Parketnummer: 14.810504-05 (+TUL 23.001508.03)
Datum uitspraak: 23 augustus 2006
VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren [plaats] op [datum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 augustus 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank:
de aan verdachte onder 1. en 2. primair en 3. ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren;
de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de periode dat verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft verbleven.
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.025,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 525,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en mr. A. Rijkelijkhuizen, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 20 april 2004, althans in of omstreeks de maand april 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
immers heeft verdachte (onverhoeds) zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)den (telkens) hierin dat verdachte die [slachtoffer 1] (onverhoeds) bij de nek heeft gegrepen en haar (met kracht) naar zich toe heeft getrokken, en bestaande die bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkh(i)d(en) hierin dat verdachte in zijn functie als bewindvoerder die [slachtoffer 1] heeft doen geloven dat zijn, verdachtes advies van doorslaggevend belang was voor de beslissing van de rechter-commissaris omtrent de toelating van die [slachtoffer 1] tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of dat verdachte die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd dat hij (verdachte) de macht had om die [slachtoffer 1] te maken of te breken, althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en aldus een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan
hij op of omstreeks 20 april 2004, althans in of omstreeks de maand april 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van en/of knijpen in de borst(en) en/of billen van die [slachtoffer 1] en/of het wrijven over de schaamstreek en/of de vagina (over de kleding) van die [slachtoffer 1] en/of het duwen/wrijven van zijn(verdachtes) penis tegen het (dij)been van die [slachtoffer 1], bestaande dat geweld hieruit dat verdachte die [slachtoffer 1] onverhoeds en/of met kracht naar zich heeft toegetrokken en/of bestaande die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het feit dat verdachte in zijn functie als bewindvoerder die [slachtoffer 1] heeft doen geloven dat zijn, verdachtes advies van doorslaggevend belang was voor de beslissing van de rechter-commissaris omtrent de toelating van die [slachtoffer 1] tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd dat hij (verdachte) de macht had om die [slachtoffer 1] te maken of te breken, althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en aldus een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 april 2004, althans in of omstreeks de maand april 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, terwijl hij als bewindvoerder (bij [advocatenkantoor]) werkzaam was;
- in de borst(en) en/of billen van die [slachtoffer 1] geknepen en/of
- de borst(en) en/of billen van die [slachtoffer 1] betast en/of
- de schaamstreek en/of de vagina van die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en/of
- zijn penis tegen het (dij)been van die [slachtoffer 1] (over de kleding) heeft geduwd en/of gewreven;
hij een of meermalen in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 1 november 2003 in de gemeente Hoorn, (telkens) terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij (telkens), terwijl hij als bewindvoerder/schuldhulpverlener werkzaam was bij [advocatenkantoor], de billen van zijn cliënt [slachtoffer 2] heeft betast en/of over haar rug in de richting van haar borst(en) heeft gewreven;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat er sprake is van schending van het beginsel “fair trail/equality of arms”. Hij heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht daaraan de gevolgen te verbinden die de rechtbank raadzaam voorkomen.
Nu de raadsman van verdachte zelf geen duidelijke conclusie aan de schending van het beginsel “fair trail/equality of arms” heeft verbonden, behoeft naar het oordeel van de rechtbank dit betoog niet nader besproken te worden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
hij op 20 april 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, door feitelijkheden en bedreiging met feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft verdachte onverhoeds zijn tong in de mond van die [slachtoffer 1] geduwd, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte die [slachtoffer 1] naar zich toe heeft getrokken, en bestaande die bedreiging met feitelijkheden hierin dat verdachte in zijn functie van bewindvoerder die [slachtoffer 1] heeft doen geloven dat zijn, verdachtes advies van doorslaggevend belang was voor de beslissing van de rechter-commissaris omtrent de toelating van die [slachtoffer 1] tot de Schuldsanering Natuurlijke Personen en dat verdachte die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd dat hij (verdachte) de macht had om die [slachtoffer 1] te maken of te breken en aldus een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan;
hij op 20 april 2004 te Zwaag, gemeente Hoorn, door bedreiging met feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van en knijpen in de borsten en billen van die [slachtoffer 1] en het wrijven over de schaamstreek en de vagina over de kleding van die [slachtoffer 1] en het duwen van zijn (verdachtes) penis tegen het dijbeen van die [slachtoffer 1], bestaande die bedreiging met feitelijkheden hierin dat verdachte in zijn functie van bewindvoerder die [slachtoffer 1] heeft doen geloven dat zijn, verdachtes advies van doorslaggevend belang was voor de beslissing van de rechter-commissaris omtrent de toelating van die [slachtoffer 1] tot de Schuldsanering Natuurlijke Personen en dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd dat hij (verdachte) de macht had om die [slachtoffer 1] te maken of te breken en aldus een bedreigende situatie voor die [slachtoffer 1] heeft doen ontstaan;
hij in de maand oktober 2003 in de gemeente Hoorn, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] die zich als cliënte aan verdachtes hulp had toevertrouwd, immers heeft hij, terwijl hij als bewindvoerder/schuldhulpverlener werkzaam was bij [advocatenkantoor], de billen van zijn cliënt [slachtoffer 2] betast en over haar rug in de richting van haar borsten gewreven;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Gelet op de consistente verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsmede de verklaring van verdachte ter terechtzitting, bezien in onderling verband en samenhang, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat er met betrekking tot feiten 1. en 2. sprake is van een eendaadse samenloop van feiten, dan wel een voortgezette handeling.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een voortgezette handeling nu er in de feitelijke gedragingen twee strafrechtelijke aspecten te herkennen zijn, namelijk de binnendringing en de ontucht.
6. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
met betrekking tot de feiten 1 en 2 primair:
de voortgezette handeling van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
met betrekking tot feit 3:
ontucht plegen als degene die werkzaam in de maatschappelijke zorg met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd.
7. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
8. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN.
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
In zijn hoedanigheid van bewindvoerder bezocht verdachte cliënten voor toelating tot de Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte heeft [slachtoffer 1], die zich op dat moment in een kwetsbare positie bevond, doen geloven dat zijn advies van doorslaggevend belang was voor de beslissing van de rechter-commissaris omtrent de toelating tot de Schuldsanering Natuurlijke Personen. Onder bedreiging met feitelijkheden heeft hij zich aan verkrachting schuldig gemaakt door zijn tong in de mond van het slachtoffer te duwen en gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van zijn (machts)positie als bewindvoerder en heeft het vertrouwen, dat in hem gesteld was, ernstig geschaad.
Naar de ervaring leert ondervinden slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak nog langdurig de psychische gevolgen hiervan, hetgeen ook blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1].
Voorts heeft verdachte ontucht gepleegd met een cliënte die aan zijn zorg als bewindvoerder was toevertrouwd. Ook hier verkeerde het slachtoffer in een kwetsbare positie en was zij op dat moment emotioneel in de war. Zij was in grote mate afhankelijk van de hulp van verdachte. Wederom heeft verdachte als bewindvoerder ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen bij het slachtoffer.
Naar de ervaring leert ondervinden slachtoffers van dergelijke misdrijven vaak nog langdurig de psychische gevolgen hiervan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 12 juli 2006, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van een zedendelict is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 10 januari 2006 van mevrouw M. Ruiter als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
In de omstandigheden dat verdachte de zorg heeft voor zijn echtgenote en hij thans niet meer als bewindvoerder/schuldhulpverlener werkzaam is, ziet de rechtbank aanleiding om verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
9.1 Op de terechtzitting is verschenen een persoon, genaamd: mr. J. ’t Hart, advocaat te Haarlem, die heeft verklaard zich in het geding over de strafzaak te voegen namens de benadeelde partij: [slachtoffer 1] in verband met een vordering tot vergoeding van € 1.025,-- wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1. en 2. primair bewezen verklaarde strafbare feiten, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.025,-, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
9.2 Op de terechtzitting is verschenen een persoon, genaamd: mr. J. ‘t Hart, die heeft verklaard zich in het geding over de strafzaak te voegen namens de benadeelde partij: [slachtoffer 2] in verband met een vordering tot vergoeding van € 525,-- wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 525,--, kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1, 2. primair en 3. bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE STRAF
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 augustus 2003 in de zaak met parketnummer 23.001508.03 aan de verdachte opgelegde straf voorzover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 22 december 2003 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd arrest vastgestelde proeftijd is ingegaan op 30 augustus 2003 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank acht termen aanwezig in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van 1 maand te geven een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te gelasten een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
12. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 22c, 22d, 36f, 56, 57, 242, 246 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1., 2 primair en 3. ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt de verdachte voorts voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (twee honderd en veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 (eenhonderd en twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.025,-- (een duizend en vijf en twintig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.025,--, (eenduizend en vijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], p/a mr. J. ’t Hart, Gedempte Oude Gracht 35, 2011 GL Haarlem tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 525,-- (vijf honderd en vijfentwintig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 525,--, (vijfhonderd en vijfentwintig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 (tien) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Gelast in de zaak met parketnummer 23.001508.03 in plaats van een maand gevangenisstraf, de tenuitvoerlegging van een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, voorzitter,
mr. H. de Klerk en mr. M.E.J. van Lieshout-Segers, rechters,
in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2006.