RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam),
verweerder,
gemachtigde [X].
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 4 april 2005 beëindigd, aangezien zij heeft nagelaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden.
Bij besluit van 11 oktober 2005 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is op 18 juli 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde.
2.1. De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres heeft nagelaten haar aangeboden passende arbeid te aanvaarden en op die grond de WW-uitkering blijvend geheel heeft geweigerd. Voor de beoordeling van deze vraag is de navolgende regelgeving van belang.
2.2. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW voorkomt de werknemer dat hij werkloos is of blijft, doordat hij nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt.
In artikel 27, tweede lid, van de WW is bepaald dat, indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, van de WW opgelegd, niet is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend weigert over het aantal uren waarover het recht op uitkering zou zijn geëindigd of niet zou zijn ontstaan indien de werknemer de betreffende arbeid zou hebben aanvaard of verkregen.
2.3. De rechtbank stelt vast dat eiseres in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2005 voor vier dagen per week op basis van een proefplaatsing bij notariskantoor Blekemolen (hierna: de werkgever) werkzaam is geweest. Op de vrijdagen werkte zij bij een advocatenkantoor. De werkgever heeft eiseres op 10 maart 2005 gezegd haar een arbeidsovereenkomst te willen aanbieden. Eiseres heeft de werkgever toen verzocht haar het aanbod op papier te doen toekomen. In verband met ziekte van eiseres heeft zij dit eerst op (volgens de werkgever) dinsdag 29 maart 2005 of (volgens eiseres) woensdag 30 maart 2005 ontvangen. Vaststaat dat eiseres op de donderdag 31 maart 2005 tegen de werkgever heeft gezegd dat ze nog niet akkoord was, omdat het aanbod nog teveel onduidelijkheden bevatte. Vrijdag was eiseres niet bij de werkgever op kantoor in verband met haar werkzaamheden bij het advocatenkantoor. Omtrent de gang van zaken op de maandag 4 april 2005 vermeldt de weergave van de werkgever het volgende:
“Op vrijdag 1 april jl. bent U niet verschenen. Wel verscheen u weer op maandag 4 april jl.
Ik had besloten U tot het einde van de middag de kans te geven alsnog positief te reageren, dat U accoord ging en voor 5 dagen in de week beschikbaar zou zijn. Nu ik op die maandag 4 april geen enkele reactie van U heb ontvangen, beschouw ik Uw werkzaamheden voor mijn kantoor als beëindigd.”
2.4. Verweerder is van oordeel dat eiseres de verplichting heeft overtreden om aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Op 21 maart 2005 heeft de werkgever het aanbod gedaan voor een dienstverband van 1 april 2005 tot 1 januari 2006. Dat de arbeidsovereenkomst summier is opgesteld en niet volledig overeenkomt met de uitgesproken intentie van de werkgever om haar met ingang van 1 april 2005 een jaarcontract op basis van 35 uur per week aan te bieden, mag geen reden zijn om het contract af te wijzen. Daarbij wijst verweerder erop dat eiseres eerder werkzaamheden had verricht voor de werkgever, zodat het voldoende duidelijk kon zijn welke werkzaamheden zij zou gaan verrichten.
2.5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de werkgever haar eerst op donderdag 30 maart 2005 een zeer summier schriftelijk arbeidscontract heeft voorgelegd, waarin zij zich niet meteen kon vinden. De overeenkomst zou vrijdag 1 april 2005 ingaan. Het contract:
- vermelde geen bruto salaris;
- vermelde geen functieomschrijving;
- vermelde niet de urenomvang van de baan, en
- bevatte geen bepaling omtrent op welke wijze met ziekte werd omgegaan.
Eiseres heeft getracht nadere informatie in te winnen bij de werkgever en verweerder omtrent het contract. Telefonisch is haar zijdens verweerder bericht dat zij het contract diende te tekenen en de arbeidsvoorwaarden nadien met haar werkgever moest uitvechten. Eiseres heeft er voorts op gewezen dat zij negatieve ervaringen met de heer Blekemolen had opgedaan. Zo werd het salaris vaak bijna twee weken te laat uitgekeerd en werd het maandsalaris soms afgerond. Voorts is eiseres door het getouwtrek over haar proefplaatsing en het niet altijd ontvangen van loonstrookjes, wantrouwig geworden. Toen eiseres over de door haar aangekaarte onduidelijkheden op maandag 4 april 2005 nog niets had vernomen, heeft zij zich 5 april 2005 ziek gemeld. Zij vernam later dat de werkgever het aanbod op 4 april 2005 had ingetrokken.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Zij overweegt daartoe als volgt. De rechtbank acht het begrijpelijk dat eiseres op grond van het summiere schriftelijk aanbod van de werkgever nog enige duidelijkheid wenste. In het bijzonder wat betreft de functieomschrijving en de urenomvang. Zo kon eiseres bijvoorbeeld niet, zonder een opzegtermijn bij het advocatenkantoor in acht te nemen, terstond voor vijf dagen per week aanvangen. Een en ander had, naar het zich laat aanzien, in goed onderling overleg kunnen worden geregeld. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit niets is gebleken dat eiseres aan de dienstbetrekking eisen stelde die voor de werkgever niet aanvaardbaar waren. Onder deze omstandigheden had eiseres niet kunnen voorzien dat de werkgever het aanbod – zonder eiseres kenbaar een redelijke termijn te hebben gesteld – op de maandagmiddag 4 april 2005 weer zou intrekken.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres het voorschrift van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de WW heeft overtreden, nu zij niet heeft kunnen voorzien dat de werkgever door haar opstelling het aanbod vrijwel onmiddellijk weer zou intrekken.
2.8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
2.1. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 2,68 als reiskosten en € 70,00 als verletkosten. Eiseres heeft bij formulier van 18 juli 2006 voorts gevraagd om een proceskostenveroordeling van verweerder in verband met de kosten van rechtsbijstand van de advocaat [X] te Amsterdam, die het bezwaarschrift van 8 juli 2005 heeft geschreven. De rechtbank wijst dit verzoek af. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, derde lid, van de Awb moet het verzoek om veroordeling in de kosten van het bezwaar worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Uit het bezwaarschrift van 8 juli 2005 blijkt niet dat eiseres verweerder heeft verzocht om tot vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte kosten over te gaan. Een ambtshalve veroordeling in de kosten van bezwaar is niet mogelijk.
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat het verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 37,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 72,68;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2006 door mr. J.S. Reid, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Damsteegt, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.