemd leerprogramma agressieregulatie verbinden. Het equivalent van dit leerprogramma (dat bestaat uit twaalf bijeenkomsten van 2,5 uur) is een taakstraf ter grootte van 125 uren.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
Namens de benadeelde partij [AANGEVER], heeft de gemachtigde, S. Zuidam, vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 5005,37 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Op de terechtzitting zijn de benadeelde partij en diens gemachtigde verschenen en hebben zij de vordering toegelicht. Op grond van deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat de schadeposten met nummer’s 4 (extra telefoonkosten), 9 (km’s naar het ziekenhuis) en 10 (parkeergeld) door de ouders van de benadeelde partij zijn gemaakt en dat deze posten derhalve geen schade betreft die door de benadeelde partij zelf rechtstreeks is geleden. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De rechtbank komt op grond van de voornoemde gegevens tot het oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handeling van de verdachte, in ieder geval rechtstreekse materiele schade heeft geleden tot een in redelijkheid geschat bedrag van € 3184,15.
Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een naar billijkheid vast te stellen bedrag van € 1600,-.
De vordering kan derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 4784,15.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 358 (driehonderd en achtenvijftig) dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 330 (driehonderd en dertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland te Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt;
- dat de veroordeelde zal deelnemen aan een agressieregulatie training als hiervoor onder de rubriek MOTIVERING VAN DE STRAFFEN is vermeld.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [AANGEVER] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 4784,14 (vierduizend zevenhonderd en vierentachtig euro en veertien eurocent) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [AANGEVER] te betalen een som geld ten bedrage van € 4784,14 (vierduizend zevenhonderd en vierentachtig euro en veertien eurocent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 96 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.M. Harms, voorzitter,
mr. J. Westdorp en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2006.